Wees een levende getuige voor het „goede nieuws”
„’Gij zijt mijn getuigen’, is de uitspraak van Jehovah, ’ja, mijn knecht die ik verkozen heb, opdat gij het weet en geloof in mij hebt, en opdat gij begrijpt dat ik Dezelfde ben.’” — Jes. 43:10.
1. (a) Wat hebben door mensen gemaakte godheden niet kunnen bewijzen met betrekking tot hun god-zijn? (Jes. 43:8, 9) (b) Hoe is de ware God in dit opzicht anders?
GEEN van de door mensen gemaakte goden en godinnen heeft ooit één enkele getuige kunnen voortbrengen om bewijzen te leveren dat ze werkelijk goden zijn. Deze godheden hebben geen profetieën geuit die met onfeilbare nauwkeurigheid in vervulling zijn gegaan. Ruim 2700 jaar geleden kon de Allerhoogste God Jehovah echter naar een hele natie van mensen, Israël, als zijn getuigen wijzen, met de woorden: „Gij zijt mijn getuigen . . . ja, mijn knecht die ik verkozen heb, opdat gij het weet en geloof in mij hebt, en opdat gij begrijpt dat ik Dezelfde ben. . . . Ikzelf heb het aangekondigd en heb gered en heb het doen horen.” — Jes. 43:10-12.
2. (a) Wat wisten de Israëlieten, zoals uit Psalm 78 blijkt, over Jehovah’s reddingsdaden? (b) Waaruit blijkt dat de Israëlieten Jehovah kenden als een vervulling van zijn profetische „woord”?
2 In hun geïnspireerde Geschriften hadden de Israëlieten een betrouwbaar verslag van Gods handelingen ten aanzien van hen als volk. Zij wisten dat de Almachtige hun voorvaders uit slavernij in Egypte had gered en hen op andere tijden van hun vijanden had bevrijd. Zij waren op de hoogte van de beloften die hij in vervulling had doen gaan door hun het land Kanaän als erfdeel te geven (Psalm 78). Het bijbelboek Jozua bericht: „Geen belofte bleef onvervuld van heel de goede belofte die Jehovah het huis van Israël had gedaan; alles kwam uit.” — Joz. 21:45.
3. (a) Wat gaf Jesaja’s profetie te kennen over hetgeen er met de Israëlieten zou gebeuren? (b) Hoe zou de vervulling van deze profetieën de Israëlieten in staat stellen getuigenis af te leggen?
3 De profetie van Jesaja, waarin Jehovah God de Israëlieten zijn getuigen noemde, wees vooruit naar de tijd dat de natie wegens ontrouw in Babylonische ballingschap zou terechtkomen, waarna de Allerhoogste door bemiddeling van Cyrus hun bevrijding zou bewerkstelligen (Jes. 43:14, 15; 44:24–45:2). Aldus zouden zij levende getuigen van een nieuwe bevrijding worden. Hoe konden de teruggekeerde Israëlieten echter als Jehovah’s getuigen dienst verrichten? Niet door tot mensen van andere natiën te prediken, aangezien zij daar geen opdracht toe hadden ontvangen. Zij konden echter getuigenis afleggen door de wijze waarop zij hun leven leidden. Zij konden tonen dat zij volledig op Jehovah God als Beschermer en Redder vertrouwden en dat hun huidige en toekomstige welzijn en geluk geheel en al van hem afhankelijk waren.
EEN NIEUWE OPDRACHT OM GETUIGEN TE ZIJN
4, 5. (a) Wat omvat het geven van getuigenis in het geval van degenen die discipelen van Jezus Christus worden? (Matth. 28:19, 20) (b) Van wie waren de discipelen van Jezus Christus getuigen, en hoe blijkt dit uit Hand. 1:8; 2:32, 33; 4:19, 20; 5:29-32?
