Hoofdstuk 8
Wat ons helpt om onder lijden te volharden
1, 2. Waarom blijven de discipelen van Jezus Christus niet verschoond van lijden?
ER KUNNEN tijden in ons leven zijn dat wij dringend hulp nodig hebben bij onze problemen. Als wij snel achtereen door de ene tragedie na de andere getroffen worden, kunnen wij gemakkelijk de wanhoop nabij zijn. Het gevoel bekruipt ons dan misschien dat wij de last niet meer kunnen dragen. Hoe welkom is hulp op zo’n moment!
2 Het feit dat wij discipelen van Jehovah’s Zoon zijn, betekent niet dat wij geen hulp nodig hebben. Wij zijn niet gevrijwaard voor tegenslagen. Ziekte, ongelukken, overstromingen, aardbevingen, stormen, misdaad, ongerechtigheid en onderdrukking zijn nog steeds ons aller lot. Wij moeten niet verwachten dat de Opperste Soeverein zijn macht aanwendt om erfelijkheidsfactoren en het milieu te beïnvloeden zodat alleen wij als zijn dienstknechten gevrijwaard zouden zijn voor het lijden dat met deze dingen gepaard gaat. Gods tijd om alle schadelijke gevolgen van de zonde teniet te doen, ligt nog in de toekomst. Als hij thans zou bewerken dat zijn volk „onkwetsbaar” zou zijn, zouden er ongetwijfeld drommen mensen toestromen om hem te dienen — doch louter om zelfzuchtige redenen, niet uit liefde en geloof. — Vergelijk Johannes 6:10-15, 26, 27.
3, 4. Welk lijden kan over ware christenen komen waarvan anderen verschoond blijven, en welke vragen kan dit opwerpen?
3 Wij zullen niet alleen onvermijdelijk narigheid ondervinden als gevolg van onaangename toestanden, maar zullen waarschijnlijk ook, juist omdat wij Gods dienstknechten zijn, vervolging te verduren krijgen — misschien van de zijde van familieleden, buren of kennissen of van de zijde van regeringsautoriteiten. Jezus Christus zei zelfs: „Dan zal men u overleveren aan verdrukking en u doden, en gij zult ter wille van mijn naam voor alle natiën voorwerpen van haat zijn” (Matthéüs 24:9). De feiten tonen aan dat dit is gebeurd, zelfs nog in de 20ste eeuw.
4 Waarom laat de Almachtige God toe dat zijn dienstknechten verscheidene beproevingen ondergaan? Daar hun levensweg niet vrij is van de gebruikelijke problemen en zorgen en daar zij wegens hun geloof zelfs „voorwerpen van haat” kunnen worden, zou men zich kunnen afvragen hoe dit werkelijk de beste levensweg kan zijn. Is er iets wat al die narigheid compenseert, ja, er ruimschoots tegen opweegt? Kan men werkelijk gelukkiger zijn wanneer men een beproeving verduurt dan wanneer men haar uit de weg gaat? Wat zal ons helpen onder grote druk te volharden? Het antwoord op deze vragen kan ons ten zeerste helpen en sterken.
WIE IS WERKELIJK VERANTWOORDELIJK?
5. Wat moeten wij met betrekking tot de oorsprong van het lijden beseffen?
5 Wij mogen nooit vergeten dat lijden niet zijn oorsprong vindt bij onze hemelse Vader. Hij heeft de zonde niet in de wereld ingevoerd. Een geestenzoon van God kwam in opstand tegen zijn Maker en maakte zich aldus tot Satan, een tegenstrever van de Allerhoogste. Wegens zijn invloed overtrad het eerste mensenpaar, Adam en Eva, moedwillig Gods wet, waardoor zij het doodsoordeel over zich brachten (Genesis 3:1-19; Johannes 8:44). Daar Adam zijn volmaaktheid verbeurde, werden al zijn nakomelingen in zonde geboren en waren zij onderhevig aan ziekte, gebrekkigheid, ouderdom en de dood (Romeinen 5:12). Daar wij als zondaars geboren werden, gelukt het geen van ons zo te zijn als wij graag zouden willen zijn en dienen te zijn. Wij kunnen anderen door onze woorden en daden onopzettelijk kwetsen en hen daardoor nog dieper de put in duwen. Wij moeten daarom bedenken dat wij God niet de schuld kunnen geven voor de moeilijkheden die door onze eigen onvolmaaktheden of die van onze medemensen worden veroorzaakt. Als Gods wet was gehoorzaamd, zouden ziekte, gebrekkigheid, ouderdom en de vele andere oorzaken van lijden er nooit zijn geweest.
6. Hoe denkt Jehovah over de onmenselijkheid waarmee mensen andere mensen behandelen?
6 Bovendien keurt onze hemelse Vader de onmenselijkheid waarmee mensen andere mensen behandelen, niet goed. De bijbel zegt: „Dat een gevangene in het land wordt vertrapt, dat een man de Allerhoogste ten spijt van zijn rechten wordt beroofd, dat in de gerechtshoven het recht wordt verdraaid — zo iets heeft de Heer nooit goedgekeurd” (Klaagliederen 3:34-36, The New English Bible). Degenen die Gods wet overtreden doordat zij hun medemensen mishandelen, zullen rekenschap aan hem moeten afleggen. „Aan mij is de wraak; ik zal vergelden, zegt Jehovah” (Romeinen 12:19). Bijgevolg moeten wij ervoor oppassen dat wij niet verbitterd worden op onze hemelse Vader wegens het lijden dat ontstaat wanneer mensen opzettelijk en opstandig Gods wet minachten.
7. Wat moeten wij, daar Jehovah God situaties toelaat die lijden voor ons betekenen, concluderen met betrekking tot de redenen die hij daarvoor heeft?
7 Natuurlijk is Jehovah God bij machte te verhinderen dat Satan, de demonen, goddeloze mensen en menselijke zondigheid alle mogelijke beproevingsvolle situaties veroorzaken. Aangezien hij echter toelaat dat zelfs zijn dienstknechten in bedroevende omstandigheden geraken, moet hij daar goede redenen voor hebben.
TOT NUT VAN DE „VATEN VAN BARMHARTIGHEID”
8. Welke redenen worden in Romeinen 9:14-24 aangevoerd waarom Jehovah God niet onmiddellijk handelend optreedt tegen personen die anderen lijden aandoen?
