Grijp de hoop die u voor ogen is gesteld
1, 2. Waarom dient u ernstig na te denken over de noodzaak de u voor ogen gestelde hoop te grijpen?
DE APOSTEL Paulus schreef dat ’wij in werkelijkheid alleen deelgenoten van de Christus worden indien wij het vertrouwen dat wij in het begin hadden, tot het einde toe stevig vasthouden’ (Hebr. 3:14). Hij zei ook dat het voor ons noodzakelijk was „de hoop te grijpen die voor ons is gesteld”. — Hebr. 6:18.
2 Misschien bent u onlangs een getuige van Jehovah geworden en bent u onwrikbaar zeker van uw overtuiging. Of misschien bent u al tientallen jaren een christelijke getuige en bent u van mening dat u vaststaat op de weg der waarheid. In beide gevallen kent u waarschijnlijk wel enkele mensen die ermee zijn opgehouden de weg der waarheid te bewandelen, zoals ook in de eerste eeuw het geval was (Fil. 3:18; Hand. 20:30). Sommigen hebben hun geloof misschien geleidelijk aan verloren doordat zij het erg druk gekregen hebben met materiële belangen of hebben toegegeven aan verleiding en hebben gezondigd.
3-5. Hoe kan het boek Hebreeën een hulp zijn met betrekking tot onze hoop?
3 Hoe kunnen wij voorkomen dat dit ons overkomt? Laten wij nadenken over de raad in het boek Hebreeën. Uit de getrouwe volharding van vele hedendaagse getuigen van Jehovah die door een dergelijke raad zijn gesterkt, blijkt hoe passend deze raad voor onze tijd is.
4 De brief aan de Hebreeën werd geschreven aan christenen die „deelgenoten van de hemelse roeping” waren. Zij waren met Gods geest gezalfd en hadden de deugdelijke hoop de voorloper Christus tot in de hemel te volgen. Zoals u zich kunt voorstellen ’was deze hoop als een anker voor de ziel, zowel zeker als vast’. Toch vestigde Paulus de aandacht op de noodzaak „de hoop te grijpen die voor ons is gesteld” (Hebr. 3:1; 6:18-20). Indien deze noodzaak voor hen bestond, hoeveel te meer is dit dan thans het geval met betrekking tot het gezalfde overblijfsel en de „grote schare” getrouwen die de hoop koesteren de komende „grote verdrukking” te overleven. — Openb. 7:9, 15.
5 In Hebreeën maakt Jehovah ons attent op gevaren zoals „afdrijven”, ’afvallen’, ’traag worden’, ’terugdeinzen, wat tot vernietiging leidt’ of ’zich verontschuldigen’ (Hebr. 2:1; 6:6, 12; 10:39; 12:25). Het boek verschaft voortreffelijke raad om ons te helpen „naarstigheid aan de dag [te leggen] om tot het einde toe de volle verzekerdheid van de hoop te hebben” en „tot het soort [te behoren] dat geloof heeft, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt”. — Hebr. 6:11; 10:39.
„Niet . . . het soort dat terugdeinst”
6. Waaraan hadden Hebreeuwse christenen het hoofd geboden, maar wat was in hun geval toch nodig?
6 Klaarblijkelijk hadden velen van de Hebreeuwse christenen vervolging verduurd. Zij hadden ’onder veel lijden een zware strijd verduurd’, doordat zij bijvoorbeeld in een Romeins theater aan smaadheden en verdrukking waren blootgesteld of hun leven in de waagschaal hadden gesteld ten einde degenen die zich in de gevangenis bevonden, te hulp te komen (Hebr. 10:32-34). Toch moesten zij eraan werken dat zij niet „tot het soort [behoorden] dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt, maar tot het soort dat geloof heeft, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt”. — Hebr. 10:39.
7. (a) Hoe zou het vooruitzicht van vervolging invloed kunnen uitoefenen op een christen? (b) Wat dient u zich af te vragen?
