De voordelen van Gods Nieuwe Verbond verbreiden zich wereldwijd
1. Hoe laten Mozes en Jezus Christus zich wat hun bekwaamheid om als middelaars dienst te verrichten, met elkaar vergelijken?
HET gehele geestelijke „Israël Gods” aanvaardt de verklaring van de apostel Paulus in 1 Timótheüs 2:5, 6: „Er is één God en één middelaar tussen God en de mensen, een mens, Christus Jezus, die zichzelf gegeven heeft als een overeenkomstige losprijs voor allen.” De profeet Mozes is nu reeds meer dan vierendertighonderd jaar dood, zodat hij niet langer als middelaar tussen God en joodse mensen kan optreden. Hoe staat het echter met de Zoon des mensen, Christus Jezus? Na zijn dood als een „overeenkomstige losprijs” werd hij uit de doden opgewekt en werd hem de beloning van onsterfelijk leven in de hemel met Jehovah God geschonken. Hij blijft dus dienst verrichten als de ene „middelaar tussen God en de mensen”.
2. Van welk verbond is Jezus Christus volgens Hebreeën 8:6-12 de middelaar, en met wie wordt het gesloten?
2 Hij is de Middelaar van het nieuwe verbond tussen God en het geestelijke „Israël Gods”. Als bewijs hiervan staat in de geïnspireerde brief aan de tot het christendom bekeerde Hebreeën (8:6-12): „Nu heeft Jezus een uitnemender openbare dienst verkregen, zodat hij ook de middelaar van een dienovereenkomstig beter verbond is, dat wettelijk bevestigd is op betere beloften. Want indien op dat eerste verbond niets aan te merken was geweest, zou er geen plaats zijn gezocht voor een tweede; want hij laakt het volk wanneer hij zegt: ’„Zie! Er komen dagen”, zegt Jehovah, „dat ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten, niet overeenkomstig het verbond dat ik met hun voorvaders maakte, ten dage dat ik hen bij de hand vatte om hen uit het land Egypte te leiden, want zij zijn niet in mijn verbond gebleven, zodat ik mij niet meer om hen heb bekommerd”, zegt Jehovah. „Want dit is het verbond dat ik na die dagen met het huis van Israël zal aangaan”, zegt Jehovah.’” En dan haalt de schrijver van Hebreeën Gods verklaring van het nieuwe verbond aan, zoals deze in Jeremia 31:31-34 staat opgetekend.
3. Hoe laat het nieuwe verbond zich vergelijken met het oude verbond, en waarom is dit zo?
3 Dat het nieuwe verbond beter is dan het oude Wetsverbond dat met Israël naar het vlees was gesloten, toont de schrijver vervolgens aan door te zeggen: „Hoeveel te meer zal dan het bloed van de Christus, die door een eeuwige geest zichzelf zonder smet aan God heeft geofferd, ons geweten reinigen van dode werken, opdat wij heilige dienst voor de levende God kunnen verrichten? Daarom is hij dus middelaar van een nieuw verbond.” — Hebr. 9:14, 15.
4. Wat waren die tot het christendom bekeerde Hebreeën derhalve volgens Hebreeën 12:18-24 en 13:20, 21 genaderd, en met welk bloed hadden zij te maken?
4 Later in zijn brief zegt de schrijver tot deze christenen dat zij, alhoewel zij Hebreeën zijn, niet zijn genaderd tot de berg Sinaï in Arabië, waar Mozes als middelaar dienst verrichtte. Neen, maar als geestelijke Israëlieten zijt gij „genaderd tot een berg Sion en een stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en myriaden engelen, in algemene vergadering, en de gemeente van de eerstgeborenen, die ingeschreven zijn in de hemelen, en God, de Rechter van allen, en de geestelijke levens van rechtvaardigen die tot volmaaktheid zijn gebracht, en Jezus, de middelaar van een nieuw verbond, en het bloed der besprenkeling”. „Moge nu de God van vrede, die de grote herder van de schapen met het bloed van een eeuwig verbond, onze Heer Jezus, uit de doden heeft doen opkomen, u toerusten met al het goede om zijn wil te doen.” — Hebr. 12:18-24; 13:20, 21.
