Vragen van lezers
● Hoe komt het dat de goddeloosheid thans hand over hand toeneemt?
Dat is niet zo maar toevallig. Sedert de eerste Wereldoorlog wordt de aarde steeds feller gegeseld door weeën. 1914 was het begin van de „laatste dagen” van Satans goddeloze heerschappij over de aarde en de mensheid. „De gehele wereld,” aldus 1 Johannes 5:19, „ligt in de macht van de goddeloze.” Hoe komt het dan dat Satans goddeloze regering in de „laatste dagen” een dergelijke toename in goddeloosheid teweegbrengt? De bijbel verschaft ons het antwoord.
„Er brak oorlog uit in de hemel” zo vertelt Gods Woord ons. In dit hemelse, voor menselijke ogen onzichtbare conflict voerde Christus Jezus, als de door Jehovah gekroonde Koning, de hemelse legerscharen aan tegen Satan en zijn demonen. De bijbel maakt ons duidelijk dat de Duivel een verpletterende nederlaag leed: „Daarom werd de grote draak nedergeworpen, de oorspronkelijke slang, die Duivel en Satan wordt genoemd, die de gehele bewoonde aarde misleidt; hij werd naar de aarde nedergeworpen, en zijn engelen werden met hem nedergeworpen.” — Openb. 12:7-9.
Satans vernedering en beperking tot de nabijheid van de aarde zou zijn uitwerking op de aardbewoners niet missen: „Wee de aarde en de zee, want de Duivel is tot u afgekomen, en heeft grote toorn, wetend dat hij een korte tijd heeft.” — Openb. 12:12.
De wraakzuchtige Duivel is de oorzaak van de toename der goddeloosheid op aarde. Deze geweldige toename is veelbetekenend: Christus profeteerde dat de „laatste dagen” niet alleen gekenmerkt zouden worden door het uitbreken van wereldoorlogen maar ook door „een toename in wetteloosheid” (Matth. 24:7, 12). Christus’ apostel voorzei een morele ineenstorting zowel in het openbare als het persoonlijke leven, waaronder ook begrepen de jeugdmisdadigheid: „Weet dit echter, dat er in de laatste dagen kritieke tijden zullen zijn, die moeilijk zijn door te komen. Want de mensen zullen zichzelf liefhebben, het geld liefhebben, zullen aanmatigend zijn, hooghartig, lasteraars, ongehoorzaam aan ouders, zonder erkentelijkheid, zonder goedertierenheid, geen natuurlijke genegenheid hebbend, niet ontvankelijk voor enige overeenkomst, kwaadsprekers, zonder zelfbeheersing, heftig, zonder liefde voor het goede.” — 2 Tim. 3:1-3.
Daar de wereld haar „laatste dagen” is binnengetreden, is de goddeloosheid nu zo enorm toegenomen; daar Satan tot in de nabijheid van de aarde is nedergeworpen „wetend dat hij een korte tijd heeft,” heeft hij de volkeren en natiën er toe aangezet hun goddeloosheid te doen toenemen om zodoende Jehovah’s universele soevereiniteit te tarten. Het is daarom niet te verwonderen dat de menselijke organisaties welke met het handhaven van de wet zijn belast maar Satan niet kunnen bereiken, machteloos staan tegenover deze voorzegde „toename in wetteloosheid”!
● Wat kan men persoonlijk doen om het hoofd te bieden aan de toenemende immoraliteit en goddeloosheid?
Sommigen veronderstellen dat zij dit kunnen door zich bij een kerkgenootschap aan te sluiten, sociaal werk te verrichten of door in de politiek te gaan. Het toenemende kerkbezoek in sommige landen — de zogenaamde religieuze opleving — heeft echter geen barrière kunnen opwerpen tegen de toenemende goddeloosheid noch hebben zij die zich aan sociaal werk hebben gegeven er het hoofd aan kunnen bieden. Wie in de politiek is gegaan, zal indien hij rechtschapen is, spoedig ervaren dat hij òf alle politieke aspiraties aan de kant moet zetten òf zichzelf moet verlagen door mee te doen aan de corruptie. Wanneer wij bedenken dat Satan de oorzaak van de toenemende goddeloosheid is, zullen wij inzien dat alle krachtsinspanningen op politiek en sociaal terrein volkomen nutteloos zijn. Gods Woord vertelt wat de juiste weg is die men dient te volgen.
