Hoofdstuk 5
Een strijdvraag waarbij u betrokken bent
1. Waarom hebben mensen het moeilijk gevonden te begrijpen waarom God kwaaddoen onder de mensheid heeft toegelaten?
ONDANKS het feit dat het verlangen naar vrede en zekerheid algemeen is, is toch de geschiedenis van de mensheid bijna vanaf haar begin door bloedvergieten en ander kwaaddoen ontsierd. Aangezien de bijbel laat zien dat God dergelijke dingen verafschuwt, waarom heeft hij dan niet al eerder een eind aan deze toestanden gemaakt? Stellig niet omdat het hem weinig kan schelen. Zowel de bijbel als de schoonheid van Gods aardse schepping getuigen op overvloedige wijze van zijn liefde en zorgzame belangstelling voor de mensheid (1 Joh. 4:8). Nog belangrijker is echter dat de eer van Gods eigen naam erbij betrokken is, aangezien deze toestanden mensen ertoe gebracht hebben hem te smaden. Wat voor reden zou er dan voor kunnen zijn dat hij duizenden jaren lang onrust en geweldpleging heeft geduld?
2. (a) Waar in de bijbel vinden wij de reden waarom God slechte toestanden zo lang heeft toegelaten? (b) Waaruit blijk dat het bijbelse verslag over Adam en Eva een historisch feit is?
2 Het antwoord wordt in het eerste boek van de bijbel gevonden door wat daarin over Adam en Eva wordt gezegd. Dit verslag is niet slechts een allegorie. Het beschrijft een historisch feit. De bijbel verschaft een volledig, gedocumenteerd geslachtsregister dat van de eerste eeuw van de gewone tijdrekening helemaal teruggaat tot de eerste mens (Luk. 3:23-38; Gen. 5:1-32; 11:10-32). Als onze voorvader heeft Adam invloed op ons gehad. En wat de bijbel ons over hem vertelt, helpt ons de omstandigheden te begrijpen die van invloed zijn op ons leven in deze tijd.
3. Wat voor soort van voorzieningen trof God in het begin voor de mensheid?
3 De bijbel onthult dat alle voorzieningen die God voor het eerste mensenpaar had getroffen, zeer goed waren. Zij bezaten alles wat voor een gelukkig leven nodig was — een op een park gelijkend tehuis in het gebied dat Eden werd genoemd, een overvloedige verscheidenheid van voedsel, voldoening gevend werk, het vooruitzicht dat zij zouden zien hoe hun gezin zich zou uitbreiden en de aarde zou vullen, en de zegen van hun Schepper (Gen. 1:28, 29; 2:8, 9, 15). Wie zou redelijkerwijs om nog meer hebben kunnen vragen?
4. (a) In welke opzichten verschilde de mens, toen hij werd geschapen, van andere aardse schepselen? (b) Op welke wijze werd er voor Adam in de noodzakelijke leiding voorzien?
4 Het geïnspireerde verslag in Genesis onthult dat de mens een unieke positie op aarde innam. Alleen de mens was „naar Gods beeld” gemaakt (Gen. 1:27). In tegenstelling tot de dieren had de mens een hart dat zedelijkheidsgevoel bezat en werd hem een vrije wil geschonken. Daarom werd hij niet alleen met een denkvermogen maar ook met oordeel des onderscheids toegerust. Tot leiding van de mens begiftigde God Adam met een geweten zodat hij als volmaakt mens, die naar het „beeld” van zijn Schepper was geschapen, normaal gesproken naar het goede zou neigen (Rom. 2:15). Daarenboven sprak God tot zijn aardse zoon en vertelde hij hem hoe het kwam dat hij leefde, wat hij moest doen en wie al de schitterende dingen om hem heen had verschaft (Gen. 1:28-30). Hoe kunnen wij dan een verklaring geven voor de slechte toestanden die nu bestaan?
5. (a) Welk simpele vereiste legde God de mens op, en om welke reden? (b) Waarom waren ’s mensen vooruitzichten op leven in de toekomst er terecht bij betrokken?
