Het opdragen tot leven in de nieuwe wereld
1. Hoe zijn tot op deze tijd personen en dingen opgedragen of toegewijd aan de dienst van iemand of iets, en welke opdracht aan God leidt werkelijk tot een heilig leven?
DOOR alle tijden heen hebben de mensen zich opgedragen aan vele zaken of zich geheel toegewijd aan de dienst van zulke zaken, en behalve zichzelf hebben zij vele andere dingen opgedragen of toegewijd aan de dienst van iemand of iets. De wet van Mozes liet een man die bij het theocratische leger van Israël was ingedeeld, voordat hij in het leger werd opgenomen, het door hem gebouwde huis opdragen of in gebruik nemen. Koning David droeg zijn huis op of wijdde het in en ter gelegenheid daarvan werd er een psalm gecomponeerd (Deut. 20:5, NBG; Psalm 30, titel). De Israëlieten droegen het huis van hun God met zijn altaar op of wijdden het in. Nadat Jeruzalem was hersteld, droegen zij de herbouwde muren van de stad op of wijdden ze in (Num. 7:10, 11, 84, 88; 2 Kron. 7:9; Ezra 6:16, 17; Neh. 12:27). Nebukadnezar, de koning van Babylon, droeg het gouden afgodsbeeld op dat hij in de vlakten van Dura had opgericht of wijdde het in, en enkele ouders droegen hun kinderen op voor het een of andere doel. (Dan. 3:2, 3; Spr. 22:6; Gen. 4:17; 5:18, 22). Het opdragen van een persoon of van een ding leidt de persoon of het ding in de een of andere handelwijze, loopbaan of het een of andere gebruik in, maar het behoeft niet te betekenen dat zulk een persoon of ding tot een heilig doel in gebruik wordt gesteld. Wanneer wij ons echter opdragen aan de levende en waarachtige God, zonderen wij ons wel af om een heilig leven te leiden, een leven dat is afgescheiden, dat wil zeggen, anders is dan de handelwijze dezer wereld, een leven dat niet algemeen is, maar dat is afgezonderd en waar niet voor wereldse doeleinden dient te worden aangekomen en er niet voor dient te worden gebruikt. Dientengevolge verplicht een persoon die zich aldus aan God heeft opgedragen, zich er toe de zuivere en onbevlekte religie te beoefenen, wat inhoudt dat hij ’zich vlekkeloos van de wereld bewaart’. — Jak. 1:27, NW.
2, 3. Wordt er in de Christelijke Griekse Geschriften in die bewoordingen op opdragen of wijding aangedrongen, en welke uitdrukking gebruikten de discipelen?
2 Wanneer wij de Christelijke Griekse Geschriften onderzoeken, bemerken wij dat noch het woord opdragen, noch het woord wijding wordt gebruikt om deze stap aan te duiden waardoor iemand zich door bemiddeling van Jezus Christus uitsluitend aan God geeft. Wanneer wij lezen over hen die in vroege tijden het Christendom aanvaardden, bemerken wij slechts dat er wordt gezegd dat zij geloofden of geloof oefenden. De uitdrukking welke werd gebruikt door hen die de mensen aanspoorden het Christendom te aanvaarden, luidde: „Hebt berouw en wordt bekeerd”, of, „Hebt berouw en keert u om”. Ook: „Hebt berouw en laat u dopen.”
3 Op de dag van het Pinksterfeest, toen het verbijsterde volk aan Christus’ apostelen vroeg: „Broeders, wat zullen wij doen?” antwoordde Petrus: „Hebt berouw en een ieder van u late zich dopen in de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden, en gij zult de vrije gift van de heilige geest ontvangen. . . . Wordt gered uit dit verdraaide geslacht.” Enige dagen later zeide Petrus in de tempel tot een andere schare: „Hebt daarom berouw en keert u om, zodat uw zonden uitgewist worden, opdat tijden van verkwikking mogen komen van de persoon van Jehovah en opdat hij de Christus moge uitzenden die voor u is aangesteld, namelijk, Jezus” (Hand. 2:37-40; 3:19, 20, NW). Toen de door zijn geweten gekwelde gevangenisbewaarder te Filippi, Macedonië, aan Paulus en Silas vroeg: „Heren, wat moet ik doen om gered te worden?” antwoordden zij: „Geloof in de Here Jezus en gij zult worden gered, gij en uw huisgezin.” Daarna „spraken [zij] het woord van Jehovah tot hem en tot allen die in zijn huis waren”, waarna „een iegelijk, hij en de zijnen, zonder uitstel werden gedoopt”. — Hand. 16:30-33, NW.
