Deel Twee
1. Wat was Gehenna in Jezus’ tijd, en van welke straf werd ze als een symbool gebruikt?
GEHENNA, of het Dal van Hinnom, wordt twaalf maal in de christelijke Griekse Geschriften genoemd. In de tijd dat Jezus Christus op aarde rondwandelde, was ze een plaats van vuur, en aangezien er een dal buiten de muren van Jeruzalem mee werd aangeduid, bevond ze zich op aarde. Ze werd een symbool van de ergste straf die iemand ten deel kon vallen. Volgens Matthéüs 5:22 (NW) zei Jezus bijvoorbeeld in zijn Bergrede: „Een ieder die toornig blijft op zijn broeder, [zal] rekenschap . . . moeten afleggen voor het gerecht; maar wie zijn broeder met een verfoeilijk minachtend woord [Raka] aanspreekt, zal rekenschap moeten afleggen voor de Hoge Raad; terwijl een ieder die ’Gij verachtelijke dwaas!’ zegt, in aanmerking zal komen voor de vurige Gehenna.” In deze opsomming stelt Jezus de „vurige Gehenna” dus als de derde en ergste plaats. Waarom? Omdat iemand die een ander een verachtelijke dwaas had genoemd en tot de vurige Gehenna werd veroordeeld, ter dood werd gebracht zonder hierna begraven te worden. Zijn dode lichaam werd in de vuren van Gehenna verbrand en de as ervan werd niet verzameld om in een urn bewaard te worden. Door dit alles werd dus afgebeeld dat hij niet naar Hades ging.
2, 3. Wat wordt in Matthéüs 5:29, 30 aangetoond met betrekking tot het dode lichaam van een zondaar?
2 Enkele verzen verder toont Jezus in dezelfde Bergrede aan dat het dode lichaam van de zondaar in Gehenna wordt geworpen om daar als in een crematorium verbrand te worden. In Matthéüs 5:29, 30 (NW) zegt Jezus:
3 „Indien nu uw rechteroog u doet struikelen, ruk het uit en werp het van u weg. Want het is nuttiger voor u dat gij een van uw ledematen verliest, dan dat uw gehele lichaam in Gehenna wordt geworpen. Zo ook indien uw rechterhand u doet struikelen, hak ze af en werp ze van u weg [niet: pijnig ze]. Want het is nuttiger dat gij een van uw ledematen verliest, dan dat uw gehele lichaam in Gehenna terechtkomt.”
4. In welke betekenis gebruikte Jezus het woord Gehenna daar, en hoe wordt dit aangetoond?
4 Uit de taal die Jezus hier bezigde, kunnen wij opmaken dat hij zich in symbolische zin uitliet over de oude plaats Gehenna, die buiten de muren van Jeruzalem was gelegen. Jezus bedoelde niet dat zijn volgelingen een letterlijk oog moesten uitrukken of een letterlijke rechterhand moesten afhakken. Hij sprak veeleer over iets kostbaars dat ons met het rechteroog of de rechterhand zou doen zondigen. Welnu, evenals er in symbolische zin over het oog en de rechterhand werd gesproken, moet er dienovereenkomstig ook op een symbolische wijze, niet letterlijk, over Gehenna zijn gesproken.
5. Waarmee vormt, zoals Jezus in Matthéüs 18:8, 9 opmerkte, het in de symbolische Gehenna geworpen worden een contrast?
5 Merk op hoe volgens Jezus hier het in Gehenna geworpen worden een contrast vormt met het ingaan in het leven. Hierdoor wordt te kennen gegeven dat de symbolische Gehenna een plaats is waar van leven geen sprake is. In Matthéüs 18:8, 9 (NW) zei Jezus: „Indien dan uw hand of uw voet u doet struikelen, hak hem af en werp hem van u weg; het is beter dat gij verminkt of kreupel het leven binnengaat dan dat gij met twee handen of twee voeten in het eeuwige vuur wordt geworpen. Zo ook indien uw oog u doet struikelen, ruk het uit en werp het van u weg [niet: pijnig het]; het is beter dat gij met één oog het leven binnengaat dan dat gij met twee ogen in de vurige Gehenna wordt geworpen.” Deze „vurige Gehenna” is de plaats waar, symbolisch gesproken, het „eeuwige vuur” brandt.
6, 7. (a) Welke verwoestende factoren bevonden zich, behalve vuur, nog meer in de Gehenna buiten Jeruzalem? (b) Hoe wees Jezus hierop in Markus 9:43-48?