4 Met de komst van de Messías of Christus, Jezus, naar de aarde werd het geven van getuigenis met een nieuw facet verrijkt. Degenen die discipelen van Jezus Christus werden, namen de verantwoordelijkheid op zich anderen te vertellen over hetgeen Jehovah God in verband met zijn Zoon had gedaan. Op de pinksterdag van het jaar 33 G.T. was een schare joden en proselieten bijvoorbeeld verbaasd toen zij zagen hoe Gods geest ten aanzien van ongeveer 120 discipelen van Jezus Christus werkzaam was. De apostel Petrus zei tot hen: „Deze Jezus heeft God opgewekt, van welk feit wij allen getuigen zijn. Daarom heeft hij, daar hij tot Gods rechterhand werd verhoogd en de beloofde heilige geest van de Vader heeft ontvangen, dit uitgestort wat gij ziet en hoort” (Hand. 2:32, 33). Merk op dat Petrus getuigde van wat Jehovah God had gedaan. Terzelfder tijd was hij ook een getuige voor Jezus, doordat hij getuigenis gaf dat deze inderdaad de Messías of Christus was. Petrus handelde aldus in overeenstemming met wat de Zoon van God de discipelen vóór zijn hemelvaart had opgedragen: „Gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u komt, en gij zult getuigen van mij zijn” (Hand. 1:8). Als getuigen van Jezus werden gelovigen na verloop van tijd „christenen” genoemd. Volgens Handelingen 11:26 was dit „door goddelijke voorzienigheid”.
5 Het getuigenis betreffende het „goede nieuws over de Christus” werd nu gegeven door het christelijke lichaam dat uit zowel natuurlijke joden als heidenen was samengesteld. Zíj vormden nu het volk dat Jehovah als zijn getuigen gebruikte (Fil. 1:27). En de discipelen identificeerden zichzelf openlijk als zodanig. Toen het joodse opperste gerechtshof, het Sanhedrin, de apostelen gelastte niet op basis van Jezus’ naam te spreken, verklaarden de apostelen: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen. De God van onze voorvaders heeft Jezus opgewekt, die gij hebt gedood door hem aan een hout te hangen. Hem heeft God als Voornaamste Gevolmachtigde en Redder tot zijn rechterhand verhoogd, om Israël de gelegenheid tot berouw en vergeving van zonden te geven. En wij zijn getuigen van deze zaken, evenals de heilige geest, die God heeft gegeven aan hen die hem als regeerder gehoorzamen” (Hand. 5:29-32). Voordien hadden de apostelen Petrus en Johannes tot dat zelfde rechterlijke lichaam gezegd: „Oordeelt zelf of het in Gods ogen rechtvaardig is meer naar u te luisteren dan naar God. Maar wat ons betreft, wij kunnen niet ophouden te spreken over de dingen die wij gezien en gehoord hebben.” — Hand. 4:19, 20.
6. (a) Welke schitterende gelegenheid konden personen als gevolg van het „goede nieuws” aangrijpen? (b) Wat beseften Jezus’ discipelen, zoals uit Handelingen 4:12 en 17:29-31 blijkt, over hetgeen zowel joden als niet-joden moesten weten?
6 De apostelen en andere discipelen van Jezus Christus beseften ten volle dat zij nu verplicht waren getuigen van God en van zijn Zoon te zijn. Alle mensen hadden er recht op het „goede nieuws” te horen dat zij, door Jezus als de Christus te aanvaarden en de zonden-verzoenende waarde van zijn slachtoffer te erkennen, eeuwig leven konden verwerven (Joh. 3:16; 17:3). De apostel Petrus zei tot het Sanhedrin: „Er [is] in niemand anders redding, want er is onder de hemel geen andere naam die onder de mensen is gegeven, waardoor wij gered moeten worden” (Hand. 4:12). Enkele jaren later zei de apostel tot de Atheners: „Wij [moeten] niet menen dat het Goddelijk Wezen op goud of zilver of steen gelijkt, op iets wat door menselijke kunstvaardigheid en menselijk vernuft is gebeeldhouwd. God heeft weliswaar de tijden van zulk een onwetendheid voorbijgezien, maar zegt de mensen thans dat zij allen en overal berouw moeten hebben. Want hij heeft een dag vastgesteld waarop hij voornemens is de bewoonde aarde in rechtvaardigheid te oordelen door een man die hij heeft aangesteld, en hij heeft alle mensen een waarborg verschaft doordat hij hem uit de doden heeft opgewekt” (Hand. 17:29-31). Ja, alle mensen, zowel joden als niet-joden, moesten het „goede nieuws” horen voordat de dood hen belette de gelegenheid aan te grijpen om — met eeuwig leven in het vooruitzicht — getuigen van God en van Christus te worden.
7. (a) Wat waren de eerste-eeuwse christenen bereid wegens het bekendmaken van het „goede nieuws” te verduren? Waarom? (b) Wat zouden wij ons met het oog op het voorbeeld van de apostel Johannes kunnen afvragen?