4. Hoe luiden de Schriftuurlijke uitdrukkingen die de stap beschrijven waardoor zij in apostolische tijden Christenen werden?
4 Op welke wijze wordt dan in het geïnspireerde verslag beschreven hoe zij ware Christenen en een volk voor Gods naam werden? Door zich te wijden? Neen! Zij werden Christenen door te geloven of gelovigen te worden, door geloof te oefenen en hun geloof te gronden op Gods geopenbaarde voornemen en regeling. Leest u zelf maar: Na Pinksteren waren „allen die gelovigen werden, . . . eendrachtig doordat zij alle dingen gemeen hadden”. „Wat meer zegt, er bleven gelovigen in de Heer toegevoegd worden, in groten getale, beide mannen en vrouwen.” „Van hem leggen alle profeten getuigenis af, dat een ieder die geloof in hem stelt, vergeving van zonden verkrijgt door zijn naam.” „Bovendien was de hand van Jehovah met hen, en een groot aantal mensen die gelovigen waren geworden, keerden zich tot de Heer.” „Toen degenen uit de natiën dit hoorden, begonnen zij zich te verheugen en het woord van Jehovah te verheerlijken, en allen die de juiste gezindheid bezaten voor het eeuwige leven, werden gelovigen.” „Derhalve verliet Paulus hun midden, maar enkele mensen voegden zich bij hem en werden gelovigen.” „Maar Crispus, de presiderende dienaar van de synagoge, werd een gelovige in de Heer, en eveneens zijn gehele huisgezin. En vele Korinthiërs die hoorden, begonnen te geloven en werden gedoopt.” „En velen van hen die gelovigen waren geworden, kwamen in het openbaar hun praktijken belijden en berichten.” Dit gaan geloven in overeenstemming met Gods pas-geopenbaarde voornemen en wil maakte hen dus tot Christenen, tot Gods volk. — Hand. 2:44; 4:4; 5:14; 10:43; 11:21; 13:48; 17:33; 18:8; 19:18, NW.
5. Waar is dan iemands opdracht aan God, en hoe werd ze getoond?
5 Waar is dan het opdragen van iemand aan God door bemiddeling van Jezus? Ze is in zulk een geloof of zulk een betrachten van geloof inbegrepen. In Jakobus 2:17, 24 (NW) wordt ons gezegd: „Geloof, indien het geen werken heeft, [is] in zichzelf dood. Gij ziet dat een mens door werken rechtvaardig verklaard moet worden, en niet door geloof alleen.” Zich opdragen aan God door bemiddeling van Christus betekent, dat men leven legt in zijn geloof, dat men het actief maakt, het werken laat voortbrengen, en leidt tot het beoefenen van rechtvaardigheid. Zoals wij in het hierboven aangehaalde verslag opmerken, verrichtten zij die geloof oefenden of gelovigen werden, werken. Zij onderwierpen zich aan de waterdoop ten einde een symbolisch getuigenis te geven van hun geloof, en aldus streefden zij Jezus na. Zij keerden zich van de wereld af en keerden zich tot hem als Jehovah’s Gezalfde of Messias, die Jehovah tot hun hemelse Heer had gemaakt. Zij verbonden zich met Jehovah’s zichtbare organisatie en bleven bijeen als een verenigde gemeente. Zij beleden en berichtten openlijk de praktijken die zij in het verleden hadden gedaan, en toonden dat zij berouw hadden of hun geest ten aanzien van dergelijke dingen hadden veranderd en dat zij zich hadden bekeerd of hadden omgekeerd en nu Gods weg bewandelden en in de voetstappen van Jezus traden. Op deze wijze toonden zij dat zij „de juiste gezindheid bezaten voor het eeuwige leven” in de nieuwe wereld.
6. Hoe beleden zij hun geloof, hetgeen tot hun redding leidde?
6 Het boek Handelingen vertelt hoe zij aan alle mensen openlijk hun geloof beleden door Gods Woord te prediken en bekend te maken dat het in Jezus Christus en in zijn gemeente in vervulling ging. Dit betekende redding voor hen. Daarom schreef de apostel Paulus in Romeinen 10:4, 8-10 (NW): „Christus is het volbrachte einde der Wet, zodat iedereen die geloof oefent, rechtvaardigheid moge ontvangen. Maar wat zegt ze? ’Het woord is nabij u, in uw mond en in uw hart’; dat wil zeggen, het ’woord’ des geloofs, hetwelk wij prediken. Want indien gij dat ’woord in uw mond’ in het openbaar bekendmaakt, dat Jezus Heer is, en in uw hart geloof oefent dat God hem uit de dood heeft opgewekt, zult gij worden gered. Want met het hart oefent men geloof tot rechtvaardigheid, maar met de mond doet men een openbare bekendmaking tot redding.”
7. Welke bijzondere aandacht wordt er in de Hebreeuwse en in de Christelijke Griekse Geschriften aan „geloof” geschonken?
7 Het woord „geloof” schijnt in de oude Hebreeuwse Geschriften van bijna geen betekenis te zijn, en het woord „geloof” komt in de Statenvertaling dan ook slechts 48 maal voor, terwijl de Engelse woorden voor „geloof”, „faith” en „believe”, in de King James Vertaling respectievelijk 2 en 46 maal voorkomen (Deut. 32:20 en Hab. 2:4, KJ). Maar in de Christelijke Griekse Geschriften wordt aan deze woorden de juiste aandacht geschonken en er wordt in Hebreeën 11:1 een uitstekende definitie van „geloof” gegeven, terwijl wij daar ook lezen hoe mensen uit de oudheid geloof bezaten.
8. Welke Schriftuurlijke verzekering hebben wij dat God ons, wanneer wij ons aan hem opdragen, hoort, er aandacht aan schenkt en ons aan onze opdracht aan hem houdt?
8 Wanneer wij in gebed, hetzij onhoorbaar hetzij alleen voor ons zelf hoorbaar, ons aan God opdragen om voortaan in eeuwigheid zijn wil te doen in welk gebied ook waarin God ons leven verkiest te geven, hoort God in de hoge hemelen ons dan werkelijk of besteedt hij er werkelijk aandacht aan? Zijn Woord geeft ons de verzekering dat hij dit doet, en wij moeten geloof oefenen dat hij dit doet, met het doel ons aan ons besluit te houden. Jehovah’s engel zeide tot Cornelius, vlak voordat hij tot het Christendom werd bekeerd: „Uw gebeden en gaven van barmhartigheid zijn opgestegen als een gedachtenis voor het aangezicht van God.” „Uw gebed is gunstig verhoord en uw gaven van barmhartigheid zijn voor het aangezicht van God gedacht.” En toen Cornelius en zijn medehoorders Petrus’ boodschap aanvaardden, in stilte geloof oefenden in hun hart en zich aldus aan dit nieuwe geloof opdroegen, merkte God dit op en hij stortte op hen zijn heilige geest uit en droeg hun de gave van het uitspreken van profetieën over (Hand. 10:3-7, 30-32, 44-48, NW). Een lange tijd hiervoor werd Hanna verhoord, hoewel zij haar gebed en haar eed betreffende Samuël binnensmonds uitsprak en alleen haar lippen bewogen. Zij nam haar eed ernstig op en betaalde hem aan Jehovah (1 Sam. 1:9-28). Koning Salomo bad bij het opdragen of inwijden van de tempel of God de vreemdeling van goede wil die hem zou aanbidden, wilde verhoren wanneer deze vreemdeling zijn gebed in de richting van de heilige tempel zou opzenden. Thans verhoort Jehovah zulke gebeden die van de zijde van een grote schare vreemdelingen van goede wil worden opgezonden. — 1 Kon. 8:41-43, NBG.
9, 10. Dragen deze vreemdelingen van goede wil zich aan God op, en wat doet God ten aanzien van hen?
9 Deze vreemdelingen van goede wil tonen gelijkenis met schapen en zij zijn identiek met hen die door de Koning Jezus Christus als schapen worden afgebeeld in zijn gelijkenis van de schapen en de bokken, welke schapen hij aan zijn rechterhand vergadert (Matth. 25:31-46). Dezen die vroeger vreemdelingen waren, hebben ingezien dat zij het voorrecht hebben, zich door bemiddeling van de Koning Jezus Christus aan God op te dragen, en door deze opdracht aan God worden zij de schapen van de Koning. Zij doen dus meer dan alleen maar vriendelijke dingen jegens de geestelijke broeders van de Koning. Hoewel God deze andere schapen niet wijdt opdat zij tezamen met zijn koninklijke Hogepriester, Jezus Christus, priesters kunnen zijn, doet hij toch iets voor hen met betrekking tot zijn organisatie en dienst. Hij laat de woorden die hij lang geleden met betrekking tot hen had gesproken, door zijn Ware Herder Jezus vervullen: „Ik heb andere schapen, die niet van deze [priesterlijke] schaapskooi zijn; die moet ik ook inbrengen, en zij zullen naar mijn stem luisteren, en zij zullen één kudde, één herder worden.” — Joh. 10:16, NW.
