Besluit nu wie u wilt dienen
1. Wat is thans de situatie met betrekking tot de houding ten aanzien van bepaalde kwesties?
WIJ LEVEN in een tijd dat de mensen een steeds duidelijker omschreven standpunt ten aanzien van bepaalde kwesties innemen. De geschilpunten worden duidelijker gesteld en de mensen uiten zich vlugger, en vaak heftig, om hun zaak te steunen. Er wordt op anderen druk uitgeoefend om hen ertoe te bewegen of te dwingen zich bloot te geven met betrekking tot het standpunt dat zij innemen.
2. Welke speciale verantwoordelijkheid wordt hierdoor gelegd op hen die in God geloven, en hoe reageren de meeste kerklidmaten in de christenheid?
2 Deze situatie is vooral waarneembaar op het gebied van de aanbidding. De kwestie wordt steeds scherper gesteld. In het verleden waren de mensen er afkerig van God of religie te bestrijden, doch thans maken zij hun atheïstische en evolutionaire theorieën onbeschaamd bekend. Dit legt degenen die wel in God geloven een speciale verantwoordelijkheid op. Er zijn echter veel mensen, vooral in de kerken der christenheid, die een weifelende, slappe of apathische houding aan de dag leggen. Zij hebben praktisch geen geloof meer.
3. Waarom kan iemand die rechtvaardigheid liefheeft, niet langer in wereldse religieuze organisaties blijven?
3 Met het oog op de huidige stand van zaken, kan iemand die in zijn hart liefde voor rechtvaardigheid heeft, niet in de kerken der christenheid of in een van de niet-christelijke religieuze organisaties blijven. Waarom niet? Omdat de leiders daarvan verklaren dat ’God dood is’, omdat zij homoseksualiteit, vrije liefde, wetteloosheid en minachting voor gezag goedkeuren. Indien iemand beweert een dienstknecht van God te zijn en deze religieuze organisaties niet verlaat en zich niet tegen deze praktijken en de organisaties die ze vergoelijken en zelfs goedkeuren, uitspreekt, is hij helemaal geen dienstknecht van God. Hij kan evengoed helemaal met de massa die tegen God is, meegaan, want hij zal spoedig met hen sterven als de levende God en Universele Soeverein op gewelddadige wijze zijn standpunt inzake de kwestie openbaar maakt.
4. Wat is het gevolg geweest voor hen die God niet willen dienen?
4 God laat de aangelegenheden ontwikkelen tot op het punt dat degenen die hem niet dienen, volkomen verdorven worden en niets anders verdienen dan de vernietiging. God zegt ons dat zij „leeghoofdig . . . in hun overleggingen” worden en zich aan onreinheid gaan overgeven „opdat zij onderling hun lichamen zouden onteren”. Zij hebben „de waarheid van God . . . verruild voor de leugen en de schepping . . . vereerd en er heilige dienst voor . . . verricht in plaats van dit te doen jegens Degene die schiep . . . Daarom heeft God hen overgegeven aan schandelijke seksuele begeerten, . . . ontucht plegend en in zichzelf de volledige vergelding ontvangend die hun voor hun dwaling toekwam”. Ja, zij oogsten de vruchten van walgelijke ziekten, van de morele ineenstorting en van geweld, waardoor God niets anders overblijft dan hen terecht te stellen om de aarde van hen te ontdoen. — Rom. 1:18-32.
„BEHANDELT PROFETISCHE UITSPRAKEN NIET MET VERACHTING”
5. Waarom is iemand die zich christen noemt en met deze wereld meegaat dubbel laakbaar?
5 Iemand die beweert een christen, een opgedragen dienstknecht van de Almachtige God, te zijn en dan met de wereld in haar verdorven, goddeloze gedrag meegaat, heeft niet alleen deel aan haar verdorvenheid, doch behandelt bovendien profetische uitspraken met verachting (1 Thess. 5:20). Hij negeert alle woorden die God bij monde van Zijn profeten en woordvoerders heeft laten uitspreken. Zulk een zogenaamde christen kent deze woorden van de God die hij beweert te dienen; hij heeft de bijbel, doch negeert deze ten gunste van menselijke denkbeelden, die appelleren aan zijn zelfzuchtige verlangens. Door dit te doen, beledigt hij God, is hij een huichelaar en laakbaarder dan de ongelovigen. Het is een handelwijze die neerkomt op zelfmoord en daardoor haalt men zich dubbel Gods brandende toorn op de hals.