5 Het verslag in de Schrift laat zien dat er een strijdvraag werd opgeworpen — een strijdvraag waarbij een ieder van ons in deze tijd betrokken is. Ze ontstond door omstandigheden die zich niet lang na de schepping van het eerste mensenpaar ontwikkelden. God gaf de mens de gelegenheid zijn liefdevolle waardering voor zijn Schepper te tonen door gehoorzaamheid aan een simpel vereiste. Het vereiste was niet iets waardoor stilzwijgend te kennen zou worden gegeven dat de mens onbedachtzame of zelfs ontaarde neigingen had die beteugeld moesten worden. Het vereiste betrof veeleer iets dat op zich normaal en juist was — het eten van voedsel. Vandaar dat God tot de mens zei: „Van elke boom van de tuin moogt gij tot verzadiging eten. Maar wat de boom der kennis van goed en kwaad betreft, gij moogt daarvan niet eten, want op de dag dat gij daarvan eet, zult gij beslist sterven” (Gen. 2:16, 17). Door dit vereiste werd de mens van niets beroofd dat voor het leven noodzakelijk was; hij kon van alle andere bomen in de tuin eten. Toch waren zijn vooruitzichten op leven in de toekomst er definitief bij betrokken, en terecht. Waarom? Omdat Degene die dat gebod bekend maakte, de Bron en Instandhouder van ’s mensen leven was.
6, 7. (a) In overeenstemming met welke fundamentele waarheid betreffende heerschappij hadden onze eerste ouders moeten handelen om voor eeuwig leven in aanmerking te komen? (b) Waarom had Adam zich ertoe bewogen moeten voelen God te gehoorzamen?
6 Het was niet Gods voornemen dat de mens zou sterven. Er werd tegenover Adam geen melding van de dood gemaakt, behalve als straf op ongehoorzaamheid. Onze eerste ouders werd het grootse vooruitzicht van eeuwig leven in hun vredige, op een park gelijkende tehuis voor ogen gesteld. Wat werd er van hen verlangd om dit te verkrijgen? Eenvoudig dat zij zouden erkennen dat de aarde waarop zij leefden aan God toebehoorde, Degene die de aarde had gemaakt, en dat God, als de Schepper, de rechtmatige Regeerder van zijn schepping was (Ps. 24:1, 10). Stellig zou God, die de mens alles had gegeven wat hij bezat, met inbegrip van het leven zelf, het verdienen dat de mens vol waardering gehoorzaam zou zijn aan welk vereiste maar ook dat hem zou worden opgelegd. Die gehoorzaamheid moest echter niet afgedwongen worden. Liefde moest de drijfveer zijn. — 1 Joh. 5:3.
7 Adam bleef in gebreke een dergelijke liefde te tonen. Hoe geschiedde dit?
DE OORSPRONG VAN TEGENSTAND TEGEN GODDELIJKE HEERSCHAPPIJ
8. (a) Waar ontstond volgens de bijbel tegenstand tegen Gods heerschappij? (b) Waarom is het redelijk in het geestenrijk te geloven?
8 De bijbel toont aan dat tegenstand tegen Gods heerschappij niet eerst op aarde ontstond, maar in het geestenrijk, een rijk dat voor mensenogen onzichtbaar is. Dienen wij, zoals zoveel mensen dit doen, aan het bestaan van dat rijk te twijfelen enkel en alleen omdat het onzichtbaar voor ons is? Neen, dat zou niet redelijk zijn. De zwaartekracht kan niet worden gezien, en de wind evenmin. De uitwerking ervan kan echter wel worden gezien. Zo kan ook de uitwerking van het geestenrijk worden waargenomen. „God is een Geest” en zijn scheppingswerken zijn overal om ons heen zichtbaar. Als wij in hem geloven, zijn wij verplicht in een geestenrijk te geloven (Joh. 4:24; Rom. 1:20). Maar wie woont nog meer in dat rijk?