5. Welk gedeelte van de mensheid wordt in Gods door bemiddeling van Christus gesloten nieuwe verbond opgenomen, zoals in het boek Openbaring wordt onthuld?
5 In Openbaring 7:4-8 noemt de apostel Johannes de „twaalf stammen” van het geestelijke Israël en vermeldt hij het aantal van al deze geestelijke Israëlieten als 144.000, of 12.000 in elk van de „twaalf stammen”. In Openbaring 14:1-5 wordt afgebeeld hoe het gehele geestelijke „Israël Gods”, te zamen met het „Lam” van God, hun Middelaar Jezus Christus, op de hemelse berg Sion staat. Er wordt niet van deze 144.000 personen gezegd dat zij uit het Egypte uit de oudheid zijn verlost of bevrijd, maar er wordt vermeld dat zij „uit het midden van de mensen [zijn] gekocht als eerstelingen voor God en voor het Lam”. Op het ogenblik tellen de natuurlijke, besneden joden 12.867.000 zielen, terwijl het overige, niet-joodse deel van de mensheid uit meer dan drieduizend miljoen personen bestaat. Uit dit feit kunnen wij opmaken dat slechts betrekkelijk weinig personen van de mensheid door God worden uitgekozen om in zijn door bemiddeling van Jezus Christus tot stand gekomen nieuwe verbond te worden opgenomen.
6. Hoeveel personen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen, moeten er in deze tijd zijn, en hoe identificeren zij zich elk jaar?
6 Op het ogenblik moeten degenen die als geestelijke Israëlieten in dat nieuwe verbond zijn opgenomen, zeer weinig in aantal zijn. Zij zijn bekend en worden geïdentificeerd doordat zij elk jaar op de gedenkdag van Jezus’ dood, namelijk op de avond van 14 Nisan (bijbelse kalender), het Avondmaal des Heren vieren, waarbij zij het symbolische brood eten en de symbolische wijn drinken. Uit de berichten die gedurende het jaar 1965 overal vandaan zijn bijeengebracht, blijkt dat ongeveer 11.500 personen van de symbolen gebruikten en aldus beleden dat zij als geestelijke Israëlieten in het nieuwe verbond met Jehovah God zijn opgenomen.
7. (a) Hoeveel personen trekken derhalve rechtstreeks voordeel van het nieuwe verbond? (b) Hoeveel personen op aarde trekken niettemin thans voordeel van het nieuwe verbond, en hoevelen zullen er nog voordeel van trekken?
7 Aangezien zo weinig personen in het in Jeremia 31:31-34 voorzegde nieuwe verbond worden opgenomen en aangezien zij alleen naar de hemelse berg Sion overgebracht zullen worden, trekken inderdaad slechts zeer weinig mensen rechtstreeks voordeel van het nieuwe verbond. Ondanks dit feit kan de gehele mensenwereld van dit nieuwe verbond voordeel trekken. Ja, de zegeningen van dit nieuwe verbond zijn thans niet beperkt tot de ongeveer 11.500 geestelijke Israëlieten die van de tijdens het Avondmaal des Heren rondgediende symbolen gebruiken. Neen, want de voordelen ervan verbreiden zich thans reeds over de gehele wereld. Vooral de meer dan een miljoen aanbidders van Jehovah God die rechtstreeks met dit kleine overblijfsel van het geestelijke „Israël Gods” zijn verbonden, trekken hier voordeel van. Hoe dit gebeurt en hoe de gehele mensheid — zowel de levenden als de doden — van het nieuwe verbond voordeel zal trekken, wordt duidelijk wanneer wij Gods voornemen in verband met zijn nieuwe verbond weten.