6 Jezus herinnert ons eraan dat er in de Gehenna buiten Jeruzalem ook wormen of maden waren, vanzelfsprekend niet in het vuur, maar op rottende organische materie bij het vuur. Hier worden vanzelfsprekend geen aardwormen mee bedoeld, zoals de wormen die in de grond rondkruipen en zich met de menselijke lichamen voeden die daar begraven liggen. Ze zijn als de wormen waaraan koning Herodes Agrippa I is gestorven, zoals wij in Handelingen 12:23 (NW) kunnen lezen: „Ogenblikkelijk sloeg de engel van Jehovah hem, omdat hij de heerlijkheid niet aan God gaf; en hij werd door wormen opgegeten en blies de laatste adem uit.” Toen Jezus dit zelfde Griekse woord (skolex) gebruikte, zei hij:
7 „Indien uw hand u ooit doet struikelen, hak ze af; het is beter dat gij verminkt het leven binnengaat dan dat gij met twee handen in Gehenna terechtkomt, in het vuur dat niet uitgedoofd kan worden. En indien uw voet u doet struikelen, hak hem af; het is beter dat gij kreupel het leven binnengaat dan dat gij met twee voeten in Gehenna wordt geworpen. En indien uw oog u doet struikelen, werp het weg; het is beter dat gij met één oog het koninkrijk Gods binnengaat dan dat gij met twee ogen in Gehenna wordt geworpen, waar hun made [skolex] niet sterft en het vuur niet wordt uitgedoofd.” — Mark. 9:43-48, NW; Jes. 66:24.
8. Als wat voor een plaats werd Gehenna aldus afgebeeld en hoe wordt er in M’Clintock en Strongs Cyclopædia over Gehenna gesproken?
8 Indien het dode lichaam dat in de Gehenna buiten Jeruzalem werd geworpen, derhalve niet in het met zwavel vermengde vuur terechtkwam, zou het toch worden verteerd. Hoe dan wel? Door de maden die uit de eitjes kwamen welke vliegen in het tot ontbinding overgaande dode lichaam zouden leggen. Gehenna was derhalve een plaats van totale vernietiging of vertering, waarin de dode lichamen werden geworpen van degenen van wie men vond dat zij het niet waard waren in een gekenmerkt graf of herinneringsgraf te worden begraven. Op bladzijde 764 van Deel 3 van de Cyclopædia die door M’Clintock en Strong is samengesteld, wordt gezegd:
Daar er in het dal dergelijke gruwelen bedreven waren, werd het door Josia verontreinigd (2 Koningen 23:10), waarna ze de openbare vuilnishoop van de stad werd, waarin men de dode lichamen van misdadigers en de lijken van dieren en allerlei ander vuil wierp en waar, volgens recente en wat twijfelachtige autoriteiten, het brandbare deel met vuur werd verbrand. Wegens de diepte en engte van de ravijn en, misschien, wegens de vuren die men er voortdurend in liet branden en het feit dat ze de vergaarplaats was van allerlei rottende stoffen en alles wat de heilige stad verontreinigde, werd ze in later tijden de afbeelding van de plaats van eeuwige pijniging, „waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust”, de plaats waar de Talmoedisten de ingang van de Hel plaatsten: „Er zijn twee palmbomen in het dal van Hinnom, waartussen een rook opstijgt . . . en dit is de deur van Gehenna.”a
WAT ERDOOR WORDT GESYMBOLISEERD
9. (a) Wat zei Jezus in Matthéüs 10:28 en Lukas 12:4, 5 over Gehenna? (b) Wat blijft er over wanneer God zowel het lichaam als de ziel vernietigt?
9 Wát de autoriteiten van de diverse naslagwerken er ook over te zeggen hebben, ons rest toch nog de vraag: Wat zei Jezus Christus, de Zoon van God, erover? Wat hield het voor iemand in wanneer hij door de Almachtige God tot de symbolische Gehenna werd veroordeeld? Jezus gaf hier een duidelijk antwoord op toen hij zijn twaalf apostelen uitzond om zendingswerk te verrichten en zei: „Wordt niet bevreesd voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden; doch vreest veeleer hem die én ziel én lichaam kan vernietigen in Gehenna” (Matth. 10:28, NW). Bij een andere gelegenheid zei Jezus tot een schare van duizenden personen: „Bovendien zeg ik u, mijn vrienden: Vreest niet hen die het lichaam doden en daarna niets meer kunnen doen. Ik zal u echter te kennen geven wie gij moet vrezen: Vreest hem die, nadat hij heeft gedood, autoriteit heeft om in Gehenna te werpen. Ja, ik zeg u, vreest Hem” (Luk. 12:4, 5, NW). Wat blijft er over wanneer de Almachtige God zowel het lichaam als de ziel van een menselijk schepsel vernietigt? Het is een volledige vernietiging, en omdat deze vernietiging eeuwig duurt, vormt een dergelijke vernietiging van het menselijke lichaam en de menselijke ziel een eeuwige straf. Het is na een dergelijke vernietiging niet mogelijk weer ten leven op te staan.