9. Wat voor soort van personen zijn de engelen?
9 Miljoenen geestelijke personen, engelen, werden vóór de schepping van de mens tot bestaan gebracht (Ps. 103:20). Zij allen werden volmaakt geschapen, zonder dat één van hen kwade neigingen bezat. Toch werden zij, evenals dit later bij de schepping van de mens het geval was, met het vermogen van een vrije wil begiftigd. Zij konden derhalve verkiezen een loopbaan van getrouwheid of van ontrouw jegens God te bewandelen.
10, 11. (a) Hoe is het mogelijk dat een volmaakt geestelijk schepsel de neiging voelt kwaad te doen? (b) Hoe werd een van de engelen dus Satan?
10 Doch de vraag die vele mensen stellen, is: Hoe kon een van hen, daar zij toch volmaakte schepselen waren, zelfs maar de neiging voelen kwaad te doen? Welnu, wij zelf weten hoe er zich in ons leven een omstandigheid kan voordoen waardoor wij tegenover verscheidene mogelijkheden worden geplaatst — sommige van die mogelijkheden zijn goed, andere kwaad. Dat wij over het verstandelijke vermogen beschikken om de kwade mogelijkheden te onderscheiden, maakt ons toch niet automatisch slecht, niet waar? De werkelijke vraag is: Waarop richten wij onze geest en ons hart? Indien wij zouden vasthouden aan gedachten die op het verkeerde zijn gericht, zouden wij hierdoor worden meegetrokken en een verkeerd verlangen in ons hart gaan aankweken, en dit verlangen zou ons er ten slotte toe brengen kwaad te doen. Zo verklaart de bijbelschrijver Jakobus de wijze waarop zonde wordt geboren. „Een ieder wordt beproefd doordat hij door zijn eigen begeerte meegetrokken en verlokt wordt. Vervolgens baart de begeerte, als ze vruchtbaar is geworden, zonde; de zonde op haar beurt, wanneer volbracht, brengt de dood voort.” — Jak. 1:14, 15.
11 De Schrift onthult dat een van Gods geestelijke zonen toeliet dat er zich een verkeerd verlangen in hem ontwikkelde. Hij zag de mogelijkheid dat Gods menselijke schepping in onderworpenheid aan hem in plaats van aan God zou kunnen geraken en klaarblijkelijk begon hij er hevig naar te verlangen op zijn minst een deel te ontvangen van de aanbidding die aan God werd geschonken (Luk. 4:5-8). Daar hij in overeenstemming met zijn verlangen ging handelen, werd hij een tegenstander van God. Om die reden wordt hij in de bijbel Satan genoemd, wat Tegenstander betekent. — Job 1:6.
12. Welke deugdelijke basis is er om te geloven dat Satan werkelijk bestaat?
12 Het is waar dat het in deze materialistische twintigste eeuw niet populair is in een geestelijke persoon zoals Satan te geloven. Doch hier staat tegenover dat populariteit nooit een zekere gids is geweest die iemand tot de waarheid leidt. Onder degenen die een studie van ziekten maken, was het eens impopulair te geloven dat onzichtbare bacteriën een factor waren die in aanmerking genomen moest worden, maar nu is hun invloed goed bekend. Indien dat wat populair is altijd een juiste gids voor het leven was geweest, zou deze wereld stellig in een heel andere toestand verkeren dan thans het geval is. Jezus Christus, die zelf uit dat geestenrijk was gekomen, kon met autoriteit over het leven aldaar spreken. Hij sprak heel definitief over Satan als een geestelijk schepsel wiens invloed ernstige beproevingen in het leven van de mensen kon brengen (Joh. 8:23; Luk. 13:16; 22:31). Alleen wanneer wij het bestaan van deze geestelijke Tegenstander in aanmerking nemen, kunnen wij begrijpen hoe slechte toestanden op deze aarde een begin hebben gevonden.