HET GODDELIJKE DOEL
8, 9. (a) Hoe kan worden bepaald wat het doel van het nieuwe verbond is? (b) Wat zou het Wetsverbond voortbrengen, zoals God bij de berg Sinaï had gezegd?
8 Het nieuwe verbond neemt de plaats in van het oude Wetsverbond, dat met het natuurlijke Israël werd gesloten. Het doel van het nieuwe verbond wordt dus duidelijk wanneer het doel van het oude bekend is. Toen God bij de berg Sinaï in Arabië het voorstel deed de natie Israël door bemiddeling van de middelaar Mozes in een verbond met hem te brengen, zei hij: „Gij hebt gezien wat ik de Egyptenaren gedaan heb, om u op arendsvleugelen te kunnen dragen en tot mij te brengen. Nu dan, indien gij mijn stem strikt zult gehoorzamen en mijn verbond inderdaad zult onderhouden, dan zult gij stellig uit alle andere volken mijn speciale bezit worden, want de gehele aarde behoort mij toe. En gíj zult mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie worden.” — Ex. 19:4-6, NW.
9 Let eens op de uitdrukkingen „mijn speciale bezit” en „een koninkrijk van priesters en een heilige natie”. Wanneer zij zich van hun zijde strikt aan de bepalingen van dit verbond met God zouden houden, zouden de natuurlijke Israëlieten als natie iets worden. Wat? Gods blijvende ’speciale bezit uit alle andere volken’. Verder zouden zij ook een „heilige natie” worden, geen natie waarvan slechts enkele leden als priesters en anderen als koningen dienst zouden verrichten, maar een „heilige natie” die in haar geheel een „koninkrijk van priesters” zou zijn. Met andere woorden, elk lid van deze „heilige natie” zou een koninklijke priester zijn. De gehele „heilige natie” zou God als een koninklijke priesterschap dienen.
10, 11. (a) Verwezenlijkte het Wetsverbond dat doel, en hoe had Jeremia dit te kennen gegeven? (b) Zal het nieuwe verbond zijn doel missen, en door welke gunstige factoren wordt dit verbond gekenmerkt?
10 Dit nu had God in gedachten, maar zou uitsluitend de natie van het natuurlijke, besneden Israël hierin kunnen voorzien? Indien de natuurlijke Israëlieten zich deze gelegenheid ten nutte zouden maken en een „koninkrijk van priesters” zouden worden, wat zouden zij dan het overige gedeelte van de mensheid, waaruit God hen had genomen om een „speciaal bezit” voor hem, zijn „heilige natie”, te zijn, een voordelen kunnen schenken!
11 Meer dan acht eeuwen na Mozes’ tijd inspireerde Jehovah God zijn profeet Jeremia ertoe een nieuw verbond te voorzeggen, waardoor hij aantoonde dat de natie Israël niet aan Gods doel had beantwoord. Als natie zouden zij niet zijn „speciale bezit”, zijn „heilige natie”, zijn „koninkrijk van priesters” zijn. Ruim zeshonderd jaar later verscheen Jezus Christus, de Zoon van God uit de hemel, als de Middelaar van het beloofde nieuwe verbond. Aangezien hij vrij van zonde en als mens volmaakt was, kon hij het vereiste slachtoffer brengen ten einde in het bloed te voorzien waardoor het nieuwe verbond tussen God en het geestelijke Israël van kracht kon worden. Wat was het doel van het nieuwe verbond? Niets minder dan het doel van het oude verbond van de Mozaïsche wet. Het oude verbond miste zijn doel, het voortbrengen van een „koninkrijk van priesters”. Zou ook het nieuwe verbond falen? Neen! Het „bloed van het verbond” is namelijk beter dan het dierlijke bloed dat Mozes op het Wetboek en de Israëlieten sprenkelde. Er is ook een betere middelaar, iemand die niet sterft, zoals Mozes destijds is gestorven. Wij lezen dan ook:
12, 13. Wat kan Gods Hogepriester, doordat hij tot in eeuwigheid blijft leven, doen ten behoeve van degenen die in het nieuwe verbond worden opgenomen?