8 In de Schrift wordt verklaard dat God er een goed doel mee beoogt dat hij niet terstond handelend optreedt tegen degenen die anderen veel lijden aandoen, ja, dat dit uiteindelijk tot nut van rechtgeaarde mensen is. In zijn brief aan de Romeinen schreef de christelijke apostel Paulus:
„Is er onrechtvaardigheid bij God? Moge dat nooit waar worden! Want hij zegt tot Mozes: ’Ik zal barmhartigheid bewijzen aan wie ik barmhartigheid bewijs, en ik zal mededogen betonen jegens wie ik mededogen betoon.’ Zo hangt het dus niet af van degene die wenst, noch van degene die hard loopt, maar van God, die barmhartig is. Want de Schrift zegt tot Farao: ’Hiertoe juist heb ik u laten bestaan, opdat ik in verband met u mijn kracht kan tonen, en opdat mijn naam over de gehele aarde wordt bekendgemaakt.’ Zo bewijst hij dus barmhartigheid aan wie hij wenst, maar laat hij hardnekkig worden wie hij wenst.
Gij zult daarom tot mij zeggen: ’Waarom heeft hij dan nog iets aan te merken? Want wie heeft zijn uitdrukkelijke wil weerstaan?’ O mens, wie zijt gij dan toch, dat gij God wilt tegenspreken? Zal het geboetseerde soms tot zijn boetseerder zeggen: ’Waarom hebt gij mij zo gemaakt?’ Wat? Heeft de pottenbakker geen autoriteit over het leem, om uit dezelfde massa het ene vat voor een eervol en het andere voor een oneervol gebruik te maken? Indien God nu, ofschoon hij zijn gramschap wil tonen en zijn kracht wil bekendmaken, met veel lankmoedigheid de vaten der gramschap heeft verdragen, die voor de vernietiging geschikt waren gemaakt, opdat hij de rijkdom van zijn heerlijkheid zou kunnen bekendmaken over de vaten van barmhartigheid, die hij tevoren heeft bereid tot heerlijkheid, namelijk ons, die hij niet alleen uit de joden maar ook uit de natiën heeft geroepen, wat zou dat dan?” — Romeinen 9:14-24.
9. Hoe bleek Farao een ’vat van gramschap’ te zijn?
9 Wat Jehovah God in het leven van mensen veroorzaakt of toelaat, kan openbaren wat voor „vaten” zij zijn. De Farao aan wie Jehovah door Mozes en Aäron liet aankondigen dat hij de in slavernij verkerende Israëlieten moest vrijlaten, bleef zich tegen de Allerhoogste verharden. Terwijl de ene plaag na de andere over de Egyptenaren kwam, weigerde deze Farao steeds hardnekkiger de Israëlieten als een vrij volk uit Egypte te laten trekken. Aldus openbaarde hij dat hij een ’vat van gramschap’ was, dat hij het verdiende wegens zijn uitdagende opstand tegen de autoriteit van de Opperste Soeverein, Jehovah God, vernietigd te worden. Terzelfder tijd werd door de wrede, onrechtvaardige behandeling die de Israëlieten ondergingen, duidelijk getoond dat zij terecht barmhartigheid, medelijden of erbarmen nodig hadden.
10. Hoe maakte Jehovah zich een grote naam door toe te laten dat Farao een tijdlang zijn uitdagende handelwijze volgde?
10 Merk ook op dat de apostel Paulus er de aandacht op vestigde dat Jehovah toeliet dat Farao koppig en uitdagend bleef omdat Gods naam erbij betrokken was. Indien deze hooghartige heerser op staande voet was vernietigd, zou Jehovah God niet de gelegenheid hebben gehad om op zo’n uitgebreide en gevarieerde wijze zijn kracht en macht bekend te maken en de vele godheden van de Egyptenaren en de magie-beoefenende priesters te vernederen. De tien plagen, die een hoogtepunt vonden in de vernietiging van Farao en zijn strijdkrachten in de Rode Zee, waren zo’n indrukwekkende tentoonspreiding van Gods macht dat er in de omliggende natiën nog jaren daarna over werd gesproken. Aldus werd de naam van Jehovah over de gehele aarde bekendgemaakt, waardoor die naam werd verheerlijkt en geëerd, en werden oprechte mensen ertoe bewogen zijn oppermachtige positie te erkennen. — Jozua 2:10, 11; 1 Samuël 4:8.
11. Hoe trokken de Israëlieten voordeel van hun ervaring met Farao?
11 Stellig trokken de Israëlieten als „vaten van barmhartigheid” voordeel van datgene wat de Allerhoogste had gedaan. Dat hij de onderdrukking toeliet en er vervolgens door een luisterrijke tentoonspreiding van zijn macht een eind aan maakte, hielp hen hem beter te leren kennen en gaf hun een glimpje van zijn grootheid te zien waarvan zij anders geen getuige geweest zouden zijn. Hoe smartelijk de ervaring ook was die de Israëlieten in Egypte moesten doormaken, ze had hen beslist moeten helpen er de belangrijkheid van in te zien in Gods reddende macht te geloven en een gezonde vrees voor God te hebben. Dit was onontbeerlijk, wilden zij een levensweg blijven volgen die tot geluk, zekerheid, vrede en een goede gezondheid zou leiden. — Deuteronomium 6:1-24; 28:1 tot 68.
12. Waartoe stelt Jehovah’s toelating van lijden ons in staat, zoals in het geval van Job wordt geïllustreerd?
12 Evenals destijds de neiging van de harten der mensen openbaar werd, kunnen ook thans de beproevingen die met Gods toelating wellicht over ons komen, openbaren of wij hem met de juiste beweegredenen dienen. Gods tegenstander, Satan, beweert dat degenen die Gods wil doen, in de grond der zaak zelfzuchtig zijn. Met betrekking tot de getrouwe Job zei de tegenstander: „Al wat de mens heeft, zal hij geven ten behoeve van zijn ziel. Steek voor de verandering alstublieft uw hand eens uit en tast hem tot in zijn gebeente en zijn vlees aan en zie eens of hij u niet recht in uw gezicht zal vervloeken” (Job 2:4, 5). Door onze getrouwe volharding onder lijden hebben wij er een aandeel aan Satans bewering tot een leugen te stempelen en de goede naam van onze hemelse Vader, die zijn loyale dienstknechten vertrouwt, te rechtvaardigen. En als Jehovah nu eens zou toelaten dat Satan, door toedoen van zijn handlangers, ware christenen aan een zeer wrede behandeling onderwerpt waardoor zij sterven of invalide worden? Of als sommigen zelfs verkracht of op andere gemene manieren mishandeld worden? Zo iets is schokkend. Maar niets kan onze hemelse Vader verhinderen te zijner tijd alles volledig te herstellen. In sommige gevallen kan hij het derhalve passend achten de beproeving zo uitermate ver te laten gaan. Aldus hebben Gods dienstknechten, door zelfs tot in de dood getrouw te blijven, de gelegenheid onloochenbaar de echtheid van hun toewijding te tonen.