6. Wat dient iemand die een dienstknecht van God wil worden eerst te doen, en waarom dient hij dit onverwijld te doen?
6 Sommigen zullen echter zeggen: Maar wat kan ik doen? Waarheen kan ik gaan om God te dienen? Allereerst dient u onverwijld uit het vals-religieuze stelsel van Babylon de Grote te gaan, dat wil zeggen uit de met Babylon te vergelijken vals-religieuze organisaties die Gods naam smaden (Openb. 18:4). Indien u hiermee wacht, zult u uw geloof in God ten slotte volledig verliezen. De profetieën verklaren bovendien dat God het oordeel gaat voltrekken. Zij die hun leven willen redden, hebben thans de laatste gelegenheid.
WAARHEEN OM GOD TE DIENEN
7. Waarheen kan iemand gaan die de Babylonische religieuze stelsels verlaat ten einde God te dienen?
7 Er is een plaats waarheen men kan vluchten. Er is een groep van mensen die God werkelijk dienen en die acht slaan op zijn profetieën. Jezus heeft hun aanwezigheid voorzegd toen hij zei dat hij een „getrouwe en beleidvolle slaaf” zou aanstellen om zijn volk te rechter tijd geestelijk voedsel te geven en dat hij deze „slaaf” over al zijn bezittingen zou aanstellen. U kunt deze „slaaf”-klasse vinden in de organisatie van de hedendaagse christelijke getuigen van Jehovah. — Matth. 24:45-47.
8. Welk bevel wordt degenen gegeven die God aanbidden?
8 In het laatste hoofdstuk van het boek Openbaring 22 wordt het bevel gegeven: „Aanbid God.” En de apostel Johannes, de schrijver van de Openbaring, verwijst vervolgens kennelijk naar Jezus Christus zelf als hij zegt: „Ook zegt hij [Jezus] tot mij: ’Verzegel de woorden van de profetie van deze boekrol niet, want de bestemde tijd is nabij’” (Openb. 22:9, 10). De profetie van Openbaring is krachtig en het is zeer belangrijk er thans naar te luisteren (Openb. 1:1-3). Gods dienstknechten wordt geboden de woorden van de profetie van deze boekrol niet te verzegelen. Dit gebod is door Jehovah’s getuigen gehoorzaamd.
9. Hebben Jehovah’s getuigen het bevel in Openbaring 22:10 gehoorzaamd? Beschrijf dit.
9 In de allereerste uitgave van hun officiële tijdschrift, dat in juli 1879 uitkwam en toen bekend stond als Zion’s Watch Tower and Herald of Christ’s Presence, werd er in het artikel „Why Will There Be a Second Advent?” (Waarom zal er een tweede komst plaatsvinden?) een flink aantal verklarende aantekeningen op dit laatste boek van de bijbel gegeven. Sedertdien hebben zij in al hun publikaties rijkelijk en overvloedig aanhalingen uit het boek Openbaring gedaan en er een uitleg van gegeven. The Finished Mistery, in 1917 door de Watch Tower Bible and Tract Society uitgegeven, verschafte een doorlopend commentaar op de gehele Openbaring aan Johannes. In 1930 werden er twee boeken, getiteld „Light”, uitgegeven die een meer up-to-date verklaring van de Openbaring gaven en onlangs, in 1963, verscheen het boek „Babylon the Great Has Fallen!” God’s Kingdom Rules! een boek van 704 bladzijden. Dit levert een uitgebreid en gedetailleerd commentaar op Openbaring, de hoofdstukken 14 tot 22 in het bijzonder.
10. Hoe hebben de publikaties van Jehovah’s getuigen die commentaar leveren op Openbaring zich in het gehoorzamen van Openbaring 22:10 onderscheiden van de religieuze stelsels der christenheid?