7 Bij het „goede nieuws” was dus het eeuwige welzijn van medemensen betrokken. Het was ook Gods wil dat het aan allen werd bekendgemaakt (1 Tim. 2:3, 4) Wegens hun diepe liefde voor God en hun medemensen, bleven toegewijde christenen derhalve getuigenis geven, hoewel zij hierdoor hun vrijheid en zelfs hun leven konden verliezen. Omstreeks 96 G.T. schreef de laatste van de levende apostelen aan christenen in Klein-Azië: „Ik, Johannes, uw broeder en een deelhebber met u aan de verdrukking en het koninkrijk en de volharding in gezelschap van Jezus, kwam wegens het spreken over God en het getuigenis afleggen van Jezus, op het eiland terecht dat Patmos wordt genoemd” (Openb. 1:9). Spreekt u, net als Johannes, over God en legt u getuigenis af omtrent Jezus? Bent u bereid hier lijden voor te ondergaan, in de overtuiging dat mensen het „goede nieuws” moeten horen omdat het redding voor hen kan betekenen?
DOOR MIDDEL VAN VOORTREFFELIJK GEDRAG GETUIGENIS AFLEGGEN
8. Is het afleggen van getuigenis louter een kwestie van prediking, en hoe zou dit geïllustreerd kunnen worden?
8 Wil een christelijke getuige van Jehovah het hart van oprechte personen bereiken, dan moet zijn leven in overeenstemming zijn met wat hij onderwijst. Alleen maar woorden, zonder dat deze door een goed voorbeeld in het leiden van een christelijk leven worden gesteund, zijn zonder enige betekenis. Beschouwt u het volgende eens: Zou u blij zijn met de getuigenverklaring van een man die algemeen bekend staat wegens zijn leugenachtige en frauduleuze praktijken? Zou de waarheidsgetrouwheid van zijn verklaringen niet door zijn verslag van oneerlijkheid in twijfel worden getrokken, en zou zijn getuigenis, ook al zou hij de feiten vermelden, uw zaak in werkelijkheid geen schade berokkenen? Zou men u niet beschouwen als iemand die net zo is als de man die ten behoeve van u getuigt?
9. Wat voor soort van gedrag wordt er verlangd van iemand die getuigenis aflegt voor Jehovah? Waarom?
9 De reputatie van iemand die getuigenis aflegt, kan zulk een grote invloed uitoefenen dat hierdoor wordt bepaald of zijn getuigenis al dan niet wordt geloofd. Allen die te kennen geven getuigen van Jehovah te zijn, moeten derhalve een rechtschapen leven leiden. De apostel Paulus beklemtoonde de belangrijkheid hiervan door met betrekking tot joden die Gods wet kenden, te schrijven: „Gij . . . die een ander onderwijst, onderwijst gij uzelf niet? Gij die predikt: ’Steel niet’, steelt gij? Gij die zegt: ’Pleeg geen overspel’, pleegt gij overspel? Gij die een afschuw van de afgoden te kennen geeft, berooft gij tempels? (Rom. 2:21, 22) Als iemands leven niet overeenstemt met wat hij verkondigt, werpt dit veel smaad op God. De apostel Paulus vervolgde met te zeggen: „De naam van God wordt wegens ulieden onder de natiën gelasterd.” — Rom. 2:24.
10, 11. (a) Wat dient in verband met het gezinsleven verwacht te worden van degenen die beweren getuigen van de Allerhoogste te zijn? (b) Wat wil het zeggen ’een goed geweten te behouden’, en hoe kan dit, zoals in 1 Petrus 3:16 wordt aangetoond, zelfs op tegenstanders een heilzame uitwerking hebben?
10 Om levende getuigen voor Jehovah te zijn, moeten christenen zich dus onderscheiden als voorbeeldige echtgenoten en vaders, echtgenotes en moeders, zoons en dochters (Ef. 5:24–6:4). Echtparen zullen trachten aan problemen die in hun huwelijk rijzen het hoofd te bieden door de raad van de bijbel toe te passen in plaats van de wereld na te volgen en hun toevlucht te nemen tot uiteengaan of echtscheiding om uit een onaangename situatie te komen (Matth. 19:4-9; 1 Kor. 7:10, 11). Hoewel ware christenen misschien niet geliefd zullen zijn en men hen als gevolg van hun geloof in Jehovah God en zijn Zoon misschien verkeerd zal voorstellen, dienen zij te allen tijde acht te slaan op de geïnspireerde raad: „Behoudt een goed geweten, zodat zij die geringschattend over uw goede gedrag in verband met Christus spreken, juist in datgene waarin zij ten nadele van u spreken, beschaamd mogen worden.” — 1 Petr. 3:16.
