De zegeningen van gehoorzaamheid geleerd door lijden
„Hoewel hij een Zoon was, heeft hij gehoorzaamheid geleerd uit de dingen die hij heeft geleden, en nadat hij tot volmaaktheid was gebracht, is hij voor allen die hem gehoorzamen, oorzaak geworden van eeuwige redding.” — Hebr. 5:8, 9.
1. Waarom wordt volharding vaak zeer begerenswaardig geacht, en wat is erbij betrokken?
UITHOUDINGSVERMOGEN aan een bovenmenselijke beproeving onderworpen! Zo’n krantekop zou onmiddellijk de aandacht trekken, niet alleen omdat hierdoor iets sensationeels wordt beloofd, maar omdat veel mensen belangstelling hebben voor een groot uithoudingsvermogen of voor de hoedanigheid volharding. Zij zouden het artikel onder die kop lezen met het gevoel dat het hen persoonlijk raakte, terwijl zij zich zouden afvragen hoe het hun onder zo’n beproeving zou vergaan. Er zijn in werkelijkheid veel mensen die bereid zijn zware beproevingen op hun volharding te ondergaan, zoals bergbeklimmers of lange-afstandlopers, zwemmers, enzovoort. Deze prestaties maken het niet alleen noodzakelijk zonder onderbreking met een bepaalde activiteit door te gaan, maar ze vereisen ook voortdurende standvastigheid onder druk, ontbering of lijden, zonder erdoor overmand te worden of onder de druk te zwichten. Dat is hetgeen volharding inhoudt. Ze wordt terecht bezien als een onvervalst zuivere hoedanigheid waarvoor geduld, uithouding, intense toewijding, vastberadenheid en moed nodig zijn. Hoewel de aandrijvende beweegreden in bovengenoemde gevallen wedijver en trots wegens geleverde prestaties kunnen omvatten, is dit niet altijd het geval. Om iemand te verplegen die langdurig aan een ongeneeslijke, pijnlijke ziekte lijdt, of jarenlang met iemand samen te wonen die verbitterd of losbandig is geworden, heeft men beslist volharding nodig, maar dan zonder de gedachte dat men zal worden toegejuicht; vaak wordt het als een vanzelf sprekende zaak beschouwd en wordt het niet door anderen opgemerkt.
2. Op welk speciale voorbeeld van volharding vestigt de bijbel onze aandacht?
2 Wij willen nu uw belangstelling vragen voor een uniek geval van iemand die op succesvolle wijze een bovenmenselijke beproeving op zijn volharding heeft doorstaan. Dit is niet overdreven. Op grond van Gods Woord kunnen wij ook zeggen dat u ertoe wordt uitgenodigd u er persoonlijk bij betrokken te voelen. Wij zijn er in werkelijkheid allemaal bij betrokken, iedereen van ons. Dit geval is uniek, niet doordat de beginselen ervan verschillen van die van andere beproevingen maar wegens bepaalde in het oog springende kenmerken en omstandigheden die beslist een beschouwing waard zijn. Zoals u misschien wel verwacht zult hebben, betreft dit geval Gods eniggeboren Zoon, Christus Jezus. Er staat over hem opgetekend: „Hoewel hij een Zoon was, heeft hij gehoorzaamheid geleerd uit de dingen die hij heeft geleden, en nadat hij tot volmaaktheid was gebracht, is hij voor allen die hem gehoorzamen, oorzaak geworden van eeuwige redding” (Hebr. 5:8, 9). Laten wij echter, voordat wij ons erin gaan verdiepen hoe en waarom hij werd beproefd, tot aanmoediging van onszelf kort enkele van de zegeningen beschouwen die hij als een rechtstreeks resultaat van alles wat hij verduurde, heeft ontvangen.
3. Welke zegeningen die Jezus daardoor ontving, kunnen kort vermeld worden?
3 Om te beginnen vermeldt Paulus vervolgens onmiddellijk drie van deze zegeningen: 1. Jezus werd daardoor in een speciale betekenis „tot volmaaktheid . . . gebracht”, 2. hij ontving de machtiging „voor allen die hem gehoorzamen, oorzaak” . . . van eeuwige redding” te worden en 3. hij kwam ervoor in aanmerking „hogepriester naar de wijze van Melchizédek” te worden (Hebr. 5:9, 10). Dit laatste feit betekent vanzelfsprekend dat 4. Jezus er ook voor in aanmerking kwam net als Melchizédek een „koning” te zijn. Hieraan kunnen wij toevoegen dat 5. Jezus als „middelaar van een nieuw verbond” is aangesteld en ook dat hij 6. tot een superieure positie is verhoogd aan de „rechterhand van de troon van God”. Ten slotte werd hij 7. „als Zoon” tot hoofd over Gods huis van zonen aangesteld. Wij dienen deze dingen in gedachten te houden als wij naar de ogenschijnlijk donkere zijde van de medaille kijken. Zo bezag Jezus de situatie, zoals wij lezen: „Wegens de hem voorgestelde vreugde heeft hij een martelpaal verduurd.” — Hebr. 7:1, 2; 9:15; 3:6; 12:2.