10 Al deze publikaties hebben een wereldomvattende verspreiding gekregen en zijn niet herzien of veranderd ten einde tegemoet te komen aan de geloofsovertuigingen of de gewoonten en gebruiken van de verschillende volken der aarde. Neen, de onvervalste waarheid van de profetieën is aan allen verkondigd.
EEN SCHERPE SCHEIDING
11. Wat is de strekking van de geboden in Openbaring 22:11?
11 Christus Jezus toont vervolgens aan dat er in het oordeel twee groepen naar voren zullen treden: „Wie onrechtvaardigheid doet, doe nog verder onrechtvaardigheid; en de vuile worde nog verder vuilgemaakt; maar laat de rechtvaardige nog verder rechtvaardigheid doen, en laat de heilige nog verder geheiligd worden” (Openb. 22:11). Deze geboden zijn geen dringende verzoeken aan hen die onrechtvaardigheid beoefenen om berouw te hebben en zich te reinigen. De gedachte is veeleer: laat hen maar doorgaan met het gedrag dat zij volgen, als zij dat willen. Als hun gedrag slecht is, laat hun dan weten dat zij voor dit gedrag de vergelding krijgen die hun toekomt, op zijn laatst als de Heer Jezus komt om „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te voeren. — Openb. 16:14.
12. (a) Waarop zal het voor iemand die God heeft gediend doch zich tot onrechtvaardigheid keert, uitlopen? (b) Wat valt er te zeggen over iemand die verdorven is geweest doch die rechtvaardigheid gaat en blijft beoefenen?
12 Jehovah acht hen die zich door bemiddeling van Jezus Christus aan hem hebben opgedragen en die rechtvaardigheid beoefenen, heilig. Zijn naam rust op hen. Als een van hen er een gewoonte van maakt onrechtvaardigheid te beoefenen, brengt hij derhalve smaad op Jehovah’s naam. Dientengevolge is hij voor Jehovah of voor zijn medemensen van geen waarde en zal hij de goede naam die hij door vroegere rechtvaardigheid en heiligheid heeft opgebouwd, verliezen (Ezech. 18:24). Indien iemand daarentegen verdorven dingen heeft beoefend doch zich hiervan afkeert ten einde een opgedragen dienstknecht van God te worden, zal hij, indien hij in rechtvaardigheid en heiligheid blijft voortgaan, ten slotte een goede reputatie bij God hebben veroverd. „Hij zal voorzeker leven”, luidt de uitspraak van de Heer Jehovah. — Ezech. 18:5-9, 21, 22.
13. Waarom is het uiterst gevaarlijk thans laks te zijn met betrekking tot zijn christelijke gedrag?
13 Vervolgens spreekt Jehovah God zelf tot Johannes en onthult de kritieke situatie, het grote gevaar, als een van Gods gezalfden ook maar enigszins ten aanzien van rechtvaardigheid verslapt. Jehovah zegt: „Zie! Ik kom vlug, en het loon dat ik geef, heb ik bij mij, om een ieder te vergelden naardat zijn werk is.” — Openb. 22:12.
14. Wat zal het zeer waarschijnlijk tot gevolg hebben als een christen met onrechtvaardigheid speelt?
14 Het is er thans dus niet de tijd voor dat iemand die zich op de weg van heiligheid bevindt, onzeker wandelt of probeert hoe dicht hij op de grens van rechtvaardigheid kan komen, door met de gedachte van immoraliteit of het begaan van een overtreding te spelen of deze dingen zelfs maar te overwegen. Hij is als iemand die op de afbrokkelende rand van een rots loopt. Jehovah God die, vergezeld van zijn Zoon Jezus Christus, op de rechterstoel zit, is een God die geen onrechtvaardigheid in zijn tegenwoordigheid kan tolereren. Men kan tegen zijn rechterlijke beslissing geen hoger beroep instellen, want hij is het laatste redmiddel, figuurlijk gesproken de Alfa en de Oméga (Hab. 1:13; Openb. 1:8; vergelijk Deuteronomium 23:14). Jezus Christus velt als Rechter alleen maar de vonnissen van Jehovah, „de Rechter van allen” (Hebr. 12:23). Hij spaart alleen degenen die vastbesloten zijn onwrikbaar aan hun rechtvaardige handelwijze vast te houden.