10. Wat betekent het dat het „vuur” van de symbolische Gehenna een ’eeuwig vuur’ is?
10 Jezus gebruikte Gehenna derhalve als een symbool van volledige, altijddurende vernietiging, net zoals vuur vernietigend werkt. Omdat de vernietiging eeuwig duurt, wordt het vuur van de symbolische Gehenna ’eeuwig vuur’ genoemd. Dit betekent dat een dergelijke Gehenna altijd zal blijven bestaan; ze zal degenen die zich in haar bevinden, nooit prijsgeven; ze zal nooit worden geleegd en nooit worden uitgewist, zoals met de Adamitische dood en met Hades zal gebeuren (Openb. 20:13, NW). Figuurlijk gesproken blijft de symbolische Gehenna altijd branden, en personen die op welk tijdstip dan ook in de toekomst, de eeuwigheid die vóór ons ligt, tegen God in opstand komen, zullen er altijd in terechtgesteld kunnen worden.
11. Waarom is er uit de symbolische Gehenna geen opstanding mogelijk?
11 Aangezien de symbolische Gehenna de plaats van eeuwige vernietiging is, stelt Jezus het ingaan in Gehenna terecht tegenover het ingaan in het leven. Hoe zou iemand die de symbolische Gehenna binnengaat, waar God zowel het lichaam als de ziel vernietigt, derhalve een opstanding kunnen ontvangen, als gevolg waarvan hij in de gelegenheid wordt gesteld om eeuwig in Gods hemelse koninkrijk of in het hier op aarde herstelde paradijs onder Gods koninkrijk te leven? Er is geen opstanding uit de symbolische Gehenna mogelijk.
12, 13. (a) Hoevelen kunnen er door de onbeheerste tong in vlam worden gezet, en wat kan ze bevlekken? (b) Wat kan ze, evenals Gehenna, veroorzaken?
12 Omdat de vurige Gehenna vernietiging bewerkstelligt, brengt de discipel Jakobus haar in verband met de onbeheerste menselijke tong. Hij zegt namelijk: „Welnu, [evenals het kleine vuur dat een groot bos in brand steekt, is] de tong . . . een vuur. De tong vormt een wereld van onrechtvaardigheid onder onze leden, want ze bevlekt het gehele lichaam en zet het rad van het natuurlijke leven in vlam en wordt door Gehenna in vlam gezet.” — Jak. 3:6, NW.
13 Derhalve dient de gehele mensenwereld, en niet slechts één bepaalde persoon, goed op de tong te letten, want de gehele wereld is in onrechtvaardigheid geboren. De tong kan, door de propaganda die ze voert en die van tong tot tong wordt verder verteld, een hele wereld van mensen in vlam zetten en al deze mensen tot onrechtvaardigheid aanzetten. Ze bevlekt niet alleen de mond waarin ze zich roert, maar het gehele menselijke lichaam, zodat wanneer iemand een mooi lichaam heeft maar een onbeheerste tong, deze tong afbreuk doet aan de prettige indruk die door het aantrekkelijke lichaam wordt gemaakt. Dit is vooral zo tegenover God, want — zoals Jezus ons heeft gezegd — op grond van onze woorden zullen wij rechtvaardig worden verklaard en op grond van onze woorden zullen wij worden veroordeeld (Matth. 12:37, NW). Evenals de Gehenna, kan de tong iets onherstelbaar vernietigen.
14. Tot welke veroordeling kan de tong leiden wanneer ze „door Gehenna in vlam gezet” wordt?
14 Het gehele leven van een persoon kan door de vurige woorden die het lichaam van de spreker bevlekken, worden aangetast en als gevolg daarvan kan iemand tot vernietigende daden worden aangevuurd. In Jakobus 3:8 (NW) wordt terecht gezegd: „De tong echter kan geen mens temmen. Ze is een weerspannig, schadelijk ding, vol dodelijk vergif.” Wanneer de tong „door Gehenna in vlam gezet” wordt, kan ze ertoe leiden dat haar gebruiker door God tot de symbolische Gehenna wordt veroordeeld, aangezien erdoor te kennen wordt gegeven dat haar bezitter een slechte hartetoestand bezit. — Zie Psalm 5:10 9; Romeinen 3:13, NW.
HET „LAND WAARUIT TERUGKEER ONMOGELIJK IS”
15. (a) Hoe wordt datgene wat door Gehenna wordt voorgesteld, in Openbaring gesymboliseerd? (b) Welke uitwerking hadden het vuur en de zwavel uit de hemel op Sodom en Gomorra?
15 In het laatste boek van de bijbel, Een Openbaring aan Johannes, komt het woord „Gehenna” niet voor. Datgene wat door Gehenna wordt voorgesteld, wordt daar echter gesymboliseerd door „het vurige meer . . ., dat met zwavel brandt”, of „het meer van vuur en zwavel”, „het meer van vuur”, „het meer dat met vuur en zwavel brandt” (Openb. 19:20; 20:10, 14, 15; 21:8, NW). Wij weten welk een uitwerking vuur gemengd met zwavel heeft op brandbare stoffen. In de dagen van Abraham en zijn neef Lot liet Jehovah, zoals wij in Genesis 19:24 kunnen lezen, „zwavel en vuur op Sodom en Gomorra regenen, van den HERE, uit den hemel”. Welke uitwerking dit op Sodom en Gomorra had, wordt ons door Jezus onthuld wanneer hij zegt: „Op de dag dat Lot uit Sodom ging, regende het vuur en zwavel uit de hemel en vernietigde hen allen.” — Luk. 17:29, NW.