13. Hoe trad Satan met de vrouw Eva in contact, en waarom op die wijze?
13 Het geïnspireerde verslag in Genesis hoofdstuk 3 beschrijft hoe hij te werk ging in een poging zijn verkeerde verlangen te bevredigen. In de Hof van Eden benaderde hij de vrouw Eva, maar hij deed dit op een bedrieglijke wijze ten einde zijn ware identiteit te verbergen. Hij was onzichtbaar voor haar en op dat tijdstip had hij nog geen menselijk werktuig via wie hij kon werken; het verslag laat daarom zien dat hij zich bediende van een dier dat het mensenpaar gewoon was te zien, een slang. Aangezien hij klaarblijkelijk gebruik maakte van wat wij de kunst van buikspreken zouden noemen, deed hij het voorkomen alsof zijn woorden door dit schepsel werden gezegd. De natuurlijke omzichtigheid van dit schepsel paste goed bij de indruk die hij wilde wekken. — Gen. 3:1; Openb. 12:9.
14. Wat zei Satan tot Eva, en met welke onmiskenbare bedoeling?
14 In plaats dat Satan de vrouw er op rechtstreekse wijze toe trachtte te brengen naar hem als haar regeerder op te zien, trachtte hij eerst twijfel in haar geest te planten door de vraag te stellen: „Is het werkelijk zo dat God heeft gezegd dat gij niet van elke boom van de tuin moogt eten?” In feite zei hij: ’Het is jammer dat God heeft gezegd dat gij niet van alle bomen in de tuin moogt eten.’ Hierdoor liet hij doorschemeren dat God mogelijkerwijs iets goeds terughield. Eva antwoordde door Gods verbod te citeren, dat op slechts één boom betrekking had, terwijl zij tevens de doodstraf vermeldde die op ongehoorzaamheid zou staan. Toen poogde Satan respect voor Gods wet te ondermijnen door te zeggen: „Gij zult volstrekt niet sterven. Want God weet dat nog op de dag dat gij ervan eet, uw ogen stellig geopend zullen worden en gij stellig als God zult zijn, kennend goed en kwaad” (Gen. 3:1-5). Wat zou u hebben gedaan als u tegenover zo’n situatie had gestaan?
15. (a) Waarom werd Eva het slachtoffer van Satan? (b) Wat deed Adam?
15 Uit het bijbelse verslag blijkt dat Eva toeliet dat zij door een zelfzuchtige begeerte werd meegevoerd en zij at van hetgeen God had verboden. Daarna, op haar aandrang, at ook haar echtgenoot Adam, die haar zijde in plaats van de zijde van zijn Schepper koos. Wat was het resultaat hiervan? — Gen. 3:6; 1 Tim. 2:14.
16. Wat verklaart derhalve waarom het menselijk bestaan sinds de tijd van Adam door misdaad en geweldpleging, alsook door ziekte en dood, gekenmerkt is geweest?
16 Het gehele mensengeslacht werd in zonde en onvolmaaktheid gedompeld. Adam kon nu op zijn nageslacht niet meer de volmaaktheid overdragen die hij zelf niet langer bezat. Het is net als bij het maken van afdrukken van een vorm die of een patroon dat zelf onvolkomen is — alle afdrukken zullen dezelfde onvolkomenheid bezitten. Daarom werden alle nakomelingen van Adam in zonde en met een overgeërfde neiging tot zelfzucht geboren (Gen. 8:21). Het is deze neiging die, omdat ze de vrije teugel kreeg, geleid heeft tot diefstal, verkrachting, moord en alle andere slechtheid waardoor de vrede en zekerheid van de mensheid zijn weggenomen. Deze overgeërfde zonde heeft ook tot ziekte en de dood geleid. — Rom. 5:12.
DE STRIJDVRAAG DIE WERD OPGEWORPEN
17, 18. (a) Welke belangrijke strijdvraag moeten wij beseffen ten einde te begrijpen waarom God deze situatie zo lang heeft geduld? (b) Wat is in werkelijkheid de strijdvraag die werd opgeworpen?