11 Dit betekent dat christenen zich moeten wachten voor kwaaddoen, opdat zij geen slecht geweten krijgen, een geweten dat hen zal veroordelen. Een voortreffelijk gedrag kan tegenstanders tot het inzicht brengen dat zij Gods dienstknechten verkeerd hebben beoordeeld. Dit kan ertoe leiden dat zij zich gaan schamen over de wijze waarop zij Zijn getuigen hebben behandeld. Deze tegenstanders zullen wellicht gaan beseffen dat hun geringschattende opmerkingen over ware christenen — door hen misschien van huichelarij, onoprechtheid, haat jegens het mensdom en dergelijke te beschuldigen — ongefundeerd zijn.
12. Wat kan er volgens 1 Petrus 2:12 gebeuren met personen die ooggetuigen worden van de voortreffelijke werken van een christen?
12 Eerder had de apostel Petrus erop gewezen dat het goede gedrag van een christen tegenstanders zelfs kon helpen personen te worden die God verheerlijken. Wij lezen: „Bewaart een voortreffelijk gedrag onder de natiën, opdat zij, in hetgeen waarin zij ten nadele van u spreken als boosdoeners, ten gevolge van uw voortreffelijke werken, waarvan zij ooggetuigen zijn, God mogen verheerlijken op zijn inspectiedag” (1 Petr. 2:12). Sta hier eens bij stil: een voortreffelijk gedrag kan regelrechte tegenstanders ervan overtuigen dat degenen die zij verkeerd voorstellen, de ware aanbidding beoefenen en kan hen ertoe bewegen God te verheerlijken en zelf dienst voor de Allerhoogste te verrichten! Wees dus nooit ontmoedigd door tegenstand en onverschilligheid ten opzichte van uw krachtsinspanningen om het „goede nieuws” met anderen te delen. Het is heel goed mogelijk dat uw voortreffelijke gedrag onder een onaangename situatie oprechte personen zal helpen inzien dat uw aanbidding werkelijk inhoud heeft. Als gevolg hiervan zullen zij er misschien toe bewogen worden er meer over te willen weten.
13, 14. (a) Wat kan het beste getuigenis zijn dat een vrouw aan een ongelovige echtgenoot kan geven? (b) Als een christelijke vrouw de raad van 1 Petrus 3:1, 2 opvolgt, wat moet haar ongelovige echtgenoot dan kunnen zien?
13 Een christelijke vrouw zou bijvoorbeeld kunnen bemerken dat haar krachtsinspanningen om met haar ongelovige echtgenoot over het „goede nieuws” te spreken, geen succes hebben. Door haar voortreffelijke gedrag kan zij echter een krachtiger getuigenis geven dan door veel woorden. Daarom moedigde de apostel Petrus christelijke vrouwen aan: „Weest aan uw eigen man onderworpen, opdat, indien sommigen niet gehoorzaam zijn aan het woord, zij zonder woord gewonnen mogen worden door het gedrag van hun vrouw, omdat zij ooggetuigen zijn geweest van uw eerbare gedrag te zamen met diepe achting.” — 1 Petr. 3:1, 2.
14 Een ongelovige echtgenoot moet kunnen zien dat zijn vrouw in alle kwesties die geen inbreuk maken op haar aanbidding, medewerking verleent. Door de voortreffelijke manier waarop zij zich gedraagt, moet hij kunnen zien dat haar geloof een sterke kracht ten goede is. Haar geestesgesteldheid, woorden en daden dienen geen basis voor deugdelijke kritiek te verschaffen. Doordat een ongelovige echtgenoot een levend voorbeeld van prijzenswaardig gedrag voor zich heeft, kan hij na verloop van tijd een gelovige worden. Dat een vrouw haar echtgenoot aldus „zonder woord” kan winnen, wil natuurlijk niet zeggen dat zij nooit met hem over geestelijke kwesties spreekt. Zij zal echter woordentwisten vermijden en niet aanhoudend en op een irritante wijze over de ware aanbidding spreken.
15. Hoe kunnen jeugdige personen het „goede nieuws” aantrekkelijker maken voor zowel onderwijzers en leraren als medescholieren?
