-
Waar gebeurde het?De Wachttoren 1962 | 15 februari
-
-
WAAR GEBEURDE HET?
Antwoorden op de vragen op bladzijde 125
1. Bethlehem (Matth. 2:1);
2. Egypte (Matth. 2:13-15);
3. Nazareth (Luk. 4:16);
4. de Jordaan (Matth. 3:13);
5. Kana (Joh. 2:1-11);
6. de Zee van Tibérias (Joh. 6:1, 16-21);
7. Jericho (Luk. 19:1-10);
8. Kapérnaüm (Matth. 9:1; Mark. 2:1);
9. Naïn (Luk. 7:11-17);
10. Tyrus (Mark. 7:24-30);
11. Jeruzalem (Matth. 21:1, 18; 23:1-39; Mark. 11:27; 12:38-41);
12. Sichar (Joh. 4:5-42);
13. Bethanië (Joh. 11:1-44);
14. de Olijfberg (Matth. 24:3-51);
15. Golgotha of Schedelplaats (Joh. 19:17, 18, NW).
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1962 | 15 februari
-
-
ook nationale feestdagen, benevens die welke gedeeltelijk of geheel van heidense oorsprong zijn. De kinderen kunnen deze feiten zelf aan hun onderwijzers voorleggen; door op deze wijze getuigenis af te leggen, tonen zij dat zij, hoewel jong in jaren, een vaste christelijke overtuiging bezitten. Zijn de kinderen hier echter niet op een juiste wijze toe in staat, dan dient in elk geval een van de ouders regelingen te treffen om hen op grond van het beginsel van geweten en vrijheid van aanbidding te verontschuldigen. — Ps. 8:3 2; Spr. 22:6.
● Is het juist dat een van Jehovah’s getuigen een begrafenis leidt voor een uitgeslotene die is gestorven? — E. B., Verenigde Staten.
Een gemeente van Jehovah’s dienaren zal voor een uitgeslotene geen begrafenisdienst houden; ook zal een opgedragen christen niet bij zulk een begrafenis spreken, ongeacht of de rest van de familieleden wellicht getuigen van Jehovah zijn en een goede reputatie genieten. Evenmin zal iemand van de gemeente zulk een begrafenis bijwonen. Wij zullen nimmer bij buitenstaanders de indruk wekken dat een uitgeslotene voor de gemeente aanvaardbaar was, terwijl dit in werkelijkheid beslist niet het geval was, daar hij was uitgesloten.
David bracht de juiste gevoelens tot uitdrukking toen hij zei dat hij zelfs in de dood niet met zulke personen verenigd wilde worden: „Raap mijn ziel niet weg met de zondaars, noch mijn leven met hen die bloed vergieten.” — Ps. 26:9.
● Hoe dient men de commentaren op de tooi van vrouwen in 1 Timótheüs 2:9, 10 en 1 Petrus 3:3, 4 te begrijpen? — J. H., Verenigde Staten.
De betreffende teksten luiden: „Evenzo, dat de vrouwen zich sieren met waardige klederdracht, zedig en ingetogen, niet met haarvlechten en goud of paarlen en kostbare kleding, maar — zó immers betaamt het vrouwen, die voor haar godsvrucht uitkomen — door goede werken.” „Uw sieraad zij niet uitwendig: het vlechten van haar, het omhangen van goud of het dragen van gewaden, maar de verborgen mens uws harten, met den onvergankelijken tooi van een zachtmoedigen en stillen geest, die kostbaar is in het oog van God.”
Bijbelcommentators, zoals A. Clarke, beschrijven de ingewikkelde kapsels of het vlechten van het haar en het tooien ervan met een overvloed van gouden sieraden, wat in de dagen der apostelen onder de heidense vrouwen de mode was. Zulk een schitterende en opzichtige vertoning was voor christenen hoogst ongepast en daarom spraken zowel Paulus als Petrus zich hiertegen uit.
Die sekten der christenheid echter die tot het andere uiterste gaan en op grond van deze apostolische bevelen elke tooi voor de vrouw verbieden, vergissen zich beslist. Wij kunnen hieruit niet concluderen dat al het vlechten van het haar of al het dragen van sieraden verkeerd is, want Petrus sluit ook „het dragen van gewaden (bovenklederen, NW)” in, en die moeten vrouwen toch zeker dragen. Waar het in dit schriftuurlijke betoog om draait, is niet wat vrouwen wel of niet mogen dragen, maar waar zij — om aantrekkelijk en bekoorlijk te zijn — de nadruk op dienen te leggen: niet op de uiterlijke maar op de innerlijke tooi, op de geest en het hart op de juiste soort van geaardheid. Het is helaas gemakkelijker om uiterlijke sieraden te dragen dan om de innerlijke tooi te ontwikkelen!
De christelijke vrouw zal er goed aan doen zich gematigd, bescheiden en met smaak te kleden; niet opzichtig of pikant. Evenmin als zij op ongepaste wijze de aandacht zal trekken door het dragen van opzichtige en blinkende sieraden, zal zij een overdreven gebruik maken van schoonheidsmiddelen. Dat een met mate toegepaste tooi niet laakbaar is, kan men opmaken uit het algemene gebruik van sieraden door de dienaren van Jehovah uit de oudheid. — Gen. 24:53; Ex. 3:22; 2 Sam. 1:24; Jer. 2:32; Luk. 15:22.
● Hoe dienen christenen, aangezien de bijbel het eten van bloed verbiedt, tegenover het gebruik van serums en vaccins te staan? Heeft het Genootschap zijn standpunt dienaangaande gewijzigd? — J.D., V.S.
De bijbel zegt zeer duidelijk dat het alleen juist was om bloed op het altaar te gebruiken; in alle andere gevallen diende het op de aarde te worden uitgegoten (Lev. 17:11-13). Alle moderne medische methoden waarbij het gebruik van bloed betrokken is, zijn vanuit het christelijke standpunt verwerpelijk. Daarom is een bloedtransfusie of in plaats daarvan een infusie van de een of andere bloedfractie om iemand in leven te houden, verkeerd.
Wat het gebruik van vaccins en andere stoffen waarvoor men op enigerlei wijze bij de bereiding bloed gebruikt, betreft, men dient niet de conclusie te trekken dat het Wachttorengenootschap dit onderschrijft en meent dat het toepassen daarvan
-