17 In het licht van deze feiten gaan wij in gedachten terug naar de vraag die reeds eerder werd opgeworpen: Waarom heeft God deze situatie geduld en heeft hij toegelaten dat ze zich tot het huidige peil heeft ontwikkeld? Vanwege de strijdvraag die werd opgeworpen en de uitwerking ervan op het gehele universum. Hoe dat zo?
18 Door te betogen dat de wet die God Adam had opgelegd niet goed was voor de mens en door datgene te betwisten wat volgens God het resultaat van ongehoorzaamheid zou zijn, trok Satan Gods heerschappij in twijfel. Hij betwijfelde niet het feit dat God regeerder is. De strijdvraag of het geschilpunt dat Satan opwierp, betrof veeleer de rechtmatigheid van Jehovah’s heerschappij en de rechtvaardigheid van Zijn wegen. Op bedrieglijke wijze beweerde Satan dat de mens beter af zou zijn wanneer hij onafhankelijk zou handelen en zijn eigen beslissingen zou nemen in plaats van zich aan Gods leiding te onderwerpen (Gen. 3:4, 5). In werkelijkheid zou de mens door zo te handelen echter de leiding van Gods tegenstander volgen.
19. (a) Wat was er nog meer bij de strijdvraag betrokken, en waar wordt dit in de bijbel getoond? (b) Hoe zijn wij bij deze strijdvraag betrokken?
19 Er was nog een kwestie bij betrokken. Aangezien deze schepselen van God zich daar in Eden tegen hem keerden, was de vraag wat de andere mensen zouden doen. Later, in de dagen van de man Job, lanceerde Satan openlijk de beschuldiging dat degenen die Jehovah dienen, dit niet doen omdat zij liefde voor God en zijn heerschappij hebben, maar om zelfzuchtige redenen, omdat God alles voor hen verschaft. Satan insinueerde dat niemand, wanneer hij onder druk werd geplaatst, een loyale ondersteuner van Jehovah’s soevereiniteit zou blijken te zijn. De loyaliteit en rechtschapenheid van ieder met verstand begaafd schepsel in hemel en op aarde werden in twijfel getrokken. Aldus bent u bij de strijdvraag betrokken. — Job 1:8-12; 2:4, 5.
20, 21. Welke gelegenheid verschafte Jehovah zijn schepselen, zowel engelen als mensen, door de vernietiging van de opstandelingen uit te stellen?
20 Wat zou Jehovah, nu hij met zo’n uitdaging werd geconfronteerd, doen? Hij had Satan, en ook Adam en Eva, ten tijde van de opstand in Eden gemakkelijk en rechtens kunnen verdelgen. Hierdoor zou Jehovah’s soevereine macht gedemonstreerd zijn. Maar zouden daardoor de vragen zijn beantwoord die nu in de geest van al Gods schepselen die deze ontwikkelingen hadden waargenomen, waren opgeworpen? De eeuwige vrede en zekerheid van het universum maakten het noodzakelijk dat deze vragen eens en voor altijd volledig zouden worden opgelost. Bovendien had Satan de rechtschapenheid en loyaliteit van al Gods met verstand begaafde schepselen in twijfel getrokken. Indien zij God werkelijk liefhadden, zouden zij die valse beschuldiging zelf willen beantwoorden. Jehovah besloot hun de gelegenheid te schenken dit te doen en van hun werkelijke hartetoestand met betrekking tot zijn soevereine heerschappij blijk te geven. Ook zou God, door toe te staan dat Adam en Eva nakomelingen zouden voortbrengen, hoewel dezen onvolmaakt zouden zijn, verhinderen dat het op dat tijdstip nog niet geboren mensengeslacht — waarvan wij allen die thans leven deel zijn gaan uitmaken — zou uitsterven. Dit zou deze nakomelingen de gelegenheid geven voor zichzelf te kiezen of zij de goddelijke heerschappij wel of niet zouden willen gehoorzamen. Het is die keus waar u nu tegenover staat!