„Oefen u daarentegen met godvruchtige toewijding als uw doel.” Uit deze bijbelse raad blijkt dat elk die oprecht van hart is de goddeloosheid het hoofd kan bieden door met zichzelf te beginnen. Hij moet zichzelf oefenen in goddelijke toewijding en, zoals de bijbel dit noemt, een „nieuwe persoonlijkheid” aandoen. „Trekt de oude persoonlijkheid met haar praktijken uit, en bekleedt u met de nieuwe persoonlijkheid die door nauwkeurige kennis wordt vernieuwd naar het beeld van haar schepper.” — 1 Tim. 4:7; Kol. 3:9, 10.
Hiertoe moeten wij een nauwkeurige kennis van Gods Woord tot ons nemen. De hierin uiteengezette beginselen moeten wij in ons opnemen en in ons leven toepassen. Ja, hervorm uw geest: „Wordt niet langer naar dit samenstel van dingen gevormd, maar wordt veranderd door uw geest te hervormen, opdat gij voor uzelf de goede, aangename en volledige wil Gods moogt beproeven.” — Rom. 12:2.
Door uw geest te hervormen en de „nieuwe persoonlijkheid” aan te doen, beschermt u uzelf tegen de toenemende goddeloosheid. U dient zelfs nog verder te gaan. De schriftuurlijke regel is: „Slechte omgang verderft nuttige gewoonten.” Verbindt u met hen die uw goede gewoonten niet zullen verderven maar die ze in u zullen aanmoedigen. Verbindt u met de Nieuwe-Wereldmaatschappij van Jehovah’s getuigen; laten deze christelijke getuigen u aanmoedigen in het oefenen van godvruchtige toewijding. — 1 Kor. 15:33.
Wanneer u uzelf tegen deze toenemende goddeloosheid hebt beschermd, help dan anderen dat zij zich er ook tegen kunnen beschermen. Op welke wijze? Door getuigenis af te leggen en dit zowel in woord als gedrag.
● „Toenemende jeugdmisdadigheid!” Is dit niet een kreet van een generatie volwassenen die blijkbaar de escapades van hun eigen jeugd vergeten zijn? Hebben enkele politici het niet bij het rechte eind door te zeggen dat de toename in misdadigheid te wijten is aan de verbeterde opsporingsmethodes en het hierdoor groter wordende aantal gevangenen? Wordt er verder, doordat er steeds meer mensen op één plaats samen gaan wonen, geen voedsel aan de criminaliteit gegeven? Is het niet natuurlijk dat men door een groeiende wereldbevolking, een groter aantal huwelijken en toenemend kindertal ook een groter aantal echtscheidingen kan verwachten en meer misdadigheid? — S.G., Verenigde Staten.
Geen enkele van deze argumenten blijken bij een nadere beschouwing steekhoudend te zijn. Het toenemende aantal echtscheidingen en het stijgende misdadigheidscijfer heeft de bevolkingsaanwas verre overtroffen. Benjamin Fine zegt in zijn boek One Million Delinquents dat de bevolking sinds 1950 met 5 percent is toegenomen maar dat het misdadigerscijfer in dezelfde periode met 20 percent is gestegen. Een nog erger beeld krijgen we door het volgende: In 1953 steeg de misdadigheid onder de volwassenen 1,9 percent, maar de jeugdmisdadigheid ging 7,9 percent omhoog. In 1956 arresteerde men 17,2 percent jongelui meer dan in 1955 (in 1957 13,3% meer dan in 1956), terwijl het aantal 10- tot 17-jarigen slechts met 3 percent steeg. In 1956 lag het jeugdmisdadigheidscijfer bijna 42 percent hoger dan in 1952, terwijl het aantal jongeren met slechts 13,5 percent naar boven was gegaan. Nu men de beschikking heeft over meer politieagenten, meer opvoedingscentra en sociale instellingen enz., zou men een aanmerkelijk minder percentage delinquenten verwachten, maar het tegendeel is waar.
Misdadigheid komt niet alleen maar in de achterbuurten der grote steden voor, noch kan men er armoede of oorlog de schuld van geven. Jeugdmisdadigheid is doorgedrongen tot in de buitenwijken en tot op het platteland. Het heeft in alle bevolkingslagen zijn vertakkingen. In Zweden, waar men geen oorlog heeft gekend en waar praktisch geen armoede wordt geleden, vindt men het grootste aantal echtscheidingen in Europa en de misdadigheid zowel van de jeugd als de volwassenen is tot een groot probleem uitgegroeid. The American Weekly van 13 november 1955 vermeldde dat op de ongeveer 7.000.000 tellende bevolking van Zweden „per jaar 27.000 onwettige kinderen geboren worden”; „dat er van de 10 getrouwde Zweedse vrouwen zeven minstens één kind hebben voor ze naar het altaar gaan.” Rechter S.H. Hofstadter weet het aan de verdorvenheid van de ouderen die „de misdadigheid van de jongeren heeft voortgebracht.” Hij zei dat dit probleem „hele natiën, culturen en ideologieën tot in hun diepste wezen aantast. . . . Wij leven in een wereld van morele en fysieke verkrachting — en onze kinderen weerspiegelen de wereld waarvan zij een deel zijn.”