13. Wat onthullen de woorden van 1 Petrus 1:5-7 omtrent het lijden waaraan christenen wellicht worden onderworpen?
13 Hoe verrassend het sommigen ook moge toeschijnen, de beproevingen waaraan wij worden onderworpen, hetzij door natuurlijke oorzaken of door vervolging, kunnen niettemin iets goeds voor ons persoonlijk bewerken. De apostel Petrus vestigde daarop de aandacht. Na te hebben uiteengezet dat christenen „door Gods kracht . . . behoed” worden, opdat hun uiteindelijke redding verzekerd zou zijn, zegt de apostel:
„In dit feit verheugt gij u ten zeerste, alhoewel gij op het ogenblik voor een korte tijd, indien het zo moet zijn, door verscheidene beproevingen wordt bedroefd, opdat de beproefde hoedanigheid van uw geloof — welke van veel grotere waarde is dan goud, dat vergaat ook al wordt het door vuur beproefd — een reden tot lof en heerlijkheid en eer bevonden moge worden bij de openbaring van Jezus Christus.” — 1 Petrus 1:5-7.
14. Waarom kunnen christenen zich verheugen wanneer zij door beproevingen worden „bedroefd”?
14 Zoals Petrus erkent, is het lijden dat wij wellicht ondergaan, geenszins aangenaam. Wij kunnen door beproevingen werkelijk „bedroefd” of pijnlijk getroffen worden. Toch kunnen wij ons terzelfder tijd verheugen. Waarom? Ten dele spruit de vreugde voort uit het besef dat getrouwe volharding onder lijden in geestelijk opzicht nut afwerpt. Waarin bestaat dit geestelijke nut?
HOE LIJDEN HET GELOOF KAN LOUTEREN
15. Welke uitwerking kunnen beproevingen op het geloof hebben?
15 De apostel Petrus vergeleek de uitwerking die beproevingen op het geloof van een christen kunnen hebben, met het louteren van goud door vuur. Door het louteringsproces worden de slakken verwijderd en blijft het zuivere goud over. De toegenomen waarde van het goud maakt het louteringsproces beslist de moeite waard. Maar zoals Petrus zei, is zelfs door vuur beproefd goud vergankelijk. Het kan afslijten of op andere manieren vernietigd worden. Met een op de proef gesteld of beproefd geloof is het echter anders gesteld. Een echt geloof kan niet vernietigd worden.
16. Waarom is het van groot nut voor ons een echt geloof te hebben?
16 Willen wij Gods goedkeuring verwerven, dan is het absoluut noodzakelijk dat wij zo’n geloof hebben. De bijbel vertelt ons: „Zonder geloof [is het] onmogelijk [God] welgevallig te zijn” (Hebreeën 11:6). Ja, een geloof dat onder beproevingen echt is gebleken, gaat de waarde van gelouterd goud ver te boven. Onze eeuwige toekomst hangt van zo’n geloof af.
17. Welke vraag zou opgeworpen kunnen worden met betrekking tot de uitwerking die beproevingen op het geloof hebben?
17 Maar hoe kan het geloof door beproevingen gelouterd worden, zodat het „een reden tot lof en heerlijkheid en eer bevonden [wordt] bij de openbaring van Jezus Christus”? Dit kan op verscheidene manieren gebeuren.
18. Hoe zou het geloof zich onder beproevingen kunnen openbaren, en hoe kan dit ons sterken?
18 Als ons geloof sterk is, zal het ons in moeilijke tijden vertroosten en steunen. Nadat wij dan een beproeving met succes hebben doorstaan, voelen wij ons gesterkt om aan verdere beproevingen het hoofd te bieden. De ervaring zal ons getoond hebben wat ons geloof voor ons kan doen.
19. Wat zou een bepaalde beproeving kunnen onthullen met betrekking tot zwakheden in het geloof, en hoe kan dit ons helpen?
19 Een bepaalde beproeving kan daarentegen ook gebreken in onze persoonlijkheid aan het licht brengen, misschien trots, halsstarrigheid, ongeduld, wereldsgezindheid of gemakzucht en genotzucht. Zulke eigenschappen spruiten in werkelijkheid voort uit zwakheden in het geloof. Hoe dat zo? Omdat ze verraden dat de desbetreffende persoon zich niet volledig aan Gods leiding en wil met betrekking tot hem onderwerpt. Hij is er niet van overtuigd dat zijn Vader werkelijk het beste weet wat tot geluk zal leiden en dat het opvolgen van de goddelijke leiding altijd gezegend wordt (Hebreeën 3:12, 13). Wanneer door beproevingen zwakheden aan het licht treden, is dit voor een christen een waarschuwing dat hij zijn geloof moet versterken wil hij een goedgekeurde dienstknecht van de Allerhoogste blijven.
20. Wat dienen wij te doen wanneer door beproevingen zwakheden in ons geloof aan het licht treden?
20 Wanneer door een bepaalde situatie daarom een zwakke plek in ons geloof aan het licht treedt, kunnen wij onszelf onderzoeken en vaststellen welke maatregelen ter verbetering wij moeten nemen. Het zou goed zijn ons af te vragen: „Waarom is mijn geloof zwak? Ben ik er nalatig in Gods Woord te bestuderen en erover te mediteren? Neem ik alle gelegenheden waar om met medegelovigen bijeen te komen ten einde door hun geloofsuitingen gesterkt te worden? Ben ik geneigd meer op mijzelf te vertrouwen dan ik behoor te doen, in plaats dat ik al mijn zorgen en noden aan Jehovah God toevertrouw? Maken gebeden, ja, uit het hart komende gebeden, werkelijk deel uit van mijn dagelijkse leven?” Wanneer wij eenmaal hebben vastgesteld op welk terrein wij verbeteringen moeten aanbrengen, dienen wij ernstige krachtinspanningen in het werk te stellen om veranderingen in ons dagelijkse leven aan te brengen ten einde ons geloof te versterken.