21 In plaats dat Jehovah de doodstraf onmiddellijk in Eden voltrok, liet hij dus toe dat de opstandelingen nog een tijd in leven bleven. Adam en Eva werden uit Eden verdreven om binnen een periode van duizend jaar te sterven (Gen. 5:5; vergelijk Genesis 2:17 met 2 Petrus 3:8). Te bestemder tijd zou Satan ook worden vernietigd, alsof hij een slang was wiens kop was verpletterd. — Gen. 3:15; Rom. 16:20.
WAT DOOR HET VERSTRIJKEN VAN DE TIJD IS ONTHULD
22, 23. (a) Wat hebben Satan en de mensheid gedurende de door God toegestane tijd gedaan met betrekking tot heerschappij? (b) Wat toont de menselijke geschiedenis gedurende de afgelopen zesduizend jaar aan met betrekking tot regeringen die God trachten te negeren?
22 Wat is het resultaat geweest van het feit dat God de uitdaging met betrekking tot de rechtmatigheid van zijn soevereiniteit heeft aanvaard? Heeft de mens er baat bij gehad dat hij naar Gods tegenstander heeft geluisterd en heeft getracht zijn eigen aangelegenheden te besturen? Er is Satan toegestaan geestelijke schepselen tot „goddeloze geestenkrachten” te maken en hen in ’regeringen, autoriteiten en wereldheersers’ te organiseren (Ef. 6:11, 12). De mensheid heeft de gelegenheid gekregen elke denkbare regeringsvorm te proberen. Jehovah heeft niet slechts een paar generaties toegestaan te komen en te gaan en vervolgens een halt toegeroepen aan ’s mensen krachtsinspanningen voordat de volledige resultaten gezien konden worden. Zelfs nog maar een eeuw geleden zou het hiervoor te vroeg zijn geweest. De mens was toen juist het „tijdperk van de technologie” binnengetreden en had er net een aanvang mee gemaakt ten zeerste te roemen over wat hij nu tot stand zou brengen.
23 Maar is er nu nog een eeuw voor nodig om te zien wat het resultaat zal zijn van de loopbaan die de mens in onafhankelijkheid van God heeft gevolgd? Zelfs prominente mannen op het gebied van bestuursaangelegenheden en de wetenschap erkennen dat, te oordelen naar de huidige loop der gebeurtenissen, de aarde en het leven op aarde thans in groot gevaar verkeren geruïneerd te worden. Stellig hoeft God niet toe te laten dat er een volledige verwoesting wordt aangericht ten einde te bewijzen dat ’s mensen onafhankelijke heerschappij totaal gefaald heeft. Nu er gedurende zesduizend jaar een bericht is opgebouwd dat op welsprekende wijze aantoont wat er tot stand wordt gebracht door regeringen die God trachten te negeren, kunnen mensen noch opstandige geestelijke schepselen ooit beweren dat zij niet genoeg tijd hebben gekregen om hun uitdaging te bewijzen. De feiten tonen aan dat geen enkele regering die onafhankelijk van God te werk gaat, ware vrede en zekerheid voor de gehele mensheid kan brengen.
24. Wat zal er spoedig gebeuren, waardoor de weg wordt gebaand voor de rechtvaardige heerschappij over de aarde door Gods Zoon?
24 Zoals wij later zullen zien, heeft Jehovah God deze generatie er lang van tevoren toe bestemd de generatie te zijn gedurende welke hij het universum van alle opstand tegen zijn goddelijke heerschappij zou zuiveren. De tijd hiervoor is nauwkeurig door hem bepaald. Niet alleen zouden goddeloze mensen voor eeuwig worden verdelgd, maar Satan en zijn demonen zouden als in een afgrond worden opgesloten, zodat zij niet in staat zouden zijn invloed uit te oefenen op de aangelegenheden van mensen of engelen. Hierdoor wordt de weg gebaand voor de rechtvaardige heerschappij over de aarde door de regering van Gods Zoon. Die regering zal gedurende een periode van duizend jaar alle nadelige gevolgen die zijn voortgevloeid uit de zelfzuchtige heerschappij die de mens duizenden jaren lang heeft uitgeoefend, teniet doen. Ze zal deze aarde tot paradijsachtige lieflijkheid herstellen en de gehoorzame mensheid terugbrengen tot de volmaaktheid die de mens in Eden bezat. — Openb. 20:1, 2; 21:1-5; 1 Kor. 15:25, 26.