7 Het gevaar bestaat derhalve dat een christen bang gaat worden voor vervolging, hetgeen hem ertoe brengt ’terug te deinzen’ of een compromis aan te gaan. Hoe staat het met ons? Misschien hebben wij in beperkte mate tegenstand ondervonden, zoals van de zijde van medescholieren of collega’s. Sommigen hebben zelfs fysieke mishandeling, zoals van een ongelovige huwelijkspartner of ouder, moeten verduren. Toch komt het in veel landen betrekkelijk weinig voor dat een Getuige wegens zijn geloof hevig wordt vervolgd. Dit kan tot gevolg hebben dat hij minder goed op intense vervolging voorbereid is en meer geneigd is om ’terug te deinzen’ wanneer vervolging losbreekt. Het zou goed zijn onszelf af te vragen: ’Zou ik, na een gerieflijk leven geleid te hebben, ertoe verleid kunnen worden terug te deinzen wanneer ik ernstig zou worden bedreigd’ zoals met het verlies van mijn huis, mijn werkkring of contact met mijn gezin of familie, of met gevangenzetting en fysieke mishandeling?’
8. Welke raad over het hoofd bieden aan vervolging biedt Hebreeën ons?
8 Toen Paulus opmerkte dat wij onder tegenspoed geloof moeten tonen, spoorde hij ons ertoe aan te beschouwen hoe Jezus heeft volhard (Hebr. 12:2, 3). Vervolgens herinnerde Paulus ons eraan dat als er hevige vervolging komt, wij deze als een vorm van nuttig streng onderricht moeten bezien. Natuurlijk veroorzaakt God de vervolging niet; hij laat deze alleen maar toe. Toch kan vervolging ons oefenen of helpen in noodzakelijke christelijke hoedanigheden te groeien, zoals volharding, geduld, loyaliteit en vertrouwen op Jehovah. — Hebr. 12:4-11; Jak. 1:2-4.
9. (a) Hoe weten wij dat onvolmaakte mensen vervolging kunnen verduren? (b) Wat gebeurde er in de jaren zestig met enkele zusters in een communistisch land?
9 Opdat wij niet het gevoel zullen hebben dat alleen een volmaakt mens, zoals Jezus, kan volharden, wordt in het boek Hebreeën de aandacht gevestigd op onvolmaakte mannen en vrouwen zoals wij, die door middel van geloof hebben volhard (Hebr. 11:35-40; 12:1). De „wolk van getuigen” die door middel van geloof heeft volhard, is in de hedendaagse tijd groter geworden. In augustus 1982 verscheen in een Zwitsers dagblad een artikel waarin werd verteld wat een vrouw had meegemaakt met Jehovah’s Getuigen die enkele tientallen jaren geleden in een vrouwenkamp in een communistisch land gevangenzaten. Hier volgt de strekking van enkele van haar opmerkingen:
Alleen de grotere kerken genieten een gedeeltelijke vrijheid, omdat zij prediken wat de Staat toelaat. Dit is niet het geval met de kleinere geloofsgroeperingen die in huizen bijeenkomen. Jehovah’s Getuigen worden het hevigst vervolgd. Veel Getuigen bij wie thuis exemplaren van De Wachttoren werden aangetroffen, zijn tot 10 jaar gevangenschap veroordeeld. Men kan zich daarom voorstellen waarom de kampautoriteiten woedend waren toen het de Getuigen op de een of andere manier bleef lukken over grote hoeveelheden lectuur te beschikken. Elke gevangene was gefouilleerd en naakt uitgekleed, en hun kleren waren tot op de laatste draad onderzocht. Ook werden alle gevangenen die op het veld werkten, door bewapen bewakers gadegeslagen en gefouilleerd wanneer zij weer door de poort binnenkwamen. Toch kwam de lectuur binnen. Het was alsof engelen ’s nachts overvlogen en de lectuur lieten vallen. De meeste Getuigen waren jonge vrouwen. De eerste gevangenschap duurde vijf tot zeven jaar, bij de tweede veroordeling duurde de straf niet minder dan tien jaar. De Getuigen waren het slechtst af in het kamp. Wanneer meer dan drie van hen bijeenkwamen, werd hun bevel gegeven uiteen te gaan.