21. Wat wordt ermee bedoeld dat ons geloof „een reden tot lof en heerlijkheid en eer bevonden moge worden bij de openbaring van Jezus Christus”?
21 Door voor leiding naar God op te zien en er geduldig op te vertrouwen dat hij ons de uitweg uit onze beproevingen zal tonen, kunnen deze beproevingsvolle ervaringen bewerken dat wij betere dienstknechten van God worden. Dan zal ons geloof inderdaad „een reden tot lof en heerlijkheid en eer bevonden . . . worden bij de openbaring van Jezus Christus”. De Zoon van God zal ons geloof prijzen of ’loven’. Hij zal ons vanwege ons geloof rijk belonen en ons aldus „heerlijkheid” schenken. Hij zal ons voor het aangezicht van Jehovah God en de engelen als zijn discipelen ’eren’. (Vergelijk Matthéüs 10:32; Lukas 12:8; 18:8.) Dit zal betekenen dat wij een eindeloos gelukkig leven voor ons hebben. Maar hoe kunnen wij verhinderen dat wij onder zwaar lijden zwak worden in het geloof?
HOE WIJ ONDER STERKE DRUK DIENEN TE REAGEREN
22. Welk feit met betrekking tot de duur van beproevingen kan ons helpen volharden?
22 Eén ding dat ons kan helpen moeilijke beproevingen met succes te doorstaan, is te beseffen dat ze slechts van tijdelijke aard zijn. Het louteren van goud heeft een begin en een eind. Zo zal ook elk lijden dat wij ondergaan, niet eindeloos voortduren. Als wij Gods belofte van eeuwig leven zonder ziekte, geschreeuw of pijn steeds in ons hart bewaren, kan zelfs het ergste lijden in dit samenstel van dingen bezien worden als iets dat slechts ’van korte duur en licht’ is (2 Korinthiërs 4:17). Zie vooruit naar de tijd waarin „de vroegere dingen” beslist ’niet in de geest zullen worden teruggeroepen, noch in het hart zullen opkomen’ (Jesaja 65:17). Wat geweldig om te weten dat die zware ervaringen dan zelfs geen pijnlijke herinneringen meer zullen opwekken!
23. Waarom komt er gewoonlijk geen lijden over ons wegens ons voortreffelijke gedrag?
23 Bovendien is het zelden zo dat wij elke dag opnieuw weer door toedoen van mensen zwaar lijden ondergaan. Door ons voortreffelijke gedrag geven wij anderen in feite weinig reden om ons schade te berokkenen. Aangezien het de taak van regeringsautoriteiten is om wet en orde te handhaven, kan het heel goed zijn dat zij Jehovah’s dienstknechten wegens hun ordelievendheid loven. In de tegenwoordige tijd zijn zelfs tegenstanders gedwongen geweest iets soortgelijks toe te geven als de vijanden van Gods getrouwe profeet Daniël: „Wij zullen in deze Daniël geen enkel voorwendsel vinden, of wij zouden dat tegen hem moeten vinden in de wet van zijn God.” Ja, wij lezen dat Daniël „betrouwbaar was en er geen enkele nalatigheid noch ook maar iets corrupts in hem gevonden werd” (Daniël 6:4, 5). Het feit dat een voortreffelijk gedrag op zich gewoonlijk niet de reden is waarom een christen het voorwerp van vijandigheid wordt, kan de apostel Petrus ertoe hebben gebracht de volgende vraag op te werpen: „Ja, wie is de mens die u schade zal berokkenen indien gij u voor het goede gaat beijveren?” — 1 Petrus 3:13.
24. Waarom kunnen mensen ons geen blijvende schade berokkenen?
24 De apostel kan met zijn vraag echter ook hebben bedoeld: ’Wie kan een rechtschapen christen werkelijk schade berokkenen?’ Geen mens kan ons blijvende schade berokkenen. Jezus Christus zei tot zijn discipelen: „Wordt niet bevreesd voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden; doch vreest veeleer hem die én ziel én lichaam kan vernietigen in Gehenna” (Matthéüs 10:28). Ja, mensen kunnen zo ver gaan dat zij ons doden, maar zij kunnen ons niet het recht ontnemen een levende ziel te zijn. De Allerhoogste God kan en zal zijn getrouwe dienstknechten door bemiddeling van zijn Zoon tot leven terugbrengen. Alleen Jehovah kan ons het recht op eeuwig leven als levende schepselen ontnemen en ons tot de eeuwige dood veroordelen, zonder hoop op een opstanding.
25, 26. (a) Waarom kunnen wij gelukkig zijn wanneer wij ter wille van de rechtvaardigheid lijden? (b) Waarom dienen wij niet datgene te vrezen wat onze vervolgers vrezen?
25 Wegens deze waarheden kon de apostel Petrus tot zijn christelijke broeders zeggen: „Ook al zoudt gij lijden ter wille van rechtvaardigheid, gij zijt gelukkig. Vreest echter niet het voorwerp van hun vrees en wordt ook niet verontrust.” — 1 Petrus 3:14.
26 Als wij lijden „ter wille van rechtvaardigheid”, kunnen wij gelukkig zijn omdat wij een rein geweten voor het aangezicht van God en de mensen hebben. Wij lijden om de juiste reden. Wij zullen een diepe innerlijke voldoening en vrede bespeuren omdat wij weten dat wij datgene doen wat de Allerhoogste welgevallig is. Dit is echter alleen mogelijk indien wij, zoals de apostel opmerkte, niet toegeven aan vrees. De apostel kan hier doelen op de vrees die vervolgers kunnen inboezemen doordat zij verdrukking over Gods volk brengen. Hij kan echter ook de vrees hebben bedoeld die de vervolgers zelf hebben. De tegenstanders van ware christenen vrezen bijvoorbeeld een dreigende vroegtijdige dood, omdat zij er niet in geloven dat Jehovah God door bemiddeling van Christus de doden zal opwekken (Hebreeën 2:14, 15). Als dienstknechten van God hoeven wij echter niet te vrezen wat ongelovigen vrezen, daar wij bevrijd zijn van de vrees voor zulk een dood en weten dat onze hemelse Vader ons nooit zal verlaten. Daarom dienen wij ons niet te laten ’verontrusten’ of in beroering te laten brengen. Wij dienen ons dan ook niet tot toorn te laten opzwepen en tegen onze vervolgers op te staan.