25. (a) Waarom zullen Satan en zijn demonen aan het einde van duizend jaar worden losgelaten? (b) Wat zal het resultaat zijn?
25 De bijbel vermeldt dat Gods tegenstander en zijn demonen aan het einde van die duizendjarige regering voor een korte tijd uit hun toestand van beperking bevrijd zullen worden. Waarom? Opdat allen die dan leven, de gelegenheid en het voorrecht zullen hebben een laatste en ondubbelzinnig antwoord te geven op de uitdagende strijdvraag die werd opgeworpen door er blijk van te geven dat zij met hun gehele hart ten gunste van en loyaal jegens Jehovah Gods soevereine heerschappij zijn. Tallozen zullen door de opstanding tot leven zijn gekomen. Voor velen van hen zal dit hun eerste gelegenheid zijn om onder beproeving te tonen dat zij de Levengever, Jehovah God, vol liefde toegewijd zijn. En zelfs degenen die in het verleden, terwijl zij nog onvolmaakt waren en zich te midden van de slechte toestanden van dit huidige samenstel bevonden, aan beproevingen het hoofd hebben geboden, zullen dit dan kunnen doen terwijl zij zich in menselijke volmaaktheid verheugen en zich in een op Eden gelijkende omgeving bevinden. De strijdvraag zal dezelfde zijn als die destijds in Eden werd opgeworpen, namelijk of zij als individuele personen Jehovah’s soevereiniteit zullen hoog houden door getrouwe gehoorzaamheid en onverbreekbare rechtschapenheid aan zijn tot uitdrukking gebrachte wil. Jehovah God wil alleen diegenen als zijn onderdanen hebben die de liefde bezitten waaruit een dergelijke toewijding voortspruit. Degenen die zich aan de zijde van Gods tegenstander en zijn demonen wensen te scharen in de ijdele pogingen die dezen in het werk zullen stellen om de vrede in Gods universum opnieuw te verstoren, zullen vrij zijn die keus te doen. Maar door aldus goddelijke heerschappij met verachting af te wijzen, zullen zij de vernietiging verdienen en deze keer zal die ook prompt komen, als het ware door vuur uit de hemel. Alle opstandelingen, zowel geesten als mensen, zullen dan voor altijd zijn vergaan. — Openb. 20:7-10.
26, 27. Hoe is de wijze waarop Jehovah de aangelegenheden heeft behandeld, in werkelijkheid tot welzijn van een ieder van ons geweest?
26 Het is waar dat de mensheid duizenden jaren lang veel moeilijkheden heeft ondergaan. Maar dit is het resultaat van de keus van de eerste mens, niet omdat God het zo wilde. God heeft veel smaad verduurd en heeft gedurende al deze tijd dingen die verfoeilijk in zijn ogen waren, verdragen. Maar God, voor wie ’duizend jaren als één dag zijn’, kan de zaak met een ver in de toekomst ziende blik beschouwen en dit zal ten slotte tot het welzijn van zijn schepselen strekken. De geïnspireerde apostel schrijft hierover: „Jehovah is niet traag ten aanzien van zijn belofte, zoals sommigen traagheid beschouwen, maar hij is geduldig met u, omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt maar wenst dat allen tot berouw geraken” (2 Petr. 3:9). Indien God niet zo geduldig en lankmoedig was geweest, welke gelegenheid voor redding zou iemand van ons in deze tijd dan gehad hebben?
27 Wij dienen echter niet de conclusie te trekken dat God gedurende de afgelopen zesduizend jaar slechts een passieve rol heeft gespeeld, dat hij de goddeloosheid die zich heeft ontwikkeld, eenvoudig heeft getolereerd maar zelf niets heeft gedaan. Zoals wij zullen zien, tonen de feiten precies het tegenovergestelde.