15 Evenzo kunnen jonge, schoolgaande personen het „goede nieuws” door middel van hun goede gedrag aantrekkelijker maken voor zowel onderwijzers en leraren als hun medescholieren. Een jeugdig persoon kan wegens zijn geloofsovertuiging het voorwerp van spot worden. Indien hij deze druk echter verduurt, zonder met gelijke munt te betalen, kunnen sommige onderwijskrachten en zelfs medescholieren zich misschien gaan afvragen hoe het komt dat de leerling zo’n morele kracht bezit. Vooral als hij zich op een betrouwbare en gewetensvolle wijze van zijn schooltaken kwijt en anderen met vriendelijkheid en respect bejegent, kunnen ooggetuigen een gunstige indruk krijgen en ertoe gebracht worden zijn geloofsovertuiging te onderzoeken. Opnieuw zal een voortreffelijk gedrag een uitstekend getuigenis tot resultaat hebben. — Vergelijk Titus 2:6-8.
16. Hoe kan de toepassing van 1 Petrus 2:18 en Titus 2:9, 10 op de plaats waar men werkt een voortreffelijk getuigenis tot resultaat hebben?
16 Een christen die werelds werk verricht, dient de beginselen toe te passen die in de vermaning aan slaven worden aangetroffen: „Huisknechten moeten met alle verschuldigde vrees aan hun eigenaars onderworpen zijn, niet alleen aan de goede en redelijke, maar ook aan hen die moeilijk te behagen zijn” (1 Petr. 2:18). „Slaven moeten in alles aan hun eigenaars onderworpen zijn en hun welgevallig zijn, doordat zij niet tegenspreken, geen diefstal plegen, maar ten volle goede trouw tonen, zodat zij de leer van onze Redder, God, in alle dingen mogen sieren” (Tit. 2:9, 10). Een christen moet zijn werk derhalve blijmoedig en rustig verrichten, zelfs als er onredelijke eisen aan hem worden gesteld. Hij dient respectvol en niet twistziek met zijn werkgever om te gaan. Waarnemers moeten kunnen zien dat de christen een eerlijke, ijverige werker is die om andere mensen geeft. Wanneer dat het geval is, wordt de ware aanbidding verhoogd in de ogen van degenen die gaan inzien dat de persoon als gevolg van zijn religie een goede werker en een prettig persoon is.
17. Hoe dienen wij te denken over onze levenswijze voordat wij tot een kennis van de waarheid kwamen?
17 Hoe staat het met uw eigen leven als een getuige van Jehovah? Hoe denkt u over de manier waarop u uw zaken regelde voordat u een nauwkeurige kennis van de waarheid had? Misschien was u wel als degenen die door de apostel Petrus werden beschreven: „Want het is voldoende dat gij in de voorbijgegane tijd de wil van de natiën hebt volbracht, toen gij u overgaaft aan daden van losbandig gedrag, wellusten, overdaad van wijn, brasserijen, drinkpartijen en onwettige afgoderijen” (1 Petr. 4:3). Er bestaat beslist voor niemand ooit een juiste tijd om zulke verdorven praktijken te beoefenen. Christenen dienen er genoeg van te hebben dat zij deze dingen hebben begaan toen zij in onwetendheid verkeerden en dienen er derhalve nooit naar te willen terugkeren.
18. Als wij werkelijk levende getuigen voor het „goede nieuws” willen zijn, wat zouden wij ons dan kunnen afvragen, en waarnaar dienen wij te streven?
18 Bent u, nu u „voor Gods wil” leeft, er verlangend naar anderen te helpen in uw geluk te delen? (1 Petr. 4:2) Is uw hart zo vervuld met waardering voor het „goede nieuws” dat u gelegenheden benut en zoekt om getuigenis af te leggen over Jehovah God en Jezus Christus? (Luk. 6:45; 8:15) Is uw gedrag van dien aard dat het kracht verleent aan wat u anderen over Gods Woord vertelt? Alleen door over de waarheid te spreken èn er in overeenstemming mee te leven, kunnen wij getrouwe getuigen zijn. Mogen wij derhalve het voorbeeld navolgen van de apostel Paulus, die schreef: „Ik ben hard voor mijn lichaam en leid het als een slaaf, om niet, na tot anderen te hebben gepredikt, zelf op een of andere wijze afgekeurd te worden.” — 1 Kor. 9:27.