Vinden mensen u „zachtaardig en ootmoedig van hart”?
HOE hartverwarmend zijn de woorden van Gods Zoon: „Komt allen tot mij die zwoegt en zwaar beladen zijt en ik zal u verkwikken. . . . want ik ben zachtaardig en ootmoedig van hart, en gij zult verkwikking vinden voor uw ziel” (Matth. 11:28, 29). Streeft u ernaar net als hij te zijn?
Mannen die als opzieners (ouderlingen) in een christelijke gemeente dienst verrichten, zullen beseffen dat de behoefte die mensen aan verkwikking hebben, niet automatisch eindigt wanneer zij zich eenmaal tot Gods Zoon hebben gewend en zijn discipelen zijn geworden. Aangezien christelijke discipelen onder de huidige drukkende wereldtoestanden leven, hebben zij dagelijks te worstelen met vele van dezelfde zware problemen waaronder de mensen in het algemeen gebukt gaan. Hierbij komt nog dat zij misschien ’ter wille van de rechtvaardigheid lijden’ ondergaan, doordat zij tegenstand te verduren hebben van de zijde van ongelovige huwelijkspartners of familieleden, van de zijde van werkgevers, collega’s of medescholieren of uit andere bronnen. Welk een profijt kunnen zij trekken van ouderlingen die vriendelijk en attent zijn!
Ja, aangezien ouderlingen Christus’ koninkrijksregering vertegenwoordigen, dienen zij ernaar te streven aan de beschrijving van de „vorsten” te voldoen die in Jesaja 32:1, 2 wordt gegeven, zodat zij even verkwikkend zijn als „een wijkplaats voor de wind . . . en een schuilplaats voor de slagregen, als waterstromen in een waterloos land, als de schaduw van een zware, steile rots in een uitgeput land”.
EEN JUISTE GEEST MAAKT DAT IEMAND TE BENADEREN IS
Om zo te zijn, moeten wij vanzelfsprekend te benaderen zijn. Misschien zijn wij persoonlijk van mening dat dit het geval is. Toch zou elkeen van ons zich terecht het volgende kunnen afvragen: ’Wat voor soort van mensen komen naar mij toe? Bevinden de nederigen en zelfs de bedeesden zich onder hen? Wat valt erover te zeggen als degenen die naar mij toekomen voornamelijk mensen zijn met een min of meer overheersende persoonlijkheid — misschien zelfs mensen die geneigd zijn te vleien of, in het tegenovergestelde geval, die geneigd zijn krachtige kritiek te uiten? Dit zou er geen bewijs van vormen dat ik werkelijk te benaderen ben, is het wel?’ — Jak. 4:6.
Er hangt heel veel af van de geest die wij aan de dag leggen. Jezus’ woorden in Matthéüs 20:25-28 laten onder zijn discipelen geen ruimte voor de geest die wij aantreffen bij wereldse mannen die autoriteit bekleden. Er is onder hen geen plaats voor zulk een hoogmoedige, superieure houding — althans wil er ware broederschap heersen. Hetzelfde geldt voor de ’schijnnederigheid’ van deze mensen. Wij kennen ongetwijfeld wel personen met een hoge wereldse positie die graag de indruk geven dat zij zich ’op een gelijk niveau plaatsen’ met de gewone mensen. Toch komt hun superioriteitsgevoel altijd wel op de een of andere manier om de hoek kijken om u aan hun positie te herinneren, terwijl zij nooit verzuimen u te laten weten ’wie zij wel zijn’, hiermee voorkomend dat u zich werkelijk op uw gemak voelt bij hen. Zijn wij ooit als zulke mensen?
Hoewel mensen die in de wereld een hoge positie bekleden, vaak de indruk geven behoorlijk goedgeluimd te zijn en belangstelling voor mensen te bezitten, blijken zij maar al te vaak als de spreekwoordelijke „ijzeren vuist in een fluwelen handschoen” te zijn — hoe intiemer het contact des te minder zachtaardigheid er wordt gevoeld en des te harder de persoon wordt. Wat een tegenstelling met het voorbeeld van Gods Zoon! Zijn ’zachtaardige geestesgesteldheid en ootmoedigheid van hart’ werden niet alleen door middel van woorden geuit. Degenen die ’tot hem kwamen’, bemerkten dat de werkelijkheid in overeenstemming was met alles wat door zijn uitnodiging werd geïmpliceerd.