4. Wanneer wij Hebreeën 7:26 in gedachten houden, welke vragen rijzen er dan naar aanleiding van de verklaring in Hebreeën 5:8, 9?
4 Wanneer wij onze aandacht weer op de geïnspireerde verklaring van de apostel in Hebreeën 5:8, 9 vestigen, merken wij op dat hij uitdrukkingen gebruikt die op het eerste gezicht vreemd lijken en moeilijk lijken te verstaan. Hoe kan er namelijk van Jezus worden gezegd — aangezien hij toch Gods volmaakte Zoon was die uit de hemel was gezonden, „loyaal, schuldeloos, onbesmet, afgescheiden van de zondaars” — dat hij „gehoorzaamheid [heeft] geleerd uit de dingen die hij heeft geleden”, en hoe werd hij daardoor „tot volmaaktheid . . . gebracht”? (Hebr. 7:26) Waarom was dit in zijn geval nodig? Was hij niet altijd gehoorzaam en altijd volmaakt? Wij zullen worden geholpen deze suggestieve vragen op de juiste wijze te bezien en te begrijpen als wij de gehele kwestie als het ware door Paulus’ ogen bezien, waarbij wij in gedachten houden dat hij in een bijzondere mate met Jehovah’s geest was gezegend.
5. Wat is Paulus’ belangrijkste thema in Hebreeën hoofdstuk 1, en hoe wordt het ondersteund?
5 Het is bijzonder interessant te zien hoe Paulus zijn argument in zijn brief aan de Hebreeuwse christenen ontwikkelt en ook om op te merken dat hij in het eerste deel vaak melding maakt van engelen. Om te beginnen is zijn belangrijkste thema de unieke verhoging van Gods Zoon tot de hoogste positie, aangezien hij tot de „weerspiegeling” is gemaakt van Gods „heerlijkheid en de nauwkeurige afdruk van zijn wezen, . . . en nadat hij een reiniging voor onze zonden had teweeggebracht, is hij gaan zitten aan de rechterhand van de majesteit in verheven plaatsen. Daarom is hij beter geworden dan de engelen” (Hebr. 1:3, 4). In de nu volgende lange lijst van aanhalingen uit de Hebreeuwse Geschriften, waarin Christus’ superieure positie ten opzichte van de engelen wordt aangetoond wordt de fundamentele reden hiervoor duidelijk te kennen gegeven wanneer Paulus een aanhaling doet uit Psalm 45:7: „Gij [de Zoon] hebt rechtvaardigheid liefgehad en wetteloosheid gehaat. Daarom heeft God, uw God, u gezalfd met de olie van uitbundige vreugde, meer dan uw deelgenoten [de koningen van Israël]” (Hebr. 1:9). Wij dienen dat fundamentele beginsel ter harte te nemen. Als wij het ongeacht in welke beproeving wij ook zouden kunnen geraken, volgen, kunnen ook wij er zeker van zijn dat het resultaat succesvol zal zijn, aangezien wij Jehovah’s goedkeuring en zegen genieten.
6. (a) Hoe wordt het argument in Hebreeën 2:1-4 voortgezet, waarbij welke verantwoordelijkheid aan het licht treedt? (b) Welke grootse ontwikkeling van dit thema volgt in Hebreeën 2:5-9?