15. Op welke wijze zal Jehovah’s „komst” ten oordeel voor hen die onrechtvaardigheid beoefenen snel zijn, en wat zal het voor hen betekenen?
15 God de Almachtige heeft zijn kracht opgenomen en is als Koning gaan regeren, en thans is zijn tijd gekomen om zijn slaven, de profeten en de heiligen en hen die zijn naam dragen, te belonen en om hen te verderven die de aarde verderven (Openb. 11:17, 18). Jehovah’s „komst” om het vonnis over zijn vijanden te voltrekken, is zeer snel in die zin, dat deze nog maar enkele korte jaren van ons verwijderd is, en ze zal hun die worden betrapt terwijl zij van de weg van rechtvaardigheid, als in het donker, zijn afgedwaald, uitermate kort toeschijnen, alsof zij hebben geslapen. Als zij zouden sterven terwijl zij vuile dingen beoefenen, zal het oordeel hen hebben achterhaald, want zij zullen geen opstanding ontvangen.
BLIJF BEWIJZEN DAT GIJ GOEDGEKEURD ZIJT
16. Kan een christen ten aanzien van zijn handelwijze zelfvoldaan en zelfverzekerd zijn? Leg dit uit.
16 Laat niemand denken dat hij een uitzondering is. Elkeen moet oppassen wat hij doet, want God is absoluut rechtvaardig en volstrekt onpartijdig en vergeldt een ieder slechts naar zijn werken. Ook al houden wij er niet bewust slechte gewoonten op na, toch dienen wij zorgvuldig te onderzoeken waarin onze werken bestaan, ten einde er zeker van te zijn dat wij onszelf niet goedkeuren door te beweren of voor te geven iemand te zijn die wij niet zijn (1 Kor. 4:4). Bedenk dit: „Het woord van God is levend en oefent kracht uit en is scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt zelfs zover door dat het ziel en geest, en gewrichten en hun merg scheidt, en het kan gedachten en bedoelingen van het hart onderscheiden.” — Hebr. 4:12.
17. Hoe kunnen wij onszelf onderzoeken, en met welke feiten in gedachten?
17 Wij dienen onszelf aan de hand van zijn Woord te blijven onderzoeken (2 Kor. 13:5). Wij denken wellicht dat wij de juiste geest of mentale gezindheid hebben, maar is onze ziel, dat wil zeggen het leven dat wij leiden, in overeenstemming met Gods maatstaf en worden wij werkelijk door Jehovah’s geest geleid? Zijn onze werken van blijvende aard? (1 Kor. 3:12-15). Wat wij zijn, zal duidelijk aan het licht treden, want „geen schepping is voor zijn ogen niet openbaar, maar alle dingen liggen naakt en openlijk tentoongesteld voor de ogen van hem aan wie wij rekenschap hebben af te leggen” (Hebr. 4:13). Wij dienen in gedachten te houden dat ’Jehovah degenen die hem toebehoren kent’ en: „Een ieder die de naam van Jehovah noemt, breke met onrechtvaardigheid” (2 Tim. 2:19). Wij kunnen Jehovah niet bedriegen en in feite laat hij onze werken aantonen hoe wij eigenlijk zijn, zodat wij niet te verontschuldigen zijn en opdat alle anderen het kunnen zien. Wij mogen onszelf dan al bedriegen, doch wij kunnen God, als de uiteindelijke Rechter, niet voor de gek houden.