27, 28. Hoe kan de raad uit 1 Petrus 3:15 ons helpen wanneer wij voor regeringsfunctionarissen worden gebracht en op een hardvochtige, kleinerende wijze worden ondervraagd?
27 Wat dienen wij te doen als wij voor regeringsautoriteiten worden gebracht en op een hardvochtige, kleinerende wijze worden ondervraagd? Wij dienen nooit met gelijke munt te betalen. Ons vertrouwen dat God ons ondersteunt, kan ons weliswaar vrijmoedigheid geven, maar het vormt geen excuus om ons strijdlustig of arrogant te gedragen. (Vergelijk Handelingen 4:5-20.) De apostel geeft de raad: „Heiligt de Christus als Heer in uw hart, altijd gereed u te verdedigen voor een ieder die van u een reden eist voor de hoop die in u is, maar doet dit met zachtaardigheid en diepe achting” (1 Petrus 3:15). Als wij deze raad in de wind zouden slaan door minachting tot uitdrukking te brengen, zouden wij niet langer lijden ter wille van de rechtvaardigheid. De regeringsautoriteit zou zich gerechtvaardigd voelen wegens oneerbiedige insubordinatie handelend tegen ons op te treden. Wereldlingen barsten in ergernis, toorn en bittere wrok uit wanneer zij menen dat men hun rechten met voeten treedt. Een christen moet zich echter anders gedragen.
28 Zoals de apostel aanraadt, dienen wij onder zulke omstandigheden onze Heer of Meester in gedachte te houden en aan zijn voorbeeld te denken. Wij moeten erop bedacht zijn Jezus Christus de grootste achting te schenken en hem een heilige plaats in ons hart te geven. Wij zijn discipelen van hem, en wanneer wij worden ondervraagd, dienen wij zo te spreken als bevonden wij ons in de tegenwoordigheid van onze Heer. Wij dienen respectvol en op een kalme, rustige wijze de redenen voor ons christelijke standpunt uiteen te zetten.
GOEDE UITWERKING OP TEGENSTANDERS
29. Welke uitwerking kan iemands getrouwe volharding onder lijden op tegenstanders hebben?
29 Getrouwe volharding onder lijden kan er ook toe dienen tegenstanders tot zwijgen te brengen. De apostel Petrus voert dit aan als een aansporing om een rein geweten te bewaren, door te zeggen: „Behoudt een goed geweten, zodat zij die geringschattend over uw goede gedrag in verband met Christus spreken, juist in datgene waarin zij ten nadele van u spreken, beschaamd mogen worden” (1 Petrus 3:16). Tegenstanders die bemerken dat Gods dienstknechten geduldig blijven, zonder te klagen, zullen zich wellicht schamen dat zij hen belasterd hebben. Dit is vooral het geval wanneer wij tegenstanders vriendelijk bejegenen. — Romeinen 12:19-21.
30. (a) Waarom werpt het geen nut af te lijden wegens kwaaddoen? (b) Waarom zei Petrus in verband met het lijden ter wille van de rechtvaardigheid, „indien de wil van God het wenst”?
30 Het feit dat getrouwe volharding onder lijden ter wille van de rechtvaardigheid zulke voordelen kan afwerpen, zet kracht bij aan Petrus’ volgende woorden: „Want het is beter te lijden omdat gij goed doet, indien de wil van God het wenst, dan omdat gij kwaad doet” (1 Petrus 3:17). Welke verdienste steekt erin te lijden als een dief, een afperser, een belastingontduiker of als iemand die uit een vals vroomheidsgevoel of misplaatste ijver tegen de autoriteit opstaat? Als een christen daarvoor werd gestraft, zou hij alleen maar smaad op zichzelf en zijn medegelovigen brengen. Volhardt hij echter geduldig onder een onrechtvaardige behandeling, dan kunnen anderen onder de indruk raken van de ondersteunende kracht die ware aanbidders staande houdt en kunnen personen die Gods waarheid en de verdedigers ervan verkeerd voorstellen, tot zwijgen worden gebracht. Daar het lijden dat over een christen kan komen, door God wordt toegelaten, gaf Petrus geen verkeerde voorstelling van zaken, maar zei hij terecht, „indien de wil van God het wenst”.
EEN LONENDE HANDELWIJZE ZOALS BLIJKT UIT JEZUS’ GEVAL
31. Welke zegeningen heeft het afgeworpen dat Jezus Christus onder lijden getrouw heeft volhard?
31 Dat getrouwe volharding onder lijden rijke zegeningen voor een christen met zich kan brengen, wordt in het geval van Jezus Christus goed geïllustreerd. Daar hij zondeloos was, deed hij niets wat een slechte behandeling verdiende. Maar dat hij zelfs tot in de dood, ja, een schandelijke dood aan een paal, getrouw bleef volharden, had voor ons wonderbaarlijke zegeningen tot gevolg en leidde ertoe dat hij rijk werd beloond. De apostel Petrus schreef:
„Immers, ook Christus is eens voor altijd gestorven betreffende zonden, een rechtvaardige voor onrechtvaardigen, om u tot God te leiden, hij, ter dood gebracht in het vlees, maar levend gemaakt in de geest. In deze staat is hij ook heengegaan en heeft hij gepredikt tot de geesten in de gevangenis, die eens ongehoorzaam waren geweest, toen het geduld van God wachtte in de dagen van Noach, terwijl de ark werd gebouwd, waarin weinigen, namelijk acht zielen, veilig door het water werden heengevoerd.” — 1 Petrus 3:18-20.