10. Welk vaste besluit met betrekking tot vervolging helpt het boek Hebreeën ons te nemen?
10 In het boek Hebreeën wordt over de oude voorbeelden van geloof onder vervolging gezegd dat ’de wereld hun niet waardig was’, maar dat Jehovah erop zal toezien dat zij in het aardse paradijs ’tot volmaaktheid worden gebracht’. Wie zou meer kunnen vragen? Laten wij derhalve zowel op de voorbeelden van geloof uit de oudheid als op de hedendaagse voorbeelden acht slaan. In plaats van ’terug te deinzen, wat tot vernietiging leidt’, moeten wij vastbesloten zijn ’geloof te hebben, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt’. — Hebr. 11:38, 40; 10:39.
Laten wij niet „afdrijven”
11. Hoe zou „afdrijven” een gevaar kunnen zijn voor iemand die al geruime tijd een christen is?
11 Zoals in Hebreeën wordt aangetoond, vormt „afdrijven” nog een gevaar (Hebr. 2:1). Beschouw eens hoe dat in zijn werk zou kunnen gaan. Iemand — het zou een ieder van ons kunnen zijn — is in het verleden een christen geworden en was daarna bewonderenswaardig enthousiast. Hij nam graag deel aan de velddienst, zelfs hoewel hij nog slechts een beperkte bijbelkennis had (Hand. 3:1-9; 8:39; 13:48, 49). Na enkele jaren zou zijn opwinding zich tot een vurige ijver en diepe toewijding hebben moeten ontwikkelen. Is dat ook gebeurd? Beziet hij de christelijke bediening als een manier waarop hij zijn liefde voor God kan tonen en anderen kan helpen zoals hij zelf eens werd geholpen? Of is de dienst een routine, een noodzakelijk karwei, geworden? Als hij kinderen heeft, spoort hij hen er dan geregeld en enthousiast toe aan volle-tijdbedienaren te zijn? Of spreekt hij er slechts terloops over, en met minder overtuiging dan wanneer hij spreekt over de noodzaak dat zij hoger schoolonderwijs ontvangen, een goedbetaalde baan hebben of in het bezit komen van een prachtig huis? — Openb. 2:4.
12. (a) Wat raadt Hebreeën ons aan opdat wij het zullen vermijden ’af te drijven’? (b) Welke vragen zouden wij kunnen beschouwen met betrekking tot het aandacht schenken aan het Woord?
12 Een stap om „afdrijven” te vermijden, is „meer dan gewone aandacht [te] schenken aan de dingen die wij gehoord hebben” (Hebr. 2:1). Sommigen van de Hebreeuwse christenen waren op dit punt in gebreke gebleven. Na de „grondleer over de Christus” geleerd te hebben, waren zij niet ’tot rijpheid voortgegaan’. Hoewel zij ’eigenlijk leraren hadden moeten zijn’, voedden zij zich nog steeds met elementaire dingen (Hebr. 5:12–6:2). Hoe staat het met ons? Doen wij het een beetje rustig aan of maken wij vorderingen doordat wij aandacht schenken aan persoonlijke studie? Proberen wij dagelijks een gedeelte van de bijbel te lezen? Bestuderen wij de christelijke publikaties met werkelijke belangstelling, terwijl wij zelfs met anderen praten over de nieuwe dingen die wij leren? Helpen wij onze kinderen vorderingen te maken die verder gaan dan de ’melk van het Woord’? Kunnen zij aan de hand van de bijbel de waarheid over de ziel, de opstanding, de Drieëenheid, de paradijsaarde, enzovoort, uitleggen? Doen zij dat in de velddienst, zodat zij niet op het peil van vorig jaar blijven staan? — 1 Petr. 3:15.
13. Welk voorbeeld hebben onze gevangengezette zusters gegeven met betrekking tot studie, en welke suggestie houdt dit voor ons in?