JEHOVAH BLIJKT DE ENIGE EN WARE GOD TE ZIJN
18. Hoe is Openbaring 22:13 in het geschil met betrekking tot de goddelijke soevereiniteit van toepassing?
18 Jehovah zegt vervolgens: „Ik ben de Alfa en de Oméga, de eerste en de laatste, het begin en het einde” (Openb. 22:13). Degenen die de bijbel naast de wereldgeschiedenis hebben bestudeerd, weten dat dit feit eeuwen geleden buiten twijfel werd bewezen. Vóór hem heeft er geen God bestaan en niemand heeft zich na hem als de Almachtige God kunnen opwerpen. Hij is ook geen God die door zijn aanbidders is uitgevonden. Hij is de Schepper, de God van Israël en van Jezus Christus en de God van christenen (Joh. 20:17; Rom. 3:29). Als wij profetische uitspraken niet met minachting behandelen, zullen wij het op prijs stellen te lezen wat Jehovah meer dan 2600 jaar geleden, meer dan 800 jaar voordat het boek Openbaring werd geschreven, heeft gezegd: „Zo zegt de HERE, . . . Ik ben de eerste en Ik ben de laatste en buiten Mij is er geen God” (Jes. 44:6, 7). „Mijn eer geef Ik aan geen ander. Hoor naar Mij, Jakob, Israël, mijn geroepene. Ik ben dezelfde, Ik ben de eerste, ook ben Ik de laatste.” — Jes. 48:11, 12; 41:4.
19. Wat is er met de goden gebeurd die Jehovah in het verleden hebben uitgedaagd, en hoe staat het met de goden van deze tijd?
19 Jehovah heeft in het verleden tegen andere goden gestreden en zijn superioriteit bewezen, en welke goden hebben ooit voor hem kunnen standhouden en voor zijn aangezicht kunnen blijven bestaan? Hij heeft bewezen dat de goden van Egypte, Assyrië, Babylon en van alle andere natiën machteloos waren. En waar zijn die goden thans? Men herinnert zich hen alleen als overblijfselen uit een vaag verleden. De meesten hebben zelfs nooit van hen gehoord. Maar Jehovah’s naam leeft en treedt thans meer dan ooit op de voorgrond. Jehovah zal spoedig zijn macht uitoefenen om aan te tonen dat hij het begin en het einde is in het geschil inzake de goddelijke soevereiniteit. De tegenwoordige goden — wetenschap, evolutie, communisme en nationalisme — zal hij teniet doen en hij zal laten zien dat zij alle valse goden zijn. Hij zal ook de aanbidders van zulke goden vernederen en laten zien dat Jehovah’s getuigen het bij het rechte eind hebben door Hem als de enige en ware God voor te stellen.
TOEGANG TOT DE HEILIGE STAD
20. Wie zijn de gelukkigen over wie in Openbaring 22:14 wordt gesproken, en op welke wijze wordt hun autoriteit verleend naar de „bomen des levens” te gaan?
20 Jehovah vestigt nu de aandacht op de 144.000 getrouwe volgelingen van Christus die een hemelse hoop hebben en die het offer van Jezus Christus aanvaard hebben en door geloof te stellen in zijn bloed van hun zonden zijn bevrijd, opdat zij in Gods ogen zonder zonde mogen lijken (Openb. 1:5; 1 Joh. 1:7). Hij zegt: „Gelukkig zijn zij die hun lange gewaden wassen, opdat de autoriteit om naar de bomen des levens te gaan, de hunne mag zijn en zij ingang in de stad mogen verwerven door haar poorten” (Openb. 22:14). Dit is een hemelse stad. Dezen, die tot het einde toe getrouw zijn gebleven en overwinnaars worden, zijn in Christus en in zijn dood gedoopt en hebben die doop voltooid door evenals hij in rechtschapenheid te sterven en opgewekt te worden in de geest. Het paradijs waarover hier wordt gesproken, is natuurlijk niet letterlijk maar symbolisch. De getrouwe overwinnaars mogen van de „bomen des levens” eten. Dit geeft te kennen dat zij het recht hebben ontvangen en er aanspraak op mogen maken voor eeuwig in het hemelse paradijs van God onsterfelijk leven te genieten. — 1 Kor. 15:44, 52-54.
21. Wat is de stad waar de 144.000 binnengaan, en waarom kunnen beoefenaars van onrechtvaardigheid de stad niet binnengaan?
21 Bij de twaalf in een parel bestaande poorten van de stad die zij binnengaan, de heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, staan twaalf engelen op wacht. Deze hemelse bewakers herkennen wie deze 144.000 getrouwe geestelijke Israëlieten zijn en laten hen in de gouden stad binnengaan. Voor hen in wie enige vorm van onrechtvaardigheid wordt gevonden, is de toegang echter onmogelijk, precies zoals Adam en Eva met geen mogelijkheid langs het flikkerende zwaard van de hemelse bewakers die ten Oosten van de aardse Hof van Eden waren geplaatst, konden komen. — Openb. 21:12, 13, 18; Gen. 2:9; 3:24.