12 „Hij, omdat hij tot in eeuwigheid blijft leven, bezit zijn priesterschap zonder enige opvolgers. Dientengevolge is hij ook in staat om degenen die door bemiddeling van hem tot God naderen, volledig te redden, daar hij altijd leeft om voor hen te pleiten. Want zulk een hogepriester paste ons: loyaal, schuldeloos, onbesmet, afgescheiden van de zondaars en hoger geworden dan de hemelen.” — Hebr. 7:24-27.
13 Wegens deze uiterst belangrijke hoedanigheid kan Gods Hogepriester Jezus Christus zijn 144.000 getrouwe volgelingen, de „twaalf stammen” van het geestelijke „Israël Gods”, volledig redden, zodat zij Gods „heilige natie”, zijn ’speciale bezit uit alle andere volken’, zijn „koninkrijk van priesters”, kunnen worden. Het feit doet zich namelijk voor dat de apostel Petrus al deze uitdrukkingen van toepassing brengt op christenen tot wie hij zich richt als „de tijdelijke inwoners die verstrooid zijn”, degenen die zijn „uitverkoren overeenkomstig de voorkennis van God, de Vader, met heiliging door de geest, opdat zij gehoorzaam zijn en met het bloed van Jezus Christus worden besprenkeld”. — 1 Petr. 1:1, 2.
14. Wat worden de christenen in het nieuwe verbond volgens Petrus, in tegenstelling tot de joden die Christus hadden verworpen?
14 Toen de christelijke apostel Petrus, zelf een jood, commentaar gaf op het verschil tussen hen en de natuurlijke, besneden joden, die de Heer Jezus Christus hadden verworpen, zei hij: „Daartoe waren zij ook bestemd. Maar gij zijt ’een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit, opdat gij alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken’ van degene die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaarlijke licht. Want eens waart gij geen volk, maar nu zijt gij Gods volk; gij waart degenen jegens wie geen barmhartigheid was betoond, maar zijt nu degenen jegens wie barmhartigheid is betoond.” — 1 Petr. 2:8-10.
15. Hoe toont Johannes in de Openbaring aan dat de geestelijke Israëlieten in het nieuwe verbond niet het doel ervan missen?
15 De geestelijke Israëlieten, die in het nieuwe verbond zijn opgenomen, missen niet het doel ervan, namelijk om een „koninkrijk van priesters” te worden. Als bewijs hiervan belijdt de apostel Johannes dat dit aan de Middelaar Jezus Christus is te danken, zeggende: „Aan hem die ons liefheeft en die ons door middel van zijn eigen bloed van onze zonden verlost heeft — en hij heeft ons gemaakt tot een koninkrijk, tot priesters voor zijn God en Vader — ja, hem zij de heerlijkheid en de macht in eeuwigheid. Amen” (Openb. 1:5, 6). In deze openbaring die aan hem werd gegeven, ziet Johannes ook hoe de symbolische vierentwintig oudere personen het Lam Jezus Christus op passende wijze erkennen en zeggen: „Gij werdt geslacht en gij hebt met uw bloed uit elke stam en taal en elk volk en elke natie personen voor God gekocht, en gij hebt hen gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters voor onze God, en zij zullen als koningen over de aarde regeren.” — Openb. 5:8-10.
16, 17. Hoe ziet Johannes, in Openbaring hoofdstuk twintig, dat het nieuwe verbond niet in gebreke blijft datgene voort te brengen voor welk doel het is gesloten?