32. Hoe hebben wij er profijt van getrokken dat Christus ondanks lijden tot de dood toe heeft volhard?
32 Daar Jezus Christus onder lijden onberispelijk aan zijn rechtschapenheid vasthield, kon hij zijn leven als een volmaakt menselijk offer afleggen. Door zijn dood werd derhalve voor de mensen de weg gebaand om ’tot God geleid’ te worden, doordat zij met de Allerhoogste werden verzoend en het vooruitzicht op eeuwig leven kregen. Dienen wij, daar wij er zoveel profijt van hebben getrokken dat Christus voor ons is gestorven, niet bereid te zijn, zijn voorbeeld na te volgen en ter wille van de rechtvaardigheid te lijden?
33. Waarvan kunnen wij op grond van de opstanding van Jezus Christus overtuigd zijn wanneer wij met de dood worden bedreigd omdat wij zijn discipelen zijn?
33 Bovendien kunnen wij er net als in zijn geval van overtuigd zijn dat onze getrouwe volharding gezegend zal worden. Het feit dat Jezus Christus „levend [werd] gemaakt in de geest” of tot geestelijk leven werd opgewekt, vormt een onveranderlijke waarborg dat zijn discipelen weer tot leven zullen komen. — 1 Korinthiërs 15:12-22.
34. Wat kon Jezus Christus, op grond van zijn getrouwheid, in verband met goddeloze geesten doen?
34 Daar de Zoon van God door zijn getrouwe volharding als overwinnaar te voorschijn kwam, was hij er als een geest toe in staat een oordeelsboodschap aan de „geesten in de gevangenis” te verkondigen. Aangezien de ongehoorzaamheid van deze geesten met de tijd van Noach in verband wordt gebracht, moet het hier gaan om de engelenzonen van God die hun oorspronkelijke woonplaats in de hemel verlieten en op aarde als mannen met vrouwen gingen samenleven (Genesis 6:1-4). Zij worden als „geesten in de gevangenis” aangeduid daar hun straf onder meer een vorm van vrijheidsbeperking inhield. Het werd hun namelijk voor altijd belet om naar hun oorspronkelijke plaats onder de getrouwe engelen terug te keren. De woorden van Judas bevestigen dat er alleen maar een boodschap van veroordeling tot deze gevallen engelen gericht kon worden: „De engelen die hun oorspronkelijke positie niet hebben behouden maar hun eigen juiste woonplaats hebben verlaten, heeft [God] met eeuwige banden onder dikke duisternis bewaard voor het oordeel van de grote dag” (Judas 6). Op grond van zijn getrouwe volharding tot de dood kwam Jezus ervoor in aanmerking tot leven teruggebracht te worden, zodat hij in staat was zo’n veroordelend oordeel tot de gevallen engelen te prediken of aan hen te verkondigen.
35. Waarom kan het feit dat Jezus de „geesten in de gevangenis” de vernietiging aankondigde, ons ertoe aanmoedigen getrouw te volharden?
35 Dat de goddeloze geesten de vernietiging wordt aangekondigd, dient voor ons een aanmoediging te zijn om onder verdrukking getrouw te volharden. Waarom? Omdat deze goddeloze geestenkrachten er hoofdzakelijk voor verantwoordelijk zijn dat de van God vervreemde mensheid tegen de discipelen van Jezus Christus wordt opgezet. De bijbel vertelt ons: „De god van dit samenstel van dingen [heeft] de geest van de ongelovigen . . . verblind opdat het verlichtende licht van het glorierijke goede nieuws over de Christus, die het beeld van God is, niet zou doorschijnen” (2 Korinthiërs 4:4). „Wij [christenen] hebben geen strijd tegen bloed en vlees, maar tegen de regeringen, tegen de autoriteiten, tegen de wereldheersers van deze duisternis, tegen de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten” (Efeziërs 6:12; zie ook Openbaring 16:13, 14). Het feit dat de opgestane Jezus Christus een oordeelsboodschap tot de goddeloze geesten kon prediken, geeft ons derhalve de verzekering dat het eens volledig gedaan zal zijn met hun boosaardige invloed. (Vergelijk Markus 1:23, 24.) Wat een wonderbaarlijke verlichting zal dat zijn!
36. (a) Hoe werd Jezus Christus voor zijn getrouwheid beloond? (b) Hoe dienen wij, met het oog op Jezus’ positie, over het lijden om zijns naams wil te denken?
36 Jezus Christus werd echter niet alleen als Gods goedgekeurde dienstknecht uit de doden opgewekt en aldus in staat gesteld een oordeelsboodschap tot de ongehoorzame engelen te richten, maar hij werd ook zeer verhoogd. De apostel Petrus vertelt ons: „Hij is aan Gods rechterhand, want hij is heengegaan naar de hemel, en engelen en autoriteiten en krachten werden aan hem onderworpen” (1 Petrus 3:22). Deze verklaring stemt overeen met de woorden die Jezus zelf na zijn opstanding uit de doden sprak: „Alle autoriteit in hemel en op aarde is mij gegeven” (Matthéüs 28:18). Vele personen zijn bereid geweest om in dienst van menselijke regeerders die veel en veel minder autoriteit hadden, lijden te verduren en zelfs hun leven op te offeren. Zij beschouwden het als een grote eer om een koning of koningin aldus te dienen. Hoeveel te meer dienen wij ons geëerd te voelen lijden te ondergaan omdat wij onze hemelse Koning, Jezus Christus, loyaal zijn!
JEZUS CHRISTUS NAVOLGEN
37. Wiens voorbeeld moeten wij trachten na te volgen wanneer wij verdrukking ondergaan?
37 Zie derhalve onder verdrukking altijd naar Gods Zoon als uw voorbeeld op. De apostel schrijft: „Daar Christus dan in het vlees heeft geleden, zo wapent ook gij u met dezelfde gezindheid, want de persoon die in het vlees heeft geleden, heeft opgehouden te zondigen, om de rest van zijn tijd in het vlees niet meer voor de begeerten van mensen te leven, maar voor Gods wil.” — 1 Petrus 4:1, 2.
38. Welke gezindheid had Jezus Christus?
38 Welke gezindheid had Jezus? Hij onderwierp zich nederig aan mishandelingen en beschimpingen totdat hij ten slotte een gruwzame dood aan een paal stierf. Door nooit met gelijke munt te betalen, vervulde de Zoon van God de profetische woorden: „Als een schaap werd hij ter slachting geleid, en als een lam dat stom is voor zijn scheerder, zo doet hij zijn mond niet open.” — Handelingen 8:32; Jesaja 53:7.