DE ONGEWENSTEN DIE BUITEN DE STAD WORDEN GEHOUDEN
22. Hoe beschrijft Openbaring hen die buiten de stad worden gehouden, en wat is het oordeel over hen?
22 Slaat u er eens acht op wie degenen zijn tegen wie de toorn van Jehovah de Almachtige God ontbrandt en die in zijn ogen verfoeilijk en vuil zijn. Hun einde zal zijn in het symbolische meer dat met vuur en zwavel brandt, dat wil zeggen, de tweede dood (Openb. 21:8). Het soort van personen dat beschreven wordt, ontvangt zelfs heden ten dage de goedkeuring van de geestelijken der christenheid, van wie er velen zelf zulke mensen zijn. Openbaring noemt hen, zeggende: „Buiten zijn de honden en zij die spiritisme beoefenen en de hoereerders en de moordenaars en de afgodendienaars en een ieder die op de leugen gesteld is en ze beoefent.” — Openb. 22:15.
23. Noem enkelen van hen die Openbaring 22:15 als honden, spiritisten, hoereerders en moordenaars beschrijft.
23 Buiten de stad, als straathonden die graag in het vuil wroeten, zijn zij die homoseksualiteit, sodomie, lesbische liefde, verdorvenheid en wreedheid beoefenen (Deut. 23:18; Ps. 22:17, 21 16, 20; Matth. 7:6; Fil. 3:2). Spiritisten, die in contact treden met demonen, zijn van de stad uitgesloten. Hierbij zijn natuurlijk astrologen, waarzeggers en geestenbezweerders inbegrepen. In één adem met zulke personen worden overspeelsters, hoeren en mannen die seksuele immoraliteit met hen bedrijven, en moordenaars en haters, wier haat gelijk staat met werkelijke moord, genoemd. — 1 Joh. 3:15; Deut. 19:4.
24. Wie zijn inbegrepen bij de afgodendienaars en degenen die ’de leugen beoefenen’?
24 Ook de afgodendienaars, die hun trouw geven of hun redding toeschrijven aan een letterlijke of symbolische afgod, zoals het „wilde beest” en zijn beeld, of die religieuze beelden gebruiken ten einde een zogenoemde „relatieve aanbidding” te beoefenen, worden buiten de stad gehouden. Materialisten en zij die hun lichaam en geest onteren door de cultus van hallucinaties oproepende verdovende middelen zoals LSD, mogen in de verdorvenheid blijven zwelgen waaraan zij de voorkeur geven. Tijdschriften en kranten die zulke personen een gunstige publiciteit geven en het doen voorkomen alsof zij respectabel zijn, ’beoefenen de leugen’. Zij die voor redding naar persoonlijkheden of het nationalisme opzien of die een systeem steunen dat op leugens is gebaseerd, zullen bemerken dat zij van Jehovah’s reine regerings-„stad” zijn uitgesloten.
DE WORTEL VAN DAVID EN DE MORGENSTER
25. Waarom dienen wij te geloven wat Openbaring over deze dingen zegt?
25 De hierboven beschreven dingen worden vaak juist gesteund door degenen die zichzelf als wijs beschouwen in dit samenstel van dingen, terwijl zij anderen er zelfs toe aanmoedigen zulke praktijken te beoefenen. Waarom zouden wij dan geloven wat in Openbaring staat? Omdat de bron van inlichtingen ervan de hoogste is. Tot Johannes wordt vervolgens gezegd: „Ik, Jezus, heb mijn engel gezonden om aan ulieden getuigenis van deze dingen af te leggen voor de gemeenten. Ik ben de wortel en het nageslacht van David, en de heldere morgenster” (Openb. 22:16). Hij is „de getrouwe en waarachtige getuige” en Degene die de Almachtige God van het universum tot Leider en Gebieder der volken heeft gesteld. — Openb. 1:5; 3:14; Jes. 55:3, 4; Gen. 49:10.