16. (a) Op welke wijze stond in Sodoms geval een meer in verband met vuur en zwavel? (b) Wat had de regen van vuur en zwavel die op de mensen neerdaalde tijdelijk en uiteindelijk tot gevolg?
16 Sodom bevond zich bovendien dicht bij de Dode Zee of de Zoutzee. Dit is een groot binnenmeer waarin geen leven bestaat, welk feit een extra ondersteuning vormt voor de gedachte dat het letterlijke vuur en de letterlijke zwavel welke op de steden van die streek neerdaalden, volkomen dood-aanbrengend waren. Zo hebben wij hier, evenals in de Openbaring, een dodelijk meer dat in verband staat met vuur en zwavel. De mensen op wie het vuur en de zwavel neerdaalden, mogen dan gedurende de tijd dat zij nog bij bewustzijn waren, zijn gepijnigd, maar de regen van zowel vuur als zwavel had uiteindelijk tot gevolg dat zij werden vernietigd.b Deze door pijniging voorafgegane vernietiging vormt ook de gedachte die wordt overgebracht in Openbaring 14:10, 11 (NW) en eveneens in Psalm 11:5, 6, waar — klaarblijkelijk in symbolische zin — van zowel vuur als zwavel melding wordt gemaakt.
17. Wat zal God op het leger van Gog van Magog doen neerdalen, en wat zal dit tot gevolg hebben?
17 Tot de vernietigende krachten die God op het leger van Gog van het land Magog zal laten neerkomen wanneer het Jehovah’s herstelde volk aanvalt, behoren volgens Ezechiël 38:22 ook „vuur en zwavel”. Alhoewel deze elementen het leger van Gog wellicht een tijdlang zullen pijnigen en folteren, zullen ze het vijandelijke leger ten slotte zodanig vernietigen dat er niets meer van overblijft. Dat dit het geval is, wordt in het volgende hoofdstuk, in Ezechiël 39:11-20, getoond, waarin wordt beschreven hoe men zich tot aan het laatste been van de dode lichamen van Gog van Magog zal ontdoen.
18. Op welke wijze wordt in Openbaring 20:14 getoond wat het verschil is tussen Hades of Sjeool en het meer van vuur en zwavel?
18 Het voorgaande heeft onmiskenbaar duidelijk gemaakt dat Hades of Sjeool verschilt van Gehenna en het „meer dat met vuur en zwavel brandt”. Hoe zou er anders in Openbaring 20:14 (NW) gezegd kunnen worden: „De dood en Hades werden in het meer van vuur geslingerd”? In dit vers wordt ook aangetoond wat er met het „meer van vuur” wordt bedoeld, want wij lezen vervolgens: „Dit betekent de tweede dood: het meer van vuur.”
19. (a) Staat de „tweede dood” (het „meer van vuur”) degenen af die er in worden geslingerd? (b) Waarvan is Gehenna of het meer van vuur en zwavel derhalve een symbool?
19 Aldus zal de dood die zich tot alle mensen heeft uitgebreid doordat allen uit Adam geboren zijn, in de „tweede dood” ter dood gebracht worden. De dood zal in de „tweede dood” vernietigd worden in plaats dat hij er eeuwig wordt gepijnigd. Ook zal Hades niet eeuwig in de „tweede dood” worden gepijnigd, want Hades zal voorgoed in dit symbolische „meer van vuur” worden vernietigd. Dit „meer van vuur” of deze „tweede dood” zal de „dood en Hades”, die erin zijn geworpen, nooit afstaan. Vandaar dat Gehenna of het meer dat met vuur en zwavel brandt, een bijbels beeld is van eeuwige of absolute vernietiging waaruit geen opstanding mogelijk is. Daarom kunnen opgewekte personen die door de overgeërfde dood en door Hades zijn afgestaan, later „in het meer van vuur” geslingerd worden en de „tweede dood” ondergaan, doordat hun naam niet op de rol des levens wordt geschreven. — Openb. 20:15, NW.
20. (a) Waarin worden het „wilde beest” en de „valse profeet” geslingerd, wanneer, en voor hoe lang? (b) Wat wordt hierdoor gesymboliseerd?