39. Waaruit blijkt dat wij hebben opgehouden te zondigen?
39 Wij dienstknechten van de Allerhoogste dienen bereid te zijn net zo onder lijden te volharden en een geest van opstand of vergelding te weerstaan. Als wij onze vervolgers zouden bedreigen en naar gelegenheden zouden zoeken om hun schade te berokkenen, duidt dit erop dat wij nog steeds onderworpen zijn aan de hartstochten van het zondige vlees. Zouden wij door toedoen van mensen lijden ondergaan, dan dient dit altijd alleen maar daaraan toe te schrijven te zijn dat wij niet de zelfzuchtige handelwijze van deze wereld navolgen (Johannes 15:19, 25). Aldus kunnen wij tonen dat wij met betrekking tot onze houding, onze woorden en onze daden ’niet meer voor de begeerten van mensen leven, maar voor Gods wil’.
EEN REDEN OM GELUKKIG TE ZIJN
40. Waarom kan het vele eerste-eeuwse gelovigen vreemd hebben toegeschenen ter wille van Christus lijden te moeten ondergaan?
40 De afgodendienaars van de eerste eeuw G.T. hoefden niet om religieuze redenen te lijden. Maar wanneer iemand een christen werd, werd hij een voorwerp van haat. Het moet een vreemde, verbijsterende gewaarwording zijn geweest vervolgd te worden. Het was heel iets anders dan de zegeningen die het aannemen van het „goede nieuws” in het vooruitzicht stelde. Het was voor deze christenen van groot belang verdrukking in het juiste perspectief te zien. De volgende woorden van de apostel Petrus waren beslist verkwikkend voor hen:
„Geliefden, staat niet vreemd te kijken over de brand onder u, die over u komt als een beproeving, alsof u iets vreemds overkwam. Integendeel, blijft u verheugen, aangezien gij deel hebt aan het lijden van de Christus, opdat gij u ook gedurende de openbaring van zijn heerlijkheid moogt verheugen en verrukt moogt zijn. Indien gij om de naam van Christus wordt gesmaad, zijt gij gelukkig, want de geest der heerlijkheid, ja, de geest van God, rust op u.” — 1 Petrus 4:12-14.
41, 42. (a) Hoe zouden wij in overeenstemming met 1 Petrus 4:12-14 het lijden ter wille van de rechtvaardigheid kunnen beschouwen? (b) Wat wordt door een dergelijk lijden bevestigd?
41 In plaats van verbaasd of verrast te zijn over de verdrukking die wellicht over ons komt, zouden wij ze kunnen beschouwen als een voorbereiding op de zegeningen die ons bij de openbaring van onze Meester ten deel zullen vallen. Petrus sprak over het lijden als een „brand”, daar metalen door vuur worden gelouterd. Insgelijks laat God toe dat zijn dienstknechten door de verdrukkingen die zij ondergaan, gelouterd of gereinigd worden. Natuurlijk heeft Jehovah God ons niet zondig gemaakt. Maar aangezien wij nu eenmaal zondig zijn, kan hij toelaten dat wij een zekere mate van lijden ondergaan dat ertoe kan dienen ons te reinigen. De verdrukking die wij wellicht ondergaan, kan ons helpen vriendelijker, nederiger, medegevoelender en begrijpender in de omgang met onze medemensen te worden. Ook hebben de woorden van troost en aanmoediging die wij tot anderen spreken, veel meer gewicht wanneer wij zelf zware beproevingen hebben verduurd. Degenen die wij troosten, weten dan dat wij begrijpen wat zij doormaken.
42 Daar Gods Zoon leed, zijn de verdrukkingen die wij ondergaan, er een bevestiging van dat wij werkelijk zijn discipelen zijn, dat wij werkelijk één met hem zijn. Jezus zei tot zijn apostelen: „Denkt aan het woord dat ik tot u heb gezegd: Een slaaf is niet groter dan zijn meester. Indien zij mij hebben vervolgd, zullen zij ook u vervolgen” (Johannes 15:20). Doordat wij om dezelfde redenen worden vervolgd als onze Meester en evenals hij ter wille van de rechtvaardigheid lijden, ’hebben wij deel aan het lijden van de Christus’. En evenals hij wegens zijn getrouwheid door zijn hemelse Vader werd beloond, kunnen ook wij, wanneer wij onder verdrukking getrouw blijven volharden, de verzekering hebben dat wij bij de openbaring van de Zoon van God goedgekeurd bevonden worden. Stellig zullen wij van vreugde overvloeien wanneer wij dan beloond worden met eindeloos leven in een nieuwe ordening, waar geen enkele oorzaak van de huidige problemen meer zal zijn.
43. Welke geest blijkt er op ons te rusten wanneer wij onder lijden getrouw volharden, en waarom?
43 Petrus zei ook dat christenen gelukkig konden zijn wanneer zij om de naam van Christus, dat wil zeggen, omdat zij zijn discipelen zijn, gesmaad worden. Het bewijst namelijk dat degenen die aldus gesmaad of gelasterd worden, Gods geest of de eervolle „geest der heerlijkheid” hebben, die van God uitgaat. Daar deze geest heilig is, kan hij slechts op personen rusten die vanuit Gods standpunt bezien rein of zuiver zijn.
44. Wat voor soort van lijden dienen wij te vermijden?
44 Daarom is het zo belangrijk ons ervan te vergewissen dat als wij lijden ondergaan, dit niet aan een verkeerde handelwijze van onze zijde toegeschreven kan worden. De apostel Petrus drukt ons op het hart: „Dat niemand van u echter lijde als een moordenaar of een dief of een boosdoener of als iemand die zich met andermans zaken inlaat.” — 1 Petrus 4:15.
45. Wat is het gevolg wanneer iemand die een christen beweert te zijn, lijdt omdat hij een misdaad heeft begaan?
45 Iemand die een christen belijdt te zijn en zich aan een misdaad tegen zijn medemens schuldig maakt, kan niet verwachten van straf vrijgesteld te worden. (Vergelijk Handelingen 25:11.) Die straf zal smaad op hem, de gemeente waarmee hij verbonden is en de naam van Christus brengen. In plaats van vreugde oogst hij schande.
46. (a) Wat doet iemand die zich met andermans zaken inlaat? (b) Hoe zou een christen kunnen lijden als iemand die zich met andermans zaken inlaat?
46 Wie zich met andermans zaken inlaat, kan zich gehaat maken. Hoe iemand ertoe kan komen ’zich met andermans zaken in te laten’, wordt te kennen gegeven door de overeenkomstige Griekse uitdrukking die Petrus hier gebruikt. Ze betekent letterlijk „opziener over datgene wat van een ander is”. Een christen kan zich op grond van zijn bijbelkennis bevoegd voelen wereldse mensen te vertellen hoe zij hun persoonlijke aangelegenheden moeten behartigen. Hij kan anderen zijn mening omtrent gepaste kleding, kinderopvoeding, de oplossing van huwelijks- en seksuele problemen, ontspanning, voeding, enz., opdringen. Wanneer hij zich aldus ongevraagd in de problemen van anderen indringt en hun zegt wat zij doen of laten moeten, tracht hij een „opziener” van hun aangelegenheden te zijn. Dit veroorzaakt gewoonlijk wrevel. Men zal zo iemand wellicht in niet mis te verstane bewoordingen zeggen dat hij zich met zijn eigen zaken moet bemoeien. Misschien gaan personen die zich over zijn inmenging in hun privé-aangelegenheden ergeren, zelfs tot lichamelijk geweld over. Hij brengt zichzelf in moeilijkheden en geeft buitenstaanders een verkeerde indruk van het christendom en de christelijke boodschap. Natuurlijk horen bemoeiallen ook binnen de gemeente niet thuis. — Vergelijk 1 Timótheüs 5:13.
47. Hoe kan een christen door lijden te verduren, God verheerlijken?
47 In tegenstelling tot de schande om openlijk als een wetsovertreder of als iemand die zich met andermans zaken inlaat, aan de kaak gesteld te worden, brengt het lijden als een christen eer met zich. Petrus schrijft: „Lijdt hij als een christen, dan schame hij zich niet, maar hij blijve God verheerlijken in deze naam” (1 Petrus 4:16). Wanneer wij wegens onze christelijke levenswijze lijden, verheerlijken wij door onze geduldige en lijdzame volharding de Allerhoogste. Wij bewijzen daardoor dat hetgeen wij als christenen bezitten — een kostbare verhouding tot God en Christus, een rein geweten, geestelijke gezondheid en een deugdelijke hoop voor de toekomst — een schat van grote waarde is. Wij tonen dat wij bereid zijn daarvoor te lijden en, zo nodig, te sterven, en daardoor wordt de God die wij ernstig dienen, verheerlijkt. Zouden wij toegeven aan druk en ons geloof verloochenen, dan zouden wij in plaats daarvan zijn naam onteren. Waarnemers zouden dan de onschatbare waarde van het christelijke discipelschap ernstig in twijfel trekken. — Vergelijk Efeziërs 3:13; 2 Korinthiërs 6:3-10.
EEN VORM VAN STRENG ONDERRICHT OF OPLEIDING
48. Hoe toont 1 Petrus 4:17-19 dat wij niet zonder hulp zijn wanneer wij ter wille van de rechtvaardigheid moeten lijden?
48 Wij hebben gezien dat Jehovah God in zijn almacht zou kunnen verhinderen dat christenen op onrechtvaardige wijze lijden, maar dat hij het om goede redenen toelaat. Ondertussen laat de Allerhoogste zijn dienstknechten echter nooit zonder hulp. In dit verband schrijft de apostel Petrus:
„Want het is de bestemde tijd dat het oordeel begint bij het huis van God. Als het nu eerst bij ons begint, wat zal dan het einde zijn van hen die het goede nieuws van God niet gehoorzaam zijn? ’En indien de rechtvaardige met moeite wordt gered, waar zal dan de goddeloze en de zondaar verschijnen?’ Laten daarom dan ook zij die lijden in overeenstemming met de wil van God, hun ziel blijven toevertrouwen aan een getrouwe Schepper, terwijl zij voortgaan het goede te doen.” — 1 Petrus 4:17-19.
49. (a) Sinds wanneer bevindt het „huis van God” zich onder het oordeel? (b) Wat is bepalend voor het uiteindelijke oordeel?
49 Als „huis van God” nam de christelijke gemeente in het jaar 33 G.T. een aanvang. Vanaf die tijd staan haar leden onder Gods oordeel. De wijze waarop zij op zijn wil reageren, alsook hun houding, woorden en daden in verband met datgene wat Jehovah God over hen laat komen, hebben een beslissende invloed op zijn uiteindelijke oordeel. Soms dunkt het Jehovah goed zeer zware beproevingen toe te laten. Maar de vervolging brengt een vorm van streng onderricht met zich die God tot nut van zijn volk kan doen zijn. — Hebreeën 12:4-11; zie ook Hebreeën 4:15, 16, waar wordt getoond dat het lijden dat Jezus Christus onderging, hem toerustte om een barmhartige en medegevoelende hogepriester te worden.
50, 51. Hoe illustreren de ervaringen van Jozef en Paulus dat Jehovah datgene wat mensen ons wellicht aandoen om ons te schaden, in een zegen kan veranderen?
50 Mensen die onder de macht van Satan staan, kunnen wellicht door mishandeling proberen ons geloof te verwoesten. Maar Jehovah kan hun boze bedoeling verijdelen. Ja, hoewel onze hemelse Vader zelf het kwaad haat, kan hij datgene wat ons moet schaden, ten goede van ons doen uitwerken. Neem bijvoorbeeld het geval van Jakobs jonge zoon Jozef. Zijn halfbroers haatten hem en verkochten hem in slavernij. Jarenlang moest Jozef veel lijden; een tijdlang was hij zelfs op onrechtvaardige wijze in de gevangenis. Maar daarna maakte Jehovah God van deze omstandigheid gebruik om het gezin van Jakob in het leven te houden. In dit verband zei Jozef tot zijn halfbroers:
„Voelt u nu niet diepbedroefd en weest niet toornig op uzelf dat gij mij hierheen hebt verkocht; want tot levensbehoud heeft God mij voor u uit gezonden. Want het is nu het tweede jaar van de hongersnood op aarde, en er komen nog vijf jaren waarin er geen ploegtijd of oogst zal zijn. Dientengevolge heeft God mij voor u uit gezonden om een overblijfsel voor ulieden op de aarde te plaatsen en u door een grote ontkoming in het leven te houden. