-
Jeremia verheerlijkt Jehovah’s gerechtigheidDe Wachttoren 1977 | 1 januari
-
-
Jehovah tot hen zeggen: „Met een liefde tot onbepaalde tijd heb ik u liefgehad. Daarom heb ik u getrokken met liefderijke goedheid. Alsnog zal ik u herbouwen.” — Jer. 31:3, 4.
Wanneer wij ons bewust zijn van Jehovah’s grootse eigenschappen en onze eigen zondige neigingen, doen wij er goed aan de woorden ter harte te nemen die hij Jeremia liet optekenen: „Het hart is verraderlijker dan iets anders en niets ontziend. Wie kan het kennen? Ik, Jehovah, doorvors het hart, onderzoek de nieren [diepste emoties], ja, om aan een ieder te geven naar zijn wegen, naar de vrucht van zijn handelingen.” Mogen onze „wegen” van dien aard zijn dat Jehovah ons zegeningen kan schenken! — Jer. 17:9, 10.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1977 | 1 januari
-
-
Vragen van lezers
● Kan een gezalfde christen die is uitgesloten, later hersteld worden en nog steeds de hemelse hoop bezitten?
Ja, dat is mogelijk. Natuurlijk is Jehovah God in elk afzonderlijke geval degene die bepaalt of hij vergeving zal schenken.
Dat dit mogelijk is, blijkt uit wat wij in de brieven van de apostel Paulus aan de gemeente te Korinthe lezen. Hij schreef aan christenen die door heilige geest waren gezalfd en de hoop op hemels leven hadden ontvangen. Paulus adresseert hen als „u die geheiligd zijt in eendracht met Christus Jezus, geroepen om heiligen te zijn”. — 1 Kor. 1:2; 15:49.
Een van die gezalfde christenen begon hoererij te bedrijven. Toen hij klaarblijkelijk geen berouw had en niet met zijn immoraliteit ophield, gaf Paulus de gemeente de opdracht hem uit te sluiten (1 Kor. 5:1-5, 9-13). Deze uitgesloten persoon schijnt hierna echter oprecht berouw gehad te hebben. Men neemt aan dat hij degene is naar wie Paulus in zijn tweede brief verwees, toen hij de Korinthiërs de raad gaf de voormalige zondaar te vergeven en weer in de gemeente op te nemen. — 2 Kor. 2:6-11; 7:8-13.
Welke hoop bezat die man toen hij in de gemeente werd hersteld? Had hij de hemelse roeping verloren, en was zijn hoop nu veranderd in de hoop op eeuwig leven op aarde? Neen, want de aardse hoop is niet een soort tweederangs vooruitzicht. Abel, Henoch, Noach, Abraham en talloze andere personen met een in het oog springend geloof bezaten de hoop op eeuwig leven op aarde, maar dit was niet het geval omdat zij in gebreke waren gebleven aan de vereisten van de hemelse roeping te voldoen. Zij leefden eenvoudig niet in de periode dat de hemelse hoop overeenkomstig Jehovah’s wil aan mensen werd geschonken (Hebr. 10:19, 20). Van allen die eeuwig leven zullen ontvangen, hetzij in de hemel of in een aards paradijs, wordt een zelfde geloof en rechtschapenheid vereist. Een christen die met heilige geest is gezalfd en tot een medeërfgenaam met Christus is gemaakt, moet die roeping getrouw vervullen om uiteindelijk eeuwig leven te kunnen ontvangen. — Openb. 2:10, 11; Fil. 3:8-14; Rom. 8:14-17.
Dit wil echter niet zeggen dat gezalfde christenen nooit zondigen gedurende de tijd dat zij op aarde zijn. In het vlees zijn zij nog onvolmaakt, met het gevolg dat zij evenals alle andere mensen zondigen, zelfs in een ernstige mate. De christelijke discipel en bijbelschrijver Jakobus, stellig een gezalfde christen, schreef: „Wij allen struikelen vele malen. Indien iemand in woorden niet struikelt, die is een volmaakt man” (Jak. 3:2; 2:5). De apostel Johannes schijnt op zulk een onopzettelijke zonde gedoeld te hebben, die uit onvolmaaktheid voortspruit, toen hij sprak over „zonde . . . welke niet de dood met zich brengt” (1 Joh. 5:16). God kan zulke zonden vergeven. Johannes zei: „Indien wij onze zonden belijden, dan is hij getrouw en rechtvaardig om ons onze zonden te vergeven en ons van alle onrechtvaardigheid te reinigen.” — 1 Joh. 1:9.
Er is echter berouw nodig. Indien een gezalfde christen in deze tijd in een ernstige mate zou zondigen en er geen berouw van zou hebben, zou de gemeente hem, uit gehoorzaamheid aan Gods raad, moeten uitsluiten. Als hij daarna evenwel berouw zou hebben, zou hem vergeving geschonken kunnen worden en zou hij, net als de man in Korinthe, weer in de gemeente hersteld kunnen worden.
God vergeeft echter niet alle zonden. Volgens hetgeen Jezus in Markus 3:28, 29 zei, kunnen degenen die Gods geest opzettelijk, willens en wetens lasteren, nooit vergeving ontvangen. En Paulus schreef: „Indien wij moedwillig zonde beoefenen na de nauwkeurige kennis van de waarheid te hebben ontvangen, blijft er geen slachtoffer voor zonden meer over, maar is er een stellige vreselijke verwachting van oordeel”
-