13 In het artikel werd verder over de gevangengezette Getuigen gezegd:
In de weinige vrije tijd die zij hadden, legden zij zich erop toe bijbelpassages uit het hoofd te leren. Ook deden zij hun best vreemde talen te leren, vooral Engels, Frans en Duits. De lectuur die zij kregen, was soms in deze talen gesteld, en degenen die deze talen leerden, konden het materiaal aldus voor andere zusters vertalen.
Kan er van ons worden gezegd, hoewel weinigen van ons gedwongen zijn om evenals zij urenlang op een beperkt voedselrantsoen te werken, dat wij onze vrije tijd even ijverig gebruiken om „meer dan gewone aandacht [te] schenken aan de dingen die wij gehoord hebben”?
’Val niet af’
14. Wat kan zelfs personen die al geruime tijd christenen zijn, overkomen?
14 Na ons ertoe aangespoord te hebben vorderingen te maken, waarschuwt het boek Hebreeën dat degenen „die eens voor al verlicht zijn geweest” kunnen ’afvallen’, waarbij zij misschien zelfs het punt bereiken dat zij geen berouw meer kunnen hebben (Hebr. 6:4-8). Ja, christenen die God reeds geruime tijd dienen, zelfs gezalfden die „deelgenoten zijn geworden van heilige geest”, zouden door iets verleidelijks in het huidige samenstel meegetrokken kunnen worden.
15. Hoe zijn sommigen afgevallen in verband met seks en zakelijke activiteiten?
15 Een aantal personen is afgevallen wegens het verlangen van het vlees of het verlangen naar rijkdom (1 Joh. 2:16). Wanneer jongeren zich overgeven aan voorechtelijke seks, is hierbij natuurlijk seksuele begeerte betrokken. Maar beschouw eens een ander aspect. Sommige gehuwde personen hebben genoeg gekregen van hun huwelijkspartner en hebben iemand anders ontmoet die aantrekkelijker schijnt te zijn, interessanter gesprekken kan voeren of meer succes heeft in deze wereld. Droevig genoeg heeft dit tot echtscheidingen en immorele nieuwe huwelijken geleid. Anderen zijn „afgevallen” tot het najagen van materiële doeleinden, waarbij zij ertoe gebracht zijn zakelijke praktijken te beoefenen die puur oneerlijk zijn of waarbij de regeringsvoorschriften op het gebied van vergunningen en belastingen worden genegeerd (Matth. 22:21). Of er zijn allerlei dubieuze financiële avonturen opgezet die met hun belofte van snelle, gemakkelijke winst gebaseerd op de kleine investeringen van velen, een verleiding inhielden voor christenen om op hebzuchtige wijze voordeel te trekken van hun broeders en zusters. (Vergelijk Handelingen 20:33; 2 Thessalonicenzen 3:10, 11.) Deze activiteiten, nog afgezien van het feit dat ze vaak de Koninkrijksbelangen verdringen, hebben soms tot wrokgevoelens en meningsverschillen of zelfs tot beschuldigingen van fraude geleid. De bijbel heeft gelijk: „Zij . . . die besloten zijn rijk te worden, vallen in verzoeking en een strik.” — 1 Tim. 6:9.
16. Welk goede voorbeeld hebben de gevangengezette zusters gegeven op het gebied van het weerstaan van verleidingen?
16 Als wij nederig erkennen dat wij niet zo sterk zijn dat wij niet zouden kunnen vallen, moeten wij vastbesloten zijn niet te zwichten voor het begin van verleiding en zonde (Rom. 12:3; 1 Kor. 10:12). De zusters in het werkkamp hebben ons een goed voorbeeld gegeven:
Sommigen van hen werden één voor één naar een grote stad gebracht waar supermarkten, bioscopen en andere amusementsgelegenheden waren. Zo brachten twee leden van de geheime politie een zuster naar een supermarkt waar grote hoeveelheden voedsel uitgestald lagen. Zij zeiden tegen haar: ’Kies maar uit wat je wilt hebben.’ Zij zei dat zij niets nodig had. Het was afschuwelijk om aan een uitgeput persoon, die jaren achtereen weinig te eten had gehad, planken vol met vers brood en gebak te laten zien. Dezelfde vorm van verleiding werd uitgeprobeerd in de warenhuizen en theaters. Hoewel zij haar daar weken achtereen hielden en haar vrijheid beloofden als zij haar geloof vaarwel zou zeggen, hebben hun pogingen niets uitgehaald. Zij hebben slechts één zuster van haar geloof kunnen afbrengen. Maanden later kwam zij terug in het kamp; zij was dikker geworden en droeg modieuze kleren. Zij sprak twee uur lang vermanend tot haar voormalige zusters, die haar niet eens groeten. De geheime politie had klaarblijkelijk gedacht dat dit een knappe zet van hen was en dat de zusters hier onmiddellijk op zouden reageren door hun geloof vaarwel te zeggen. Zij bereikten echter precies het tegenovergestelde.
17. Hoe moeten wij denken over verleidingen waarmee wij geconfronteerd worden?
17 Denkt u dat u vastberaden zou zijn geweest wanneer u aan die verleidingen zou zijn blootgesteld? Maar hoe staat het met de verleidingen waaraan u thans het hoofd moet bieden? Paulus schreef: „Past op, broeders, dat er zich in niemand van u ooit een goddeloos, ongelovig hart ontwikkelt, doordat hij zich terugtrekt van de levende God, maar blijft elkaar elke dag, zolang het ’Heden’ genoemd kan worden, vermanen, opdat niemand van u wordt verhard door de bedrieglijke kracht der zonde” (Hebr. 3:12, 13). Willen wij het vermijden af te vallen of ons terug te trekken, dan moeten wij ons op „Heden” concentreren.
„Heden” geloof ten toon spreiden
18. Waarom gingen de Israëlieten Gods rust niet in?
18 Paulus baseerde zijn opmerking over „Heden” op een aanhaling uit Psalm 95:7-11 (Hebr. 3:7-11). Zoals in dat schriftgedeelte wordt vermeld, hadden de Israëlieten in de dagen van Mozes hun hart verhard. Nadat de Israëlieten uit de mond van Jozua en Kaleb het bericht over het Beloofde Land hadden gehoord, spreidden zij gebrek aan geloof ten toon (Num. 13:17–14:38). Ook al konden de Israëlieten zich aldaar, gedurende Gods voortdurende rustdag, in vrede en zegeningen verheugen, toch weigerden zij vanwege de hardheid van hun hart en hun ongeloof het land binnen te trekken om daar te wonen. Daarom liet God hen veertig jaar in de wildernis ronddolen. — Hebr. 3:17-19.
19. Wanneer en hoe kunnen wij Jehovah’s rust ingaan?
19 Gods grote Sabbatdag, of rustdag, duurt voort (Gen. 1:31–2:3). Paulus schreef dat „er een belofte blijft gelden om zijn rust in te gaan” (Hebr. 4:1, 9). Daarom kunnen wij, christenen, thans die „rust” ingaan of in die rust blijven. Hoe? Door geloof te oefenen, niet in de Jozua uit de oudheid, maar in de Grotere Jozua, onze Leider Jezus. Wij moeten ook een punt zetten achter werken van ongeloof, zoals die welke aan de dag worden gelegd door mensen die niet werkelijk geloven dat er ooit een Nieuwe Ordening zal komen. In hun leven staat ontspanning of het najagen van genoegens centraal. Zij willen misschien „iemand zijn”, door bijvoorbeeld een positie of een titel te verwerven. Of misschien jagen zij de filosofie na dat zij graag willen dat de mensen hen „aardig” vinden.
20, 21. (a) Welke werken moeten wij vermijden? (b) Aan welk goede werk moeten wij deelnemen, zoals door het voorbeeld van de gevangengezette zusters wordt aangetoond?