20 Volgens Openbaring 19:20 (NW) zullen het symbolische „wilde beest” en de „valse profeet” gedurende de komende „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” „in het vurige meer [worden] geslingerd, dat met zwavel brand”. Dit gebeurt vlak voordat de Duivel, Satan, en zijn demonen worden gebonden en gedurende de duizend jaren van Christus’ regering in de afgrond worden geworpen. Aan het einde van de duizend jaren bevinden het symbolische „wilde beest” en de „valse profeet” zich nog steeds in dat symbolische „meer van vuur en zwavel”, en zij worden er niet uit bevrijd, zelfs niet wanneer Satan en zijn demonen uit de afgrond worden losgelaten en hun de gelegenheid wordt gegeven de mensheid zo mogelijk te misleiden. Het symbolische „wilde beest” en de „valse profeet” worden nooit uit die plaats van vernietiging, „de tweede dood” losgelaten, maar zij bevinden zich daar nog steeds wanneer allen die later in het „meer van vuur” worden geworpen, er ook bijkomen (Openb. 20:10, 15, NW). In de komende „oorlog van de grote dag” te Armageddon zullen het symbolische „wilde beest” en de „valse profeet” derhalve voor eeuwig worden vernietigd, zonder dat er voor hen hoop bestaat dat zij nog eens ooit in de toekomst opgewekt zullen worden.
21. (a) Waarin wordt Satan de Duivel, na zijn korte bevrijding uit de afgrond, geslingerd, en op welke wijze wordt Hebreeën 2:14 aldus volledig vervuld? (b) Hoe wordt de plaats van zijn eeuwige straf in Matthéüs 25:41 gesymboliseerd?
21 Aan het einde van de duizend jaren van Christus’ succesvolle heerschappij over de losgekochte mensheid, zullen Satan en zijn demonen uit de afgrond worden losgelaten. Zo zal die afgrond in feite ophouden te bestaan, aangezien hij leeg gemaakt is en Satan en zijn demonen zich er niet meer in bevinden. Gedurende de korte tijd dat zij vrij zijn, proberen zij zoveel mogelijk aardse onderdanen van Gods koninkrijk te misleiden en daardoor aan de vernietiging prijs te geven. Daarna worden zij in de „tweede dood” geslingerd, waar het „wilde beest” en de „valse profeet” zich al die tijd reeds bevonden (Openb. 20:1-3, 7-10, NW). Op deze wijze verwezenlijkt Jehovah God zijn glorierijke voornemen door bemiddeling van zijn zich zelf opofferende Zoon Jezus Christus „om door zijn dood degene teniet te doen die het middel bezit de dood te veroorzaken, namelijk de Duivel” (Hebr. 2:14, NW). Deze straf, namelijk de „eeuwige vernietiging”, is de straf die wordt gesymboliseerd door het „eeuwige vuur dat voor de Duivel en zijn engelen is bereid”, waarheen volgens Jezus’ woorden in Matthéüs 25:31-33, 41, 46 (NW) te Armageddon ook de vervloekte met bokken te vergelijken mensen van de aarde gezonden zullen worden.
DEGENEN DIE GEEN OPSTANDING VERDIENEN
22, 23. (a) In welke bewoordingen waarschuwde Jezus de joodse religieuze leiders, maar welke uitwerking had dit? (b) Op welke wijze wordt door de woorden die Stéfanus tot het Sanhedrin in Jeruzalem sprak, aangetoond of die rechters acht hadden geslagen op Jezus’ waarschuwing?
22 Toen Jezus Christus negentien eeuwen geleden als mens op aarde was, gaf hij de joden van dat geslacht de waarschuwing dat zij gevaar liepen in de door Gehenna gesymboliseerde eeuwige vernietiging geworpen te worden. Hij zei tot de huichelachtige religieuze leiders van de joden dat zij de heidense mensen die zij bekeerden, tot een „voorwerp voor Gehenna, tweemaal zo erg” als zij zelf maakten. Hij noemde de huichelachtige joodse schriftgeleerden en Farizeeën slangen en adderengebroed, waardoor hij hen als kinderen van Satan de Duivel, de „oorspronkelijke Slang” identificeerde. Vervolgens vroeg hij hun hoe zij „het oordeel van Gehenna [konden] ontvlieden” wanneer zij Gods koninkrijk moedwillig bleven tegenstaan en de predikers van dat koninkrijk bleven vervolgen (Matth. 23:13-15, 29-36, NW). Zij gingen ermee door de leugenachtige, moordzuchtige daden van hun „vader de Duivel” te verrichten (Joh. 8:44, NW). Vlak voordat zij Stéfanus doodden, „een man vol geloof en heilige geest”, zei Stéfanus dan ook tot de joodse rechters in de rechtszaal:
23 „Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij weerstaat altijd de heilige geest; zoals uw voorvaders deden, doet ook gij. Wie van de profeten zijn door uw voorvaders niet vervolgd? Ja, zij hebben hen gedood die van tevoren de komst van de Rechtvaardige aankondigden, wiens verraders en moordenaars gij nu zijt geworden, gij nog wel die de Wet hebt ontvangen, zoals die door engelen werd overgebracht, maar ze niet hebt gehouden.” — Hand. 6:5; 7:51-60, NW.