16 Dat het nieuwe verbond niet in gebreke blijft dit „koninkrijk van priesters” voort te brengen, ziet de apostel Johannes later in de openbaring die aan hem werd gegeven. Na gezien te hebben hoe Satan de Duivel werd gebonden en gedurende de duizend jaar van Christus’ heerschappij als koning in de afgrond werd geworpen, zegt Johannes:
17 „Ik zag tronen, en er waren er die daarop gingen zitten, en hun werd macht gegeven om te oordelen. Ja, ik zag de zielen van hen die met de bijl ter dood waren gebracht wegens het getuigenis dat zij hadden afgelegd omtrent Jezus en wegens het spreken over God, en hen die noch het wilde beest noch zijn beeld hadden aanbeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand hadden ontvangen. En zij kwamen tot leven en regeerden als koningen met de Christus, duizend jaren lang. . . . Dit is de eerste opstanding. Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen autoriteit, maar zij zullen priesters van God en van de Christus zijn en zullen de duizend jaren met hem als koningen regeren.” — Openb. 20:4-6.
18. Hoe laat de natie van het geestelijke Israël zich met de priesterschap van het Israël uit de oudheid vergelijken?
18 Aldus wordt de gehele natie van het geestelijke Israël een „koninkrijk van priesters”, te zamen met Gods Hogepriester Jezus Christus. In het Israël uit de oudheid werd alleen het geslacht van Aäron aangesteld om als een groep van priesters onder Aäron, als eerste hogepriester, dienst te verrichten. Zij waren geen koninklijke priesters, geen „koninkrijk van priesters” om over het overige gedeelte van Israël te regeren.
19. Aan wie werd ten slotte koninklijke macht over geheel Israël verleend, en welk verbond werd met betrekking tot dit voorrecht gesloten?
19 Eeuwen later, toen Jehovah God de natie Israël een menselijke koning gaf, verwekte hij David van Bethlehem om als de tweede koning over geheel Israël te regeren, evenwel zonder priesterlijke autoriteit. Doordat David de goddelijke aanbidding van ganser harte was toegewijd, sloot Jehovah God uit eigen beweging een verbond met David voor een eeuwig koninkrijk in zijn geslacht.
HET KONINKRIJKSVERBOND MET DAVID
20. Binnen welk andere verbond werd dat koninkrijksverbond gesloten, en hoe kwam het koninkrijk van de Blijvende Erfgenaam onder dat andere verbond vandaan?
20 Dit koninkrijksverbond werd gesloten met iemand die zich onder het oude wetsverbond bevond en viel daarom binnen het Wetsverbond (2 Sam. 7:8-17; Deut. 17:14-20). De blijvende erfgenaam van dat koninkrijksverbond bleek een man te zijn die onder het Wetsverbond was geboren, namelijk Jezus, de afstammeling van David (Gal. 4:4). Jezus vervulde de Wet van het oude verbond evenwel helemaal tot zijn dood als een menselijk slachtoffer aan God, en op deze wijze kwam hij onder dat Wetsverbond vandaan. Zijn koninkrijk staat derhalve niet onder dat Wetsverbond. — Rom. 7:1-6; Matth. 5:17-19; Ef. 2:13-15; Kol. 2:13, 14.
21. (a) Wie was Melchizédek, en werd David zijn opvolger? (b) Wat zwoer Jehovah echter in Psalm 110:1-6, dat met Melchizédek in verband stond?
21 Jehovah God had weliswaar reeds eerder een koning op aarde, namelijk Melchizédek, koning van Salem. Hij was ook „priester van de Allerhoogste God”, en als zodanig ontving hij religieuze tienden van de patriarch Abraham, die hij als priester zegende (Gen. 14:18-20, NW). Melchizédek regeerde een tijd lang in het land dat later aan de natie Israël werd gegeven, maar hij bevond zich nimmer onder het Wetsverbond. Koning David van Israël was geen opvolger van koning Melchizédek, en ook was hij niet gelijk Melchizédek. In Psalm 110:1-6 bericht koning David evenwel dat Jehovah God had gezworen dat er voor eeuwig een priester als Melchizédek zou zijn en dat deze priester op een koninklijke troon, ja, aan Gods rechterhand in de hemel, zou zitten. Koning David erkende dat deze komende, hemelse Koning-Priester zijn „Heer” zou zijn.