20 Als wij werkelijk geloof stellen in Jezus en in hetgeen er voor Gods volk is weggelegd, dienen wij dat door onze activiteiten te tonen. Paulus schreef: „Wie Gods rust is ingegaan, heeft ook zelf gerust van zijn eigen werken, zoals God van de zijne” (Hebr. 4:10). Dus in plaats dat wij ons bezighouden met werken van ongeloof of werken door middel waarvan wij ons trachten te rechtvaardigen, moeten wij werken hebben die ons geloof weerspiegelen.
21 Een zeer belangrijk christelijk werk is het spreken over Jehovah God en zijn Zoon. Met betrekking tot Jezus drong Paulus er met klem op aan ’vast te houden aan onze belijdenis van hem’ (Hebr. 4:14). Natuurlijk kunnen en moeten wij dat op christelijke vergaderingen doen, wanneer wij daar een openbare bekendmaking doen van onze hoop (Hebr. 10:23-25). Maar tot die „openbare bekendmaking” behoort ook dat wij onze overtuiging en onze hoop tegenover buitenstaanders belijden. Wij moeten ons er in werkelijkheid onweerstaanbaar toe gedreven voelen „een slachtoffer van lof [te] brengen, namelijk de vrucht der lippen die [Gods] naam in het openbaar bekendmaken” (Hebr. 13:15; 1 Kor. 9:16). De schrijfster van het eerder genoemde artikel maakt melding van een gesprek met een zuster:
Ik zei: ’Dat de autoriteiten jullie allemaal in gevangenissen stoppen, komt niet door jullie geloofsovertuiging, maar doordat jullie tot anderen prediken. Als jullie thuis zouden blijven en daar rustig zouden bidden, zou niemand het weten.’ Zij antwoordde: ’Dat is waar, maar wij hebben de verplichting tot anderen te spreken en nieuwe broeders en zusters te winnen. Wij kunnen niet egocentrisch zijn en alleen maar voorbereidingen treffen voor ons eigen leven op aarde gedurende het millennium. Alle mensen moeten erover ingelicht worden hoe het leven er dan zal uitzien.’
22. Welke overtuiging hebt u op grond van wat in het boek Hebreeën staat?
22 U kunt zien dat een sleutelgedachte in Hebreeën is dat wij „ons uiterste best [moeten] doen [Gods] rust in te gaan, opdat niemand in . . . ongehoorzaamheid vervalle” (Hebr. 4:11). Wij kunnen de diepe voldoening hebben dat wij ons nu reeds in die rust bevinden en ook de verzekerde hoop bezitten dat wij in die rust zullen blijven wanneer allen die op aarde leven God aanbidden. Er bestaat geen twijfel over Jehovah’s bereidheid degenen te zegenen en te behoeden die thans door middel van geloof en gehoorzaamheid zijn rust ingaan. Hij is „de beloner . . . van wie hem ernstig zoeken” (Hebr. 11:6). Mocht er enige twijfel bestaan, dan betreft deze ons. Maar zelfs over ons behoeft geen twijfel te bestaan. Door ons geloof en onze volharding, en met Gods hulp, kunnen wij „de hoop . . . grijpen die voor ons is gesteld”. — Hebr. 6:18.
Hebt u voordeel getrokken van deze bespreking?
□ Welke speciale raad of les hebt u uit Hebreeën geput?
□ Hoe kunt u voordeel trekken van het voorbeeld van enkele gevangengezette zusters?
□ Waartoe spoort Hebreeën 2:1 u aan om het te vermijden af te drijven?
□ Hoe kunt u Gods rust ingaan?
[Inzet op blz. 22]
Veel Getuigen bij wie thuis exemplaren van De Wachttoren werden aangetroffen, zijn tot tien jaar gevangenschap veroordeeld
[Inzet op blz. 23]
De Getuigen waren het slechtst af in het kamp. Wanneer meer dan drie van hen bijeenkwamen, werd hun bevel gegeven uiteen te gaan
[Illustratie op blz. 25]
De Israëlieten hoorden het bericht van Jozua en Kaleb maar toonden geen geloof. Daarom konden zij het Beloofde Land niet ingaan om daar Gods rust te genieten