6 Met Jezus’ grootse verhoging in gedachten, kunnen wij beter de kracht van Paulus’ woorden begrijpen wanneer hij zegt: „Daarom is het noodzakelijk dat wij meer dan gewone aandacht schenken” aan de boodschap van een „zo grote redding . . ., die immers het eerst werd verkondigd door bemiddeling van onze Heer” en niet door bemiddeling van engelen. Als wij onverschillig zijn ten opzichte van de door Jezus Christus geboden gelegenheid tot het verkrijgen van redding, hetzij tot een hemelse of tot een aardse hoop in zijn koninkrijk, „hoe zullen wij dan ontkomen” aan de verschrikkelijke „vergelding . . . in overeenstemming met gerechtigheid” door een unieke voorziening van zo’n onverdiende goedheid te versmaden? (Hebr. 2:1-4) Paulus weidt hier vervolgens over uit door Psalm 8 aan te halen en aan te tonen dat het Gods voornemen is in zijn koninkrijk zonder uitzondering „alle dingen” „niet aan engelen”, maar onder de voeten van de „zoon des mensen”, namelijk Jezus, ’te onderwerpen’. Het is echter interessant op te merken dat Jezus gedurende de verwezenlijking van dit voornemen, en wel toen hij naar de aarde kwam, een tijd lang „een weinig lager dan engelen” werd gemaakt. Met welk doel en met welk resultaat? Let op het indrukwekkende antwoord dat Jezus nu „met heerlijkheid en eer [is] gekroond omdat hij de dood heeft ondergaan, opdat hij door Gods onverdiende goedheid voor iedereen de dood zou smaken” (Hebr. 2:5-9). Dit getuigt ervan dat de voorziening die voor redding is getroffen zo ruim is, dat geen enkele vertegenwoordiger van het mensengeslacht ervan is buitengesloten. Het is waar dat ze niemand automatisch ten deel valt of wordt opgedrongen, maar iedereen die in gebreke blijft de voordelen ervan te smaken, heeft dit alleen maar aan zichzelf te wijten. De voorziening omvat „iedereen”. Hebt u geen waardering voor deze voorziening? Voelt u zich er niet bij betrokken? Hoe zorgvuldig dienen wij erop toe te zien dat wij „nooit afdrijven” of een ’goddeloos, ongelovig hart ontwikkelen, doordat wij ons terugtrekken van de levende God’. — Hebr. 2:1; 3:12.
7. Hoe kunnen wij de „vele zonen” die in Hebreeën 2:10 worden genoemd, identificeren?
7 Goed, wij hebben er geen moeite mee te erkennen dat Gods geliefde Zoon het waard was tot zulk een hoge positie verheven te worden. Hoe staat het echter met Paulus’ volgende verklaring, een belangrijke verklaring, dat het „passend [was] . . . bij het tot heerlijkheid brengen van vele zonen, de Voornaamste Bewerker van hun redding door middel van lijden [te volmaken]”? (Hebr. 2:10) Wie zijn deze „vele zonen”? Behoren zij wellicht tot de heilige engelen die speciale eer dienen te ontvangen? Integendeel, de sleutel tot het antwoord staat in 2 vers 16, waar wij lezen: „Want hij [Jezus] staat in werkelijkheid engelen in het geheel niet bij, maar hij staat Abrahams zaad bij.” Ah! daar hebben wij het, „Abrahams zaad”. Om deze klasse te identificeren, behoeven wij slechts naar de uitleg van de apostel in Galaten 3:16, 26, 29 te verwijzen, waar hij zegt, na vermeld te hebben dat de belofte niet aan vele zaden werd gedaan maar aan één, „’en aan uw zaad’, dat is Christus”: „In werkelijkheid zijt gij allen zonen van God door middel van uw geloof in Christus Jezus. . . . Bovendien, wanneer gij Christus toebehoort zijt gij werkelijk Abrahams zaad, erfgenamen met betrekking tot een belofte.” Zo vernemen wij dat hoewel Abrahams zaad in de eerste plaats Jezus Christus is, het in de grotere vervulling de christelijke gemeente, de „kleine kudde” met de hemelse hoop omvat (Luk. 12:32). Te zamen met hun Hoofd delen zij in een grote mate in de beloofde speciale zegeningen van gehoorzaamheid welke door middel van lijden is geleerd. Ook al behoort u misschien niet tot deze beperkte groep, u bent er toch bij betrokken als u een met een schaap te vergelijken persoon bent, want zoals wij zullen zien volgen al Jehovah’s schapen in deze „tijd van het einde” een overeenkomstige handelwijze met een overeenkomstige beweegreden, terwijl er zonder uitzondering van allen wordt verlangd dat zij gehoorzaamheid leren door middel van lijden, vooral in deze „kritieke tijden . . . die moeilijk zijn door te komen”. — 2 Tim. 3:1.
DE VOORNAAMSTE BEWERKER VAN REDDING DOOR MIDDEL VAN LIJDEN TOT VOLMAAKTHEID GEBRACHT
8. (a) Welke voorziening werd er eerst door Jezus als hogepriester getroffen, en waarom? (b) Is er nog meer hulp nodig, en hoe is hierin voorzien?