22. (a) Maakte Gods gezworen eed betreffende Melchizédek deel uit van het oude Wetsverbond, en werd deze eed aan de 144.000 in het nieuwe verbond opgenomen geestelijke Israëlieten gezworen? (b) Wanneer zwoer God aldus als een vervulling van Psalm 110:4?
22 Jehovah God zwoer met betrekking tot deze „priester tot onbepaalde tijd naar de wijze van Melchizédek”. Deze gezworen eed had niets te maken met het oude Wetsverbond, dat met de natie Israël was gesloten. Evenals koning Melchizédek nooit in het Wetsverbond van Israël opgenomen is geweest, maakte deze eed geen deel uit van dat verbond, noch viel hij erbinnen. Jezus Christus is degene aan wie Jehovah God zwoer dat hij voor eeuwig een priester als koning Melchizédek zou zijn (Hebr. 5:5-10). God zweert dit echter niet aan de 144.000 geestelijke Israëlieten die Jezus volgen en die in het nieuwe verbond zijn opgenomen. Gods eed betreffende het koninklijke priesterschap zoals dat van Melchizédek is dus een persoonlijk verbond. God sloot het alleen met Jezus Christus. Wanneer zwoer God deze eed aan hem? Dit gebeurde toen God Jezus na zijn waterdoop met heilige geest zalfde. Op grond van Gods eed en zalving werd Jezus bevoegd een Priester te zijn, de Middelaar van het nieuwe verbond. — Hebr. 5:4-10.
23, 24. (a) Kunnen wij zeggen dat het nieuwe verbond een persoonlijk verbond is? (b) Welke belofte doet Jezus Christus aan degenen die in het nieuwe verbond zijn opgenomen, en welk verbond sluit God eerst met Jezus Christus?
23 Het nieuwe verbond is evenwel geen persoonlijk verbond. Het is een verbond dat God door bemiddeling van een middelaar sluit met een volk, een gehele natie, opdat allen die van dit deel uitmaken, een koninkrijk van priesters zullen worden. Met wie zal deze in het nieuwe verbond opgenomen natie echter een „koninkrijk van priesters”, een „koninklijke priesterschap” vormen? Dit werd door de Middelaar van het nieuwe verbond te kennen gegeven op de avond dat hij het Avondmaal des Heren instelde en van het nieuwe verbond melding maakte. Toen zijn getrouwe apostelen naderhand begonnen te debatteren over de vraag „wie van hen de grootste scheen te zijn”, zei Jezus: „Gij zijt degenen die in mijn beproevingen steeds bij mij zijt gebleven; en ik sluit een verbond met u, evenals mijn Vader een verbond met mij heeft gesloten, voor een koninkrijk, opdat gij in mijn koninkrijk aan mijn tafel moogt eten en drinken, en op tronen moogt zitten om de twaalf stammen Israëls te oordelen.” — Luk. 22:24-30.
24 Merk op dat Jezus Christus hier spreekt over wat hij „mijn koninkrijk” noemt. Hij is degene die met zijn discipelen het verbond voor een koninkrijk sluit, om met hem in zijn koninkrijk te zijn. Eerst sluit Jehovah God echter Zijn eigen verbond voor het Koninkrijk met de ene persoon, Jezus Christus. Daarna brengt Jezus Christus zijn 144.000 discipelen met hem in zijn koninkrijk. Met het oog hierop is hij de Middelaar van het nieuwe verbond tussen God en zijn 144.000 discipelen, en dit nieuwe verbond omvat ook het priesterschap, een ambt waarvan Jezus geen melding maakte toen hij zei dat hij met zijn discipelen een verbond voor een koninkrijk zou sluiten. Als een priester gelijk Melchizédek regeert Jezus in de hemel.a
„KONINKRIJK VAN PRIESTERS”