24. (a) Waarheen gingen de onberouwvolle joodse religieuze leiders bij de dood, en welke opstandingsmogelijkheid bezaten zij? (b) Wie gingen daar, volgens Matthéüs 15:12-14, eveneens heen?
24 De joodse religieuze leiders die geen berouw hadden van deze handelwijze en die er dus mee doorgingen de heilige geest te weerstaan, Gods Messiaanse koninkrijk tegen te staan en de Koninkrijkspredikers te vervolgen, konden „het oordeel van Gehenna [niet] ontvlieden”. Zij gingen bij hun dood, ongeacht wanneer zij erdoor werden overvallen, naar Gehenna. Om deze reden zullen zij onder Gods koninkrijk geen opstanding krijgen en niet op aarde terugkomen. Ook al ging hun begrafenis met allerlei plechtig ceremonieel gepaard, toch gingen zij niet naar Hades of Sjeool. Zij ontvingen van God het „oordeel van Gehenna”. Zij zijn „blinde gidsen” geweest, en de in religieus opzicht verblinde joden en proselieten die de huichelachtige blinde gidsen in een dergelijke handelwijze volgden, kwamen te zamen met hen in Gehenna terecht. Zowel de gidsen als degenen die zich door hen laten leiden, „zullen . . . in een kuil vallen”, zei Jezus in Matthéüs 15:12-14 (NW). Zij gaan de „tweede dood” in, en Christus’ slachtoffer bewerkt voor hen geen opstanding uit de doden. Hij is niet gestorven voor degenen die naar Gehenna gaan. — Matth. 23:16, 17, 19, 24, 26, NW.
25, 26. (a) Welke vraag rijst er met betrekking tot het gehele joodse geslacht dat zich destijds overal op aarde bevond? (b) Door wie zou dat geslacht, volgens Jezus’ woorden in Matthéüs 12:39-42, worden veroordeeld?
25 Wat valt er te zeggen over dat geslacht van joden in zijn geheel, zoals het in die eerste eeuw van onze christelijke jaartelling over de gehele toenmaals bekende bewoonde aarde was verspreid? Kwamen zij, omdat zij geen christenen met een hemelse hoop werden, allen onder een joodse gemeenschapsverantwoordelijkheid te staan op grond waarvan zij bij de dood gedoemd waren naar Gehenna te gaan en zij geen van allen voor een opstanding in aanmerking kwamen? Om ons te helpen het juiste antwoord te weten te komen, vergeleek Jezus de mensen die tot dat joodse geslacht behoorden met anderen en verwees hij met de volgende woorden naar de profeet Jona en de koningin van Scheba:
26 „Een goddeloos en overspelig geslacht blijft een teken zoeken, maar het zal geen teken worden gegeven dan het teken van Jona, de profeet. Want evenals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de geweldig grote vis was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart der aarde zijn. De mannen van Ninevé zullen in het oordeel [krisis] opstaan [anastesontai] met dit geslacht en zullen het veroordelen, want zij hadden berouw op hetgeen Jona predikte, maar ziet! méér dan Jona is hier. De koningin van het Zuiden zal in het oordeel worden opgewekt met dit geslacht en zal het veroordelen, want zij kwam van de einden der aarde om de wijsheid van Salomo te horen, maar ziet! méér dan Salomo is hier.” — Matth. 12:39-42; Luk. 11:29-32, NW.
27. Wat zullen de Assyrische Ninevieten — zoals ook in andere schriftplaatsen staat — moeten ontvangen om dit te kunnen doen?
27 Willen de „mannen van Ninevé” in het oordeel als getuigen opstaan of te voorschijn komen, dan zullen zij uit de doden opgewekt moeten worden. Ninevé was de koninklijke hoofdstad van het oude Assyrië. Wij herinneren ons dat in Ezechiël 32:21, 22 (NW) wordt onthuld dat Sjeool of Hades de plaats vormt waar „Assyrië met heel zijn gemeente [zich bevinden]. Zijn grafsteden zijn rondom hem”. Aangezien Hades of Sjeool op de oordeelsdag alle dode mensen die zich erin bevinden, zal afstaan (Openb. 20:11-15, NW), kunnen wij begrijpen dat dit zal betekenen, dat de dode Ninevieten gedurende de duizendjarige regering van Jezus Christus uit hun grafsteden op aarde zullen opstaan.
28. Zouden de Ninevieten een veroordeling uitspreken zonder dat dat geslacht van joden zou worden opgewekt, en op welke wijze zouden zij dezen veroordelen?