26. In welk opzicht is Jezus de „wortel van David”?
26 Jezus Christus was een aardse nakomeling van koning David van Jeruzalem uit de oudheid. Hij wordt „de wortel van David” genoemd omdat hij de belangrijke afstammeling van koning David is bij wie de geslachtslijn van Abraham via David werkelijk eindigt (Openb. 5:5). Er is thans geen jood die kan bewijzen dat hij van David afstamt. Jezus Christus was door God aangesteld als Degene die door hem was goedgekeurd om als Davids erfgenaam op de troon van het Koninkrijk te gaan zitten (Ezech. 21:27; Matth. 3:17; Hand. 2:29, 30, 36). De reden waarvoor het huis van David in het leven werd geroepen, was in feite om de Messías voort te brengen. Dat is geschied. Daar Jezus de blijvende erfgenaam is, Degene die voor eeuwig de troon bezit, is de geslachtslijn van David werkelijk in hem geworteld.
27. Hoe is Jezus „de heldere morgenster”, en hoe „geeft” hij zijn volgelingen de „morgenster”?
27 Hij is ook de „ster” die in Numeri 24:17 is voorzegd. In het Juda uit de oudheid werden de koningen van Juda als „sterren Gods” beschouwd, want zij zaten op „den troon des HEREN” (1 Kron. 29:23). De koning van Babylon meende dat hij zijn eigen stoffelijke troon voor altijd boven de koninklijke „sterren Gods” had verheven toen hij Zedekía uit de geslachtslijn van David in 607 v.G.T. van de troon stootte. Noch het Babylon uit de oudheid, noch zijn moderne tegenhanger Babylon de Grote, heeft God kunnen verhinderen op zijn bestemde tijd deze „heldere morgenster”, Jezus Christus, uit het huis van David te laten oprijzen en op een troon te plaatsen die oneindig veel hoger is dan die van de machtige koning Nebukadnezar van het oude Babylon (Jes. 14:4, 12, 13). Babylon de Grote heeft als een koningin op een troon gezeten, doch ze zal volledig omvergeworpen worden en daarna zal Jezus Christus voor altijd regeren, niet op een aardse troon, zoals David, doch op een hemelse troon, als Koning gelijk Melchizédek. Aangezien de 144.000 aan hun getrouwheid hebben vastgehouden, zullen zij als beloning met hem, de „morgenster”, in het hemelse Koninkrijk worden verbonden. Op deze wijze zal hij zulke personen „de morgenster geven”. — Openb. 18:7; 2:26-28.
28. Wat moet THANS de houding zijn van zowel het gezalfde overblijfsel als de „grote schare” „andere schapen”?
28 Gods vereisten met betrekking tot zijn hemelse regering leggen de nadruk op de reinheid en soliditeit van die regering. De vereisten voor hen die onder die regering leven zullen ontvangen, kunnen niet minder rechtvaardig en hoog zijn. Daarom moet een ieder die Jehovah God dient — of hij nu als een van Gods 144.000 geestelijke Israëlieten een hemelse hoop heeft of als een lid van de „grote schare” „andere schapen” de hoop koestert in een nieuwe ordening op een aards paradijs onder het Koninkrijk te leven — zich aan het besluit houden dat hij bij zijn opdracht heeft genomen om een strikt rechtvaardige handelwijze te volgen. Er valt geen tijd te verspillen. Er is geen tijd voor om zich af te geven met onrechtvaardigheid of om op gespannen voet met Jehovah God te staan door zelfs maar aan een onrechtvaardige handelwijze te denken. Het oordeel is aan de gang en de Grote Rechter stelt op grond van onze werken voor eeuwig de uitslag vast. Daarom moet een ieder die tot Gods volk behoort, met het vaste besluit van rechter Jozua uit de oudheid zeggen: „Wat mij en mijn huisgezin betreft, wij zullen Jehovah dienen.” Zij moeten antwoorden wat het volk aan Jozua antwoordde: „Jehovah, onze God, zullen wij dienen, en naar zijn stem zullen wij luisteren!” — Joz. 24:15, 24, NW.