25. Tot wie is het nieuwe verbond beperkt, wie zullen er niettemin voordelen van ontvangen, en vooral wanneer?
25 Het nieuwe verbond is uitsluitend beperkt tot de „heilige natie” van 144.000 geestelijke Israëlieten. Toch zullen de voordelen die uit dit verbond voortvloeien, over de gehele wereld merkbaar zijn. Hoe dat zo? Omdat het een „koninkrijk van priesters”, een „koninklijke priesterschap”, voortbrengt, ten einde onder de koninklijke Hogepriester Jezus Christus, de Koning-Priester gelijk Melchizédek, dienst te verrichten. Door middel van het nieuwe verbond brengt God ten behoeve van de gehele wereld een „koninklijke priesterschap” onder Jezus Christus voort. De voordelen van dit door het nieuwe verbond voortgebrachte „koninkrijk van priesters” zullen vooral openbaar worden gedurende de duizend jaren, wanneer zij ’priesters van God en van de Christus zullen zijn en de duizend jaren met hem als koningen zullen regeren’. — Openb. 20:4-6.
26. Aan wie schonken Paulus en Timótheüs in hun tijd voordelen als „dienaren van een nieuw verbond”, en aan wie schenkt het overblijfsel van hen thans voordelen?
26 De voordelen van het nieuwe verbond zijn thans echter reeds begonnen zich wereldwijd te verbreiden. Negentien eeuwen geleden schreef de apostel Paulus aan geestelijke Israëlieten in de Griekse stad Korinthe: „Dat wij voldoende bekwaam zijn, komt uit God voort, die ons voldoende bekwaam heeft gemaakt om dienaren van een nieuw verbond te zijn, niet van een geschreven reglement, maar van geest; want het geschreven reglement [door bemiddeling van Mozes] veroordeelt ter dood, maar de geest maakt levend” (2 Kor. 3:5, 6). Paulus en zijn metgezel Timótheüs handelden destijds als „dienaren van een nieuw verbond”. Zij schonken alleen voordelen aan de geestelijke Israëlieten, die door middel van de bediening van Paulus en Timótheüs in het nieuwe verbond werden opgenomen. Thans schenkt het overblijfsel van de „dienaren van een nieuw verbond” echter ook de mensheid in het algemeen voordelen.
[Voetnoot]
a Jehovah God behoeft niet een nieuw Koninkrijksverbond met Jezus persoonlijk te sluiten opdat Jezus op Davids troon kan gaan zitten, want Jezus werd van nature, dat wil zeggen, door menselijke geboorte, opgenomen in het oude koninkrijksverbond dat God met David had gesloten. Aldus werd hij de Blijvende Erfgenaam van Davids koninkrijk. Gods eed betreffende een eeuwige priester gelijk Melchizédek houdt echter iets anders in. Deze eed duidt op een verbond voor een hemels koninkrijk, ja, op een persoonlijk Koninkrijksverbond, dat alleen met Jezus Christus werd gesloten. Die twee verbonden betreffende het koninkrijk waren derhalve niet van toepassing op de natie Israël of op Christus’ discipelen, maar alleen op Jezus Christus zelf. Het nieuwe verbond wordt daarentegen door bemiddeling van een middelaar, Jezus Christus, met zijn 144.000 discipelen gesloten. Dit nieuwe verbond met de „heilige natie” van geestelijke Israëlieten brengt het „koninkrijk van priesters” voort, die onder Jezus Christus, de Koning-Priester gelijk Melchizédek, dienst zullen verrichten. Zoals in Lukas 22:28-30 wordt gezegd, bestemde Jezus derhalve een koninkrijk voor zijn discipelen. Wij moeten dus onderscheid maken tussen de Koninkrijksverbonden die van toepassing zijn op de ene persoon, Jezus Christus, en het nieuwe verbond dat van toepassing is op de natie van het geestelijke Israël. Jezus Christus werd een Koning-Priester in de hemel krachtens Jehovah Gods eed, niet krachtens het nieuwe verbond.
[Illustratie op blz. 305]
God sluit een verbond op grond waarvan Jezus Koning-Priester gelijk Melchizedek zal zijn