8 Om te begrijpen waarom het passend was de „Voornaamste Bewerker van hun redding door middel van lijden [te] volmaken” en hoe dit werd gedaan, stellen wij voor de verschillende uitlatingen die in de context van deze passage worden aangetroffen en die rechtstreeks op deze kwestie betrekking hebben, met elkaar in verband te brengen. Wij zullen eerst Hebreeën 2:17, 18 beschouwen. Hier wordt uitgelegd dat Jezus „in alle opzichten aan zijn ’broeders’ gelijk moest worden, opdat hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden in de dingen die in betrekking staan tot God, om een zoenoffer te brengen voor de zonden van het volk”. Dit moest eerst worden gedaan ten einde een bevredigende basis te verschaffen op grond waarvan deze „vele zonen” van God, deze „broeders” van Jezus, aanvaardbaar konden zijn en in een positie van rechtvaardigheid in Gods ogen gebracht konden worden. Dit is echter niet alles. Evenals al Jehovah’s „schapen” worden zij uit het mensengeslacht genomen, uit mensen die door onvolmaaktheden en zwakheden worden gekweld; vandaar dat zij verdere hulp nodig hebben van hun barmhartige hogepriester, zoals wij vervolgens lezen: „Want doordat hij zelf heeft geleden toen hij op de proef werd gesteld, kan hij degenen die [ook] op de proef worden gesteld, te hulp komen.” Nu beginnen wij in te zien wat een van de belangrijkste redenen was waarom Jezus hier op aarde zoveel lijden moest ondergaan. Als gevolg hiervan kan hij niet alleen als het ware vanaf een ver punt hulp bieden, maar ’kan hij ons te hulp komen’ als wij in nood verkeren. Hoewel hij hoog verheven is aan Gods rechterhand, is hij niet veraf of onpersoonlijk. Wat een intieme verhouding wordt hierdoor te kennen gegeven en hoe vertroostend is deze gedachte!
9. (a) Op welke wijze en in welke mate kan Jezus medegevoel hebben met onze zwakheden? (b) Welke voordelen verwerven wij daardoor?
9 Beschouw vervolgens Hebreeën 4:15, 16, waar wij verdere troost en aanmoediging vinden. Paulus vertelt ons dat wij „als hogepriester niet iemand [hebben] die geen medegevoel kan hebben met onze zwakheden, maar iemand die in alle opzichten evenals wij beproefd is, maar zonder zonde”. Hoe dicht wordt onze hogepriester hierdoor tot ons gebracht! Behalve dat hij medegevoel kan hebben met onze beperkingen kan hij het zelfs met onze zwakheden hebben. Hij weet wat het is de vele vormen van druk te voelen die ten doel hebben iemand te doen struikelen of van de loopbaan van volmaakte gehoorzaamheid te doen afwijken, waarbij de druk hetzij te wijten is aan tegenstand, welke vrees veroorzaakt, of aan verlokkingen, welke tot verkeerde verlangens aanleiding geven. Hij werd „in alle opzichten evenals wij beproefd”, hoewel hij van zijn zijde nooit struikelde of ook maar in de kleinste mate van het juiste pad afweek. Wat is het een troost te weten dat hij, evenals de hogepriesters van Israël, „in staat [is] op gematigde wijze met de onwetenden en dwalenden te handelen”, hoewel dit niet kwam omdat het in zijn geval ooit nodig was voor zijn eigen zonden een offer te brengen, zoals zij dit deden (Hebr. 5:2, 3). Dit brengt ons ertoe de gedachte te koesteren die Paulus vervolgens neerschreef: „Laten wij derhalve met vrijmoedigheid van spreken de troon van onverdiende goedheid naderen, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen en onverdiende goedheid mogen vinden tot hulp op de juiste tijd.” Beide verklaringen, zowel die in Hebreeën 2:18 als die in 4:16, zijn waar, waarbij in elk afzonderlijke geval van een ander standpunt wordt uitgegaan. Aan de ene kant is onze hogepriester gereed om ons te hulp te komen als wij aan beproevingen worden blootgesteld. Aan de andere kant kunnen wij ons altijd vrij voelen met absoluut vertrouwen Gods troon van onverdiende goedheid te naderen, waarbij wij ervan verzekerd zijn dat wij op vriendelijke wijze hulp ontvangen te rechter tijd.
10. (a) Hoe weten wij dat Jezus’ lijden zeer reëel was? (b) Welk doel werd bereikt doordat hij de zwaarste beproeving doorstond?
10 Laten wij, nu wij de opbouw van Paulus’ argument tot zover hebben gevolgd en enkele van de prachtige punten ervan begrijpen, nog eens zijn woorden beschouwen die in Hebreeën 5:8-10 staan opgetekend. Vlak daarvoor herinnert hij ons eraan dat Jezus’ lijden zeer reëel was, dat hij „met sterk geroep en tranen, smekingen en ook smeekbeden [heeft] opgedragen aan degene [God] die hem uit de dood kon redden”. Ja, het was werkelijk een bovenmenselijke beproeving. Dan komt de belangrijkste verklaring: „Hoewel hij een Zoon was, heeft hij gehoorzaamheid geleerd uit de dingen die hij heeft geleden, en nadat hij tot volmaaktheid was gebracht, is hij voor allen die hem gehoorzamen, oorzaak geworden van eeuwige redding.” Vervolgens wordt de eerste reden gegeven voor deze door beproevingen gekenmerkte loopbaan: „Omdat hij door God uitdrukkelijk een hogepriester naar de wijze van Melchizédek is genoemd.” Hij was nu volledig bevoegd.