28 Wanneer wij de taal van Jezus aan een onderzoek onderwerpen, merken wij op dat hij zei dat de mannen van Ninevé in het oordeel zullen opstaan „met dit geslacht”, niet tegen dit geslacht. Hierdoor wordt te kennen gegeven dat niet alle joden van dat geslacht in de dagen van Jezus en zijn apostelen bij hun dood tot het „oordeel van Gehenna” werden veroordeeld. Als gevolg van Gods barmhartigheid gingen zij naar Hades of Sjeool, en dit ondanks het feit dat zij niet als christelijke bekeerlingen zijn gestorven. Zij zullen, evenals de Assyriërs en de Ninevieten, worden opgewekt, zodat zij in het oordeel naast elkaar staan voor de „grote witte troon”. Dan zullen die Ninevieten van de achtste eeuw vóór onze christelijke jaartelling louter en alleen door het gedrag dat zij lang geleden in Jona’s tijd aan de dag hebben gelegd, die joden van Jezus’ tijd veroordelen. Waarom? Omdat de Assyrische Ninevieten berouw hadden bij het horen van de prediking van Jehovah’s profeet Jona, alhoewel zij geen joodse proselieten werden, terwijl de joden geen berouw hadden bij het horen van de prediking van Jezus Christus, die veel groter en belangrijker was dan Jona.
29. (a) Zal de veroordeling van de zijde van de Ninevieten betekenen dat de joden worden gevonnist? (b) Hoe zal worden bewezen of zij al dan niet te voorschijn zijn gekomen tot een opstanding die op een ongunstig oordeel zal uitlopen?
29 De Ninevieten zullen aldus de joden van dat geslacht wegens hun ongeloof en ongevoeligheid van hart veroordelen, maar zij zullen dergelijke joden niet tot de Gehenna vonnissen. Alleen de hemelse Rechter, Jehovah God, en zijn Gevolmachtigde, Jezus Christus, kunnen dat doen. Door datgene wat de joden van dat veroordeelde geslacht gedurende de resterende jaren van de duizendjarige regering van Christus op aarde doen, zullen zij het bewijs leveren van het een of het ander. Waarvan? Of zij het verdienen tot Gehenna of het „meer van vuur”, „de tweede dood”, gevonnist te worden óf het waard zijn dat hun namen op de „rol des levens” worden geschreven. Aldus zullen zij moeten bewijzen of zij uit Hades of Sjeool te voorschijn zijn gekomen tot een opstanding des levens of tot een opstanding die op een ongunstig oordeel zal uitlopen. — Joh. 5:28, 29, NW.
30. (a) Door wie zal dat joodse geslacht nog meer worden veroordeeld? (b) Wat zal de koningin van Scheba met het oog daarop moeten hebben?
30 Een soortgelijke veroordeling van die joden van Jezus’ tijd zal behalve van de zijde van de mannen van het Assyrische Ninevé ook nog uit een andere hoek komen, namelijk van de zijde van de „koningin van het Zuiden”. Volgens 1 Koningen 10:1-10 en 2 Kronieken 9:1-9 was zij de koningin van Scheba. Haar land, Scheba of het land van de Sabeeërs, lag ruim zestienhonderd kilometer ten zuiden van Jeruzalem, in zuidwest Arabië, waarschijnlijk in het oostelijke deel van wat thans als Jemen bekendstaat. Haar land of volk wordt in de hoofdstukken 31 en 32 van Ezechiël niet genoemd onder de naties waarvan wordt gezegd dat de doden ervan zich in Sjeool of Hades bevinden; haar rijk lag evenwel in die omgeving. De koningin van het zuiden of van Scheba zal „in het oordeel worden opgewekt met [niet, tegen] dit geslacht”. Hiervoor zal haar een opstanding gegeven moeten worden, en het is niet redelijk aan te nemen dat zij de enige van haar volk zal zijn die in dat oordeel gedurende de duizend jaren van Christus’ regering voor de „grote witte troon” wordt opgewekt. Evenals de anderen die door Ezechiël worden genoemd, bevinden de koningin van het zuiden en haar volk zich in Sjeool of Hades, hetgeen voor hen betekent dat zij een opstanding zullen ontvangen.
31. (a) Waarom was het gedrag van de koningin van het zuiden veroordelend voor het joodse geslacht van Jezus’ dagen? (b) Welke uitwerking dient dit op de oordeelsdag op hen te hebben?
31 Van al degenen die tot haar opgestane volk behoren, zal vooral de koningín het joodse geslacht van Jezus’ dagen veroordelen op grond van het gedrag dat zij duizend jaar vóór Jezus’ tijd aan de dag heeft gelegd. Met de vervoersmiddelen van die tijd legde zij die hele grote afstand af om de wijsheid van koning Salomo te horen en zijn werken te Jeruzalem te aanschouwen, en als gevolg daarvan erkende zij de God van koning Salomo. Jezus Christus was echter veel groter en belangrijker dan koning Salomo en toch wilde het joodse geslacht van die tijd, althans het merendeel van hen, niet naar zijn hemelse wijsheid luisteren. Op de oordeelsdag gedurende Christus’ regering zal de tegenstelling tussen hen en de koningin van het zuiden derhalve een extra factor vormen om hen te verootmoedigen. Zij zouden hierdoor feitelijk geholpen moeten worden om gehoorzaam te zijn aan het duizendjarige koninkrijk van de Grotere Salomo.
32. Welke vraag rijst er met betrekking tot koning Salomo zelf, en op welke wijze werpen 1 Koningen 11:43 en 2 Kronieken 9:31 licht op deze aangelegenheid?
32 De koningin van Scheba zal worden begunstigd met een opstanding uit Sjeool of Hades, maar hoe staat het met koning Salomo, aan wie zij een bezoek bracht? Zijn vader David wordt in Hebreeën 11:32 (NW) genoemd als een van de getuigen van Jehovah die Jehovah’s goedkeuring genoten, maar Salomo, de wijste koning uit vroeger tijden en de schrijver van drie bijbelboeken, wordt daar niet genoemd. Enige tijd nadat de koningin van Scheba hem had bezocht, zwichtte hij voor de invloed van zijn honderden vrouwen en bijvrouwen en verviel hij tot de dwaze aanbidding van heidense afgoden (1 Kon. 11:1-8; Neh. 13:25, 26; Rom. 1:25, NW). Zowel in 1 Koningen 11:43 als 2 Kronieken 9:31 wordt echter gezegd dat ’Salomo bij zijn vaderen te ruste ging’ en „in de stad van zijn vader David” werd begraven. Aangezien Salomo neerlag om met zijn voorvaders, met inbegrip van David, in de dood te slapen, behoort hij tot degenen die zich in Sjeool of Hades bevinden en die het vooruitzicht hebben er onder het koninkrijk van de Grotere Salomo weer uit te voorschijn te komen. — Vergelijk dit met Deuteronomium 31:16; 2 Samuël 7:12; 1 Koningen 1:21; 2 Koningen 20:21.
[Voetnoten]
a Op bladzijde 18 van het alfabetische register op het Nieuwe Testament van The Emphatic Diaglott door B. Wilson lezen wij:
„GEHENNA, het Griekse woord dat in de gewone vertaling met hel is vertaald, komt 12 maal voor. Het is de Griekse schrijfwijze van de Hebreeuwse woorden voor ’Het dal van Hinnom’. Dit dal werd ook Tofeth genoemd, iets verfoeilijks, een gruwel. In deze plaats werd allerlei vuil geworpen, met de lijken van beesten en de onbegraven lichamen van misdadigers die ter dood waren gebracht. Er werden onophoudelijk brandende vuren in aangehouden om dit alles te verteren. . . . Gehenna, zoals dit woord in het Nieuwe Testament voorkomt, symboliseert derhalve dood en algehele vernietiging, maar nergens duidt het op een plaats van eeuwige pijniging.”
Onder HINNOM zegt de Cyclopædia door M’Clintock en Strong:
„Wij vernemen van Josefus dat de laatste verschrikkelijke strijd tussen de joden en Romeinen daar heeft gewoed (Oorlog, VI, 8, 5), en na de belegering schijnen ook de dode lichamen uit de stad in deze plaats geworpen te zijn (V, 12, 7). . . . De meeste commentators volgen Buxtorf, Lightfoot en anderen door te beweren dat er voortdurend vuren brandende werden gehouden ten einde de dode lichamen van misdadigers, de lijken van dieren en wat er nog meer brandbaar was, te verteren, maar de gezamenlijke autoriteiten die gewoonlijk voor de ondersteuning van deze gedachte worden aangevoerd, schijnen onvoldoende te zijn. . . .” — Deel 4 (uitgave van 1891), blz. 266.
b Aangezien het menselijke lichaam voor ruim 90 percent uit water bestaat, zou er een vuur met een vulkanische hitte, een vuur dat een temperatuur van 3000 tot 5000 graden fahrenheit bereikt, voor nodig zijn om het te vernietigen. Daarom kunnen wij begrijpen waarom er aan de vuren die in de Gehenna buiten de muren van het oude Jeruzalem brandden, zwavel werd toegevoegd ten einde de vernietiging van de dode lichamen die erin werden geworpen, te versnellen en deze zo grondig mogelijk te laten zijn.
Dr. W. Krogman, hoogleraar in de fysische antropologie aan de universiteit van Pennsylvania in Filadelfia, in de Amerikaanse staat Pennsylvania, heeft gezegd dat hij een lichaam meer dan acht uur lang bij een hitte van 2000 graden fahrenheit in een crematorium heeft zien branden, terwijl hiervoor de best mogelijke voorwaarden waren geschapen wat de hitte en de verbranding betreft en alles onder controle werd gehouden, maar dat hij aan het einde van die tijd merkte dat vrijwel alle beenderen nog aanwezig waren en duidelijk als menselijke beenderen herkend konden worden. Ze waren inderdaad verkalkt, maar ze waren geen as of poeder geworden. Pas bij een hitte van ruim 3000 graden fahrenheit zag hij een been vloeibaar worden en stromen en vervluchtigen. — Zie het artikel „De verbijsterende dood door verbranding”, door A. W. Eckert, in het tijdschrift getiteld „True The Man’s Magazine” van mei 1964, de bladzijden 33, 105-112.