De voortreffelijke raad van de apostel Paulus in Romeinen 12:16 (Het Nieuwe Testament in de omgangstaal) is hier beslist passend: „Wees eensgezind. Doe niet uit de hoogte, maar blijf gewoon [laat u leiden door de nederige dingen, NW]. Wees niet eigenwijs.” Indien personen die een verantwoordelijke positie bekleden, voortdurend alleen maar zouden omgaan met mensen die een overeenkomstige positie bekleden of met mensen die succesvol zijn in wereldse aangelegenheden, zou dit dan niet tot gevolg hebben dat er een barrière wordt geschapen tussen hen en de ’gewone’ mensen? In het geval van christelijke opzieners zou dit hen bovendien kunnen beletten een duidelijk begrip te hebben van de gevoelens en behoeften van hun broeders. Zij zouden hierdoor de werkelijkheid uit het oog kunnen verliezen. Het vormen van „klassenonderscheid”, in welke vorm maar ook, is schadelijk voor de geestelijke gezondheid van de gemeente waarvan Gods Zoon het hoofd is. — Jak. 2:1-9.
Wij moeten ervoor oppassen dat wij nooit ’wijs in onze eigen ogen’ worden en van mening zijn dat ons oordeel, onze bekwaamheid en onze methoden beter zijn dan die van onze medemensen, want dit zou gauw in onze spraak en ons optreden tot uiting komen (Rom. 12:16; Luk. 6:45). Jezus’ ootmoedigheid van hart trok de mensen naar hem toe. Christelijke ouderlingen hebben veel meer reden tot ootmoedigheid, want in tegenstelling tot Gods Zoon zijn zij onvolmaakte mensen, die fouten maken.
Of zij werkelijk ootmoedig van hart zijn, zou kunnen blijken wanneer hun een fout onder de aandacht wordt gebracht of wanneer iemand, hetzij een mede-ouderling of iemand anders, een suggestie doet ter verbetering van de een of andere gemeentelijke regeling. Iemand die „ootmoedig van hart” is, zal niet geneigd zijn zulke suggesties te beschouwen als iets dat tegen hem persoonlijk bedoeld is, als kritiek op zijn beweegredenen of op de wijze waarop hij bepaalde aangelegenheden behandelt. Een dergelijke reactie zou nederige personen ervan afschrikken hem te benaderen (Pred. 7:9). Hij dient bereid te zijn zowel raad te aanvaarden als raad te geven (Rom. 2:21). Daardoor geeft hij er blijk van niet als de vooraanstaande personen van Israël te zijn die zichzelf als „goden” onder het volk begonnen te bezien, als personen die geen raad of correctie nodig hadden. (Vergelijk Psalm 82:6, 7; Jesaja 40:13, 14.) „Schapen” zullen werkelijk zachtaardige „herders” benaderen in het vertrouwen dat zij alleen maar goede dingen zullen ontvangen. — Ps. 23:1-6.
Stellig zal niemand van ons het gewicht dat op wie maar ook van onze broeders rust, willen verzwaren doch veeleer verkwikking willen schenken. Toch zouden wij hun last kunnen verzwaren als wij abrupt, haastig of ongeduldig zouden zijn wanneer zij naar ons toe komen. Aangezien wij weten dat „het hart van de rechtvaardige mediteert om te antwoorden”, dienen wij niet snel conclusies te trekken, te vermanen of te bestraffen zonder de gehele toedracht van de zaak te weten (Spr. 15:28; 29:20; Jak. 1:19). Wij zouden elk ’terneergedrukte’ gevoel van onze broeders kunnen verergeren als wij er blijk van zouden geven hen van slechte beweegredenen te verdenken of als wij er snel van zouden uitgaan dat zij niet hebben gedaan wat zij hadden moeten doen of zoveel als zij hadden moeten doen. Wij dienen niet geneigd te zijn ’het ergste te denken’ maar zullen, aangedreven door liefde, ’het beste hopen’. — 1 Kor. 13:7; Gal. 6:1.
De ouderlingen die als Gods Zoon worden in zijn zachtaardigheid en ootmoedigheid van hart, geven beslist een schitterend voorbeeld aan de gehele kudde (1 Petr. 5:3). Degenen die de ouderlingen in de gemeente benaderen, zullen derhalve dezelfde voortreffelijke hoedanigheden aan de dag leggen. Zij zullen niet opdringerig of ongemanierd zijn wanneer zij deze broeders benaderen en ook zullen zij niet onnodig beslag leggen op hun tijd, zonder rekening te houden met anderen die misschien hun hulp nodig hebben (Hebr. 13:17). In plaats van haastig in hun woorden of ongeduldig te zijn, zullen zij er misschien goed aan doen van tevoren over hun vraag of probleem na te denken om te zien of het werkelijk wel de moeite waard is deze onder de aandacht van een ouderling te brengen. Zij zullen misschien bemerken dat het antwoord hun in werkelijkheid reeds ter beschikking staat als zij er alleen maar een beetje persoonlijke moeite voor doen of er enige studietijd aan besteden.
Hoe verkwikkend is het zich onder mensen te bevinden die de bewonderenswaardige eigenschappen van Jehovah God en zijn Zoon aan de dag leggen! Ja, het is een voorproefje van hoe het leven in Gods naderende nieuwe ordening van rechtvaardigheid zal zijn. — Ps. 133:1-3.