11. Hoe wordt in Hebreeën 5:9, en ook toen Jezus zijn opdracht aan zijn volgelingen gaf, de nadruk gelegd op gehoorzaamheid?
11 Merk op welke nadruk er op gehoorzaamheid wordt gelegd. Niet alleen moest Jezus zelf gehoorzaamheid leren en bewijzen dat hij gehoorzaam was, maar hij is „voor allen die hem gehoorzamen”, en niet slechts op hem vertrouwen, oorzaak van redding geworden. Alleen degenen die onder beproeving, met inbegrip van lijden, gehoorzaamheid leren, verwerven de zegen van gehoorzaamheid, eeuwige redding. Merk verder op hoe Jezus dit na zijn opstanding, toen hij de volledige bevoegdheid bezat, krachtig ondersteunde. Toen hij zijn volgelingen zijn opdracht gaf, begon hij met te zeggen: „Alle autoriteit in hemel en op aarde is mij gegeven”, waardoor hij het recht bezat gehoorzaamheid te eisen. Vervolgens zei hij: „Gaat daarom en maakt discipelen . . . leert hun onderhouden [vasthouden aan en gehoorzamen] alles wat ik u geboden heb.” Hij verzocht hun dit niet of stelde dit niet voor; hij gebood het. Wij kunnen ons niet aan gehoorzaamheid aan hem onttrekken, en dit geldt zowel voor onszelf als voor degenen die wij mogen onderwijzen, hoewel deze eigenschap, evenals dit bij onze hogepriester het geval was, in evenwicht gebracht moet zijn met barmhartigheid en andere vruchten van de geest. In plaats dat dit ons dient te beangstigen, blijkt het in werkelijkheid een grootse ondersteuning te zijn, want Jezus voegde eraan toe: „En ziet! Ik ben met u [ondersteun u met alle autoriteit] alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen.” Wat zouden wij nog meer kunnen wensen? — Matth. 28:18-20.
12. (a) Welk fundamentele beginsel legt de nadruk op de belangrijkheid van gehoorzaamheid? (b) Hoe diepgaand is de beproeving op gehoorzaamheid in het licht van Gods Woord?
12 Wij komen nu tot de beschouwing van de suggestieve vragen: Hoe leerde Jezus gehoorzaamheid? en hoe werd hij daardoor tot volmaaktheid gebracht? De kwestie van gehoorzaamheid omvat een fundamenteel beginsel, of een fundamentele waarheid, die niet alleen van toepassing is op Jezus en degenen die Abrahams zaad vormen, maar op al Gods met verstand begiftigde schepselen. Die grootse waarheid heeft betrekking op het feit dat Jehovah de rechtmatige en rechtvaardige universele soevereiniteit ten opzichte van al zijn schepselen uitoefent. Allen moeten bewijzen hier volledig mee in te stemmen door zich onder welke beproeving maar ook waarin Jehovah voorziet of die hij toelaat, gehoorzaam te betonen. De eerste beproeving deed zich in Eden voor. De laatste beproeving komt na de duizendjarige regering van Christus (Openb. 20:7-10). De bijbel toont aan dat geen enkele beproeving licht opgevat dient te worden, dat niemand het als een vanzelfsprekende zaak dient te beschouwen dat hij die zal doorstaan. De beproevingen zijn reëel en onthullen de hartetoestand die aan het gehoorzaam of ongehoorzaam zijn aan Jehovah’s tot uitdrukking gebrachte wil ten grondslag ligt. Bent u bereid Jehovah’s soevereiniteit met betrekking tot u, met betrekking tot uw hart en geest en uw gehele leven, zonder voorbehoud te erkennen?
13. In welke twee betekenissen wordt volmaaktheid in de bijbel en in de alledaagse spraak gebruikt?
13 Laten wij, voordat wij verder ingaan op gehoorzaamheid, de kwestie van volmaaktheid beschouwen. Om dit juist te begrijpen, moeten wij eerst beseffen dat volmaaktheid zowel in de bijbel als in de alledaagse spraak in twee betekenissen wordt gebruikt. 1. Wanneer wij zeggen dat iets volmaakt is, bedoelen wij soms dat het zonder enig gebrek is en niet verkeerd kan gaan. Het is geheel ontwikkeld, het eindprodukt. Dat zou betrekking hebben op volmaaktheid in de absolute en uiteindelijke betekenis. Dit is in de eerste plaats waar met betrekking tot Jehovah. De bijbel zegt over hem: „De Rots, volmaakt is zijn activiteit, want al zijn wegen zijn gerechtigheid. Een God van getrouwheid, bij wie geen onrecht is; rechtvaardig en oprecht is hij” (Deut. 32:4). 2. Volmaaktheid wordt echter vaak in een relatieve of beperkte betekenis gebruikt, beperkt tot een bepaald afgebakend terrein. Zo kunnen wij bijvoorbeeld zeggen dat een synthetisch vervaardigde diamant volmaakt geschikt is voor gebruik in een elektrische boor, maar, let wel, niet als siersteen in een ring.