Jezus en zijn discipelen voorzeiden dat dit alles dit geslacht zou overkomen. Jezus zei: „Wegens het toenemen van wetteloosheid zal de liefde van het grootste aantal verkoelen.” Paulus schreef: „Weet dit echter, dat er in de laatste dagen kritieke tijden zullen zijn, die moeilijk zijn door te komen. Want de mensen zullen zichzelf liefhebben, het geld liefhebben, zullen aanmatigend zijn, hooghartig, lasteraars, ongehoorzaam aan ouders, zonder erkentelijkheid, zonder goedertierenheid, . . . met meer liefde voor genoegens dan voor God.” Wij die in deze tijd leven zijn zeer bevoorrecht doordat wij deze woorden voor onze ogen in vervulling zien gaan. Het is het teken van een verdwijnende, stervende oude wereld en tevens de zekerheid van een nieuwe wereld die vlak voor de deur staat. — Matth. 24:12; 2 Tim. 3:1-5; 2 Petr. 3:3-13.
● In de wettelijke brochure Defending and Legally Establishing the Good News staat dat er geen schriftuurlijke bezwaren zijn tegen het afleggen van een eed, ter bevestiging dat men de waarheid spreekt. Hoe staat het echter met Jezus’ woorden in Mattheüs 5:33-37 en die van de discipel Jakobus in Jakobus 5:12, waar wij lezen, „zweert in het geheel niet”? — E.H., Engeland.
De teksten in Mattheüs 5:33-37 en Jakobus 5:12 verwijzen niet naar het onder ede iets bevestigen bij een rechtszitting. Deze vermaningen ten opzichte van het zweren waren gericht tegen het gebruik van die tijd. Men legde toen te pas en te onpas eden af om zijn woorden meer kracht bij te zetten en ook om eens goed te laten zien hoe betrouwbaar men wel was; men zwoer derhalve bij zijn baard, bij de hemel, de aarde en andere dingen welke werkelijk geen kracht bijzetten aan wat er werd gezegd of verzekerd.
Er zijn echter bewijzen voorhanden dat getrouwe dienstknechten Gods bij plechtige gelegenheden zwoeren. Abraham hief zijn hand op om te zweren dat hij een bepaalde handelwijze zou volgen (Gen. 14:2-24). Bij deze gelegenheid zei hij dus meer dan ja en neen, en was dit soms „van de boze”? Toen Jezus voor het Sanhedrin stond zei de hogepriester tot hem: „Ik stel u onder ede bij de levende God ons te zeggen of gij de Christus, de Zoon Gods, zijt!” Jezus gaf hierop antwoord (Matth. 26:63, 64). De apostel Paulus sprak ook niet geringschattend over het afleggen van een eed bij gepaste gelegenheden, zoals voor de rechtbank, want hij zegt: „Want mensen zweren bij iemand die groter is, en hun eed is het einde van elke redetwist, daar het een wettelijke waarborg voor hen is. Op deze manier kwam God, toen hij voornemens was de onveranderlijkheid van zijn raad overvloediger te demonstreren ten aanzien van de erfgenamen der belofte, tussenbeide met een eed, opdat wij die naar de toevlucht zijn gevlucht, door twee onveranderlijke dingen waarin het God onmogelijk is te liegen, sterke aanmoediging mogen hebben om de hoop te grijpen welke voor ons is gesteld” (Hebr. 6:16-18). God is immers altijd waarachtig en betrouwbaar, maar waarom handelde hij dan gelijk mensen die voor een rechtbank staan en legde hij een eed af ter bevestiging van wat hij Abraham had gezegd? Stellig was zijn eed niet „van de boze.”
Wij laten het echter aan elks geweten over te bepalen of hij wel of niet zal zweren voor de rechtbank, een notaris of elders of alleen om een gezegde kracht bij te zetten. In de brochure Defending and Legally Establishing the Good News geven wij slechts weer wat onze mening in dit opzicht is, zodat wie naar ons voor raad opziet, wete dat wij niet tegen het zweren voor rechtbanken zijn.