10 De Ene Herder kentekent de andere schapen door middel van zijn zichtbare organisatie op hun voorhoofd als zijn eigendom. Hij schenkt hun het voorrecht met het georganiseerde overblijfsel van zijn geestelijke broeders samen te werken. Zij hebben dus de gelegenheid en er rust op hen de verplichting, de reine en onbevlekte aanbidding op aarde te bevorderen. Wanneer zij aldus bewijzen dat zij getrouwe getuigen van Jehovah zijn, behouden zij het identificatieteken op hun voorhoofd (Bladzijde 228, par. 3). Door dit kenmerk belijden zij openlijk dat zij zich aan God en aan zijn universele souvereiniteit hebben opgedragen. Daar alleen deze andere schapen de goddelijke verzekering ontvangen dat zij gedurende Armageddon worden gespaard, evenals Noachs zonen en schoondochters gedurende de vloed werden gespaard, wordt het kenmerk werkelijk een teken van veiligheid voor hen. Wanneer zij met het kenmerk Armageddon overleven, zullen zij, zich volledig aan God opgedragen hebbend, de nieuwe wereld binnentreden en zij zullen gereed en bereid zijn van die glorierijke tijd af op aarde zijn geopenbaarde wil te doen.
11. Hoe dient iemand zich aan God op te dragen, hoe dient hij, nadat hij zich zo heeft opgedragen, dit te beschouwen en hoe dient hij deze opdracht in zijn hart te prenten?
11 Houd dus, nadat gij u in geloof aan God hebt opgedragen, uw woord heilig, onschendbaar, onaantastbaar voor elke verandering. Uw gelofte hem toe te behoren en zijn wil te doen, geldt voor eeuwig. Wees derhalve „niet te snel met uw mond, en uw hart haaste niet een woord voort te brengen voor Gods aangezicht; want God is in den hemel, en gij zijt op de aarde; daarom laat uw woorden weinig zijn. Wanneer gij een gelofte aan God zult beloofd hebben, stel niet uit dezelve te betalen; want Hij heeft geen lust aan de zotten; wat gij zult beloofd hebben, betaal het. Het is beter, dat gij niet belooft, dan dat gij belooft en niet betaalt. Laat uw mond niet toe, dat hij uw vlees zou doen zondigen; en zeg niet voor het aangezicht des engels, dat het een dwaling was; waarom zou God grotelijks toornen, om uwer stemme wille, en verderven het werk uwer handen? . . . maar vrees gij God” (Pred. 5:1, 3-6). Laat het zich opdragen dus een stap zijn die gij zelf doet, uw eigen besluit. Ouders of voogden kunnen het niet voor u doen, en zij kunnen u er niet toe verplichten dat gij u er aan houdt indien gij het niet wilt. Zorg er voor dat gij de kosten van het doen van deze stap hebt berekend, zodat gij vast besloten zijt, wat het nu en in de toekomst ook moge kosten, op deze weg naar uiteindelijk succes voort te gaan (Luk. 14:26-33, NW). Prent uw opdracht aan God in uw hart, door deze opdracht in het openbaar door de waterdoop te symboliseren in gehoorzaamheid aan Jezus Christus, ons Voorbeeld, waardoor u wordt geholpen ze nooit te vergeten. — Matth. 28:18-20, NW.
12. Welke Schriftuurlijke waarschuwing toont aan dat God iemand aan zijn opdracht aan God houdt, en waartoe leidt het wanneer iemand overeenkomstig deze opdracht leeft?
12 Wees er van verzekerd dat God, die niet kan liegen en geen leugen liefheeft, u onherroepelijk aan uw gelofte houdt. Wees niet „zonder inzicht, ontrouw aan overeenkomsten”. Gedenk „de rechtvaardige verordening van God, dat zij die zulke dingen beoefenen, de dood verdienen” (Rom. 1:31, 32, NW). Wanneer gij het leven dat gij aan God hebt opgedragen, getrouw en in overeenstemming met Gods wil leidt, hebt gij de verzekering van eeuwig leven in de nieuwe wereld.