14. (a) Hoe kwam het dat Eva het doel van volmaaktheid miste, hetgeen tot welke vraag aanleiding geeft? (b) Welke speciale hoedanigheid en welk vermogen werd aan de mens gegeven, waardoor Gods voornemen met betrekking tot de mens verheerlijkt werd?
14 Denk in dit verband bijvoorbeeld eens aan het bijbelse voorbeeld van Adam en Eva, waarbij ook gehoorzaamheid is betrokken. De man was in relatief opzicht, op zijn eigen terrein, volmaakt, volmaakt toegerust om bij het ten uitvoer brengen van het voornemen van de Schepper met betrekking tot de aarde en zijn onmiddellijke familie, de positie als hoofd te bekleden. De vrouw was, op haar terrein, volmaakt geschikt om een moeder en een ideale metgezellin voor haar echtgenoot te zijn. Het ging echter al heel snel de verkeerde kant op met haar. Zij zondigde, dat wil zeggen, zij miste het doel van volmaaktheid. Hoe? Zij overschreed de grenzen van haar door God geschonken toewijzing en trachtte zich de positie toe te eigenen die God aan haar echtgenoot had toebedeeld, waardoor zij als haar eigen hoofd optrad. Zij gedroeg zich ongehoorzaam aan haar echtgenoot en aan haar Schepper. Toch komt de eeuwenoude vraag op: Hoe was het toch mogelijk dat Adam en Eva zondigden, en schijnbaar zo snel en gemakkelijk, als zij werkelijk volmaakt waren? Welnu, vergeet niet die andere schitterende hoedanigheid waarin zij zich beiden in volmaaktheid verheugden, namelijk, een volmaakt vrije geest en wil, het vermogen naar eigen verkiezing over de dingen na te denken en ze te beredeneren, elk overeenkomstig zijn of haar eigen gedachtengang, waarbij zij elk hun eigen conclusie konden trekken en hun eigen beslissing konden nemen. Zij verheugden zich in volmaakte vrijheid van keuze. Het is zelfs zo dat als zij niet over het vermogen beschikt zouden hebben hetzij gehoorzaam of ongehoorzaam te zijn, zodat hun geen andere keuze overbleef, zij van Gods standpunt uit bezien onvolmaakt geweest zouden zijn. U gelieve op te merken dat het Gods voornemen is deze aarde niet slechts met gehoorzame mannen en vrouwen te vullen, maar met mannen en vrouwen die de beproeving hebben doorstaan met betrekking tot hun vrijwillige en diepgewortelde toewijding en loyaliteit jegens hem, in erkenning van zijn rechtmatige soevereiniteit. Hij verlangt van geen van ons een automatische, mechanische, vanzelfsprekende of gedwongen aanbidding en dienst. Hij verlangt veeleer een weloverwogen, gewillige dienst, welke spontaan uit een liefdevol hart opwelt.
15. (a) Hoe legt de bijbel de werking van de zonde, vanaf het allereerste begin ervan, uit? (b) Hoe dient vrijheid van keuze bezien en gewaardeerd te worden?
15 Dat de mens zijn volmaaktheid verloor, was dus het gevolg van het feit dat hij verkeerde gedachten in zijn geest had toegelaten. Zowel Eva als vervolgens ook Adam mediteerde uit eigen vrije wil net zo lang over datgene wat verkeerd was, dat het wortel schoot en hen tot slechte daden aanzette. De bijbel drukt het als volgt uit: „Een ieder wordt beproefd doordat hij door zijn eigen begeerte meegetrokken en verlokt wordt [dat wil zeggen, hij geeft er de voorkeur aan het tot zijn eigen begeerte te maken, hoewel het, zoals in het geval van Eva, oorspronkelijk niet zijn begeerte geweest behoeft te zijn]. Vervolgens baart de begeerte, als ze vruchtbaar is geworden, zonde” (Jak. 1:14, 15). Dit beginsel geldt voor alle mensen, of zij nu volmaakt of onvolmaakt zijn. Als wij zouden zeggen dat een volmaakt mens niet verkeerd zou kunnen handelen, zouden wij moeten zeggen dat een onvolmaakt mens niet een juiste handelwijze zou kunnen volgen, vooral niet onder druk. Toch zien wij in deze tijd dat veel onvolmaakte schepselen wel aan een juiste handelwijze vasthouden door God te gehoorzamen, zelfs als dit lijden betekent, terwijl anderen moedwillig een verkeerde handelwijze gaan volgen of zich ertoe laten brengen. Het is goed te beseffen dat wij thans voor net zo’n keuze staan als toen God tot de kinderen Israëls zei: ’Zie, ik heb u het leven en de dood voorgelegd en gij moet kiezen’ (Deut. 30:15, 19). Dat zij onvolmaakt waren, weerhield hen er niet van te kiezen, is het wel? Wanneer wij goed begrijpen hoe het met volmaaktheid en gehoorzaamheid gesteld is, worden wij geholpen en ertoe aangemoedigd de juiste zienswijze te ontwikkelen met betrekking tot onze verantwoordelijkheid en de voorrechten die voor een ieder van ons openstaan. Het is waar dat wij onvolmaakt zijn, maar zelfs na zesduizend jaar van zonde en onvolmaaktheid bezitten wij nog steeds een grote mate van vrijheid van keuze met betrekking tot onze gedachten en de beslissingen die wij zullen nemen. Deze vrijheid van verstand en wil is een kostbare gave en brengt een zware verantwoordelijkheid mee. Wij dienen meer dan gewone aandacht te schenken aan de wijze waarop wij er gebruik van maken.
16. (a) Hoe was Jezus toen hij op aarde was en daarvóór in relatief opzicht volmaakt? (b) Welk hoge ambt zou hem worden gegeven, en welke hoedanigheden waren ervoor nodig?
16 Deze zelfde dingen zijn in het geval van Jezus van toepassing. Beschouw eens hoe er in zijn geval gezegd kon worden dat hij in een relatief of beperkt opzicht volmaakt was. Toen hij hier op aarde werd geboren, was hij een volmaakte baby, maar niet meer dan een baby. Toen hij op twaalfjarige leeftijd vragen stelde aan de leraars in de tempel, was hij een volmaakte jongen, maar niet meer dan een jongen (Luk. 2:41-52). Evenzo was hij in zijn voormenselijke bestaan volmaakt als Gods „meesterwerker” (Spr. 8:30), maar God had een veel hogere positie voor hem in gedachten, een positie waarvoor ontwijfelbare hoedanigheden in een overtreffende mate van bewezen volmaaktheid en betrouwbaarheid en rijpheid nodig zijn. Voordat Gods Zoon voor dit hoge ambt van koning en hogepriester in aanmerking kwam, was het derhalve passend dat hij de vereiste ontwikkeling doormaakte, dat hij de noodzakelijke opleiding en beproevingen en het noodzakelijke onderricht ontving, opdat hij zonder enige mogelijkheid tot falen voor zijn hoge ambt tot volmaaktheid zou worden gebracht.
17. Hoe werd Jezus’ gehoorzaamheid tijdens zijn verblijf op aarde aan een vuurproef onderworpen?
17 De kwestie van gehoorzaamheid is hier ook bij betrokken. Het is waar dat Jezus vóór zijn komst naar de aarde altijd gehoorzaam was geweest, maar zijn gehoorzaamheid was nooit ernstig op de proef gesteld. Toen hij in conflict kwam met geestelijke schepselen, de ’vorst van Perzië’ in Daniëls tijd en ook daarvóór, met Satan zelf in verband met het lichaam van Mozes, was hij niet aan die tegenstanders onderworpen (Dan. 10:13; Jud. 9). Hij behoefde geen hoge prijs te betalen voor zijn gehoorzaamheid. Maar toen hij naar de aarde kwam en met zijn bediening begon, zijn velddienst, was de situatie heel anders, niet waar? Vanaf het begin van zijn bediening aan de Jordaan tot aan zijn dood op Calvarie werd hij voortdurend op de proef gesteld, hetgeen met veel lijden gepaard ging. Na een rechtstreekse ontmoeting met de Duivel in de wildernis, waren er die vijandige religieuze pressiegroepen die het voortdurend op hem gemunt hadden en hem in de val trachtten te lokken totdat zij hem uiteindelijk te pakken kregen. Ja, hij had het zwaar te verduren, en hij onderging dit alles „met sterk geroep en tranen”. Het was een verschrikkelijke beproeving. Die pressiegroepen enerzijds en Rome anderzijds oefenden ten slotte zulk een druk op hem uit dat hij erdoor werd verpletterd en de dood vond. Hij was echter niet in geestelijk opzicht of in zijn rechtschapenheid en volmaakte gehoorzaamheid jegens zijn hemelse Vader verbrijzeld of gebroken. — Matth. 4:1-11; Hebr. 5:7.
18. Welke zegeningen verwierf Jezus, door alles wat hij had geleden en verduurd, voor zichzelf, en welke voordelen had dit voor anderen?
18 Jezus had altijd geloof gehad, maar nu had zijn geloof de beproefde hoedanigheid. Zijn trouw had altijd al de hoedanigheid van staal gehad, waardoor loyaliteit en standvastigheid wordt aangeduid, maar nu was zijn trouw als gehard staal, gehard door vuur. Zo kunnen wij het beter begrijpen waarom het voor Jezus noodzakelijk was door middel van werkelijke ervaring te leren wat het betekende onder buitengewone tegenspoed en hevig lijden gehoorzaam te zijn. Het gebeurde in de eerste plaats met het oog op de unieke positie die hem aan Gods rechterhand wachtte, waarbij alle dingen aan hem onderworpen gemaakt zouden worden. Bovendien begrijpen wij dat hij, door getrouw in zulke omstandigheden te volharden, daardoor in een veel ruimere en diepere betekenis dan ooit tevoren, tot volmaaktheid werd gebracht. Hij was nu volledig bevoegd om ons als hogepriester te hulp te komen en te juister tijd te helpen, waardoor hij oorzaak wordt van de uiteindelijke redding van allereerst de vele gehoorzame zonen die zijn hemelse troon met hem zullen delen en ook van de vele anderen van de mensheid voor wie hij de dood gesmaakt heeft. Ook dezen moeten leren dat „in de naam van Jezus iedere knie zich [onderdanig] zou buigen” wegens de „superieure positie” die God zijn getrouwe Zoon goedgunstig heeft geschonken. Dit alles geschiedt vanzelfsprekend „tot de heerlijkheid van God, de Vader”. — Fil. 2:5-11.
19. Hoe weten wij dat Jezus niet werd gedwongen de beproevingen te ondergaan, en hoe was dit voorzegd?
19 Er is nog iets in verband met Jezus wat het vermelden waard is. Hij werd niet gedwongen de beproevingen te ondergaan. Bereidwillig en weloverwogen verkoos hij de bediening op zich te nemen, met inbegrip van de openbare ontmaskering van alle valse religie en traditie welke in zijn tijd werd beoefend, terwijl hij heel goed besefte dat dit de vijand uit zijn tent zou lokken. Er was dan ook met betrekking tot zijn geestesgesteldheid en vastberadenheid voorzegd: „Ik had geloof, want ik ging spreken. Ikzelf was zeer gekweld.” Jezus had bovenal geloof in Gods koninkrijk en dat hij als de koning ervan geïnstalleerd zou worden. Op grond van dit geloof „ging [hij] spreken” en legde hij bij alle gelegenheden „getuigenis af . . . van de waarheid”. Als gevolg hiervan werd hij „zeer gekweld”. Toch kon hij, zelfs toen hij het einde onder de ogen zag en kon zeggen: „De koorden van de dood omgaven mij, ja, de benauwende omstandigheden van Sjeool troffen mij”, terzelfder tijd ook zeggen: „Mijn geloften zal ik aan Jehovah betalen, ja, in het bijzijn van heel zijn volk.” Hij was Jehovah’s belangrijkste loyale dienstknecht, en het was destijds waarschijnlijk een grote troost voor hem zich te binnen te brengen dat er stond geschreven: „Kostbaar in de ogen van Jehovah is de dood van zijn loyalen.” — Ps. 116:3, 10-15; 2:6; Joh. 18:37.
20. Vanuit welk gezichtspunt dienen wij Jezus nog meer te bezien, behalve dat wij zijn bediening ten behoeve van ons waarderen, terwijl wij hier een levendige belangstelling voor dienen te hebben?
20 Zoals wij reeds te kennen hebben gegeven, waren deze bittere ervaringen van Jezus, waardoor hij gehoorzaamheid leerde, niet alleen van nut voor hemzelf, terwijl het hem ook als hogepriester in staat stelde ten behoeve van ons dienst te verrichten, maar gaf hij hierdoor bovendien een voorbeeld aan ons dat wij in bepaalde opzichten dienen na te volgen. Dit geldt zowel voor degenen die de hoop koesteren in een hersteld aards paradijs te leven, als voor degenen die de hoop hebben Jezus’ hemelse troon te delen. Wij willen dit graag uitvoeriger met u bespreken en vragen hier uw belangstellende aandacht voor. Wij zijn ervan overtuigd dat u zich erbij betrokken zult voelen, maar misschien zult u, net als zoveel anderen, zeggen: Ik kan er van dit gezichtspunt uit bezien geen belangstelling voor hebben. Het was allemaal heel mooi voor Jezus; hij was volmaakt. Ik ben mij te bewust van mijn eigen onvolmaaktheden dat ik meer zou durven doen dan de voordelen van Jezus’ loskoopoffer dankbaar te aanvaarden. Is dat goed geredeneerd? Is dit een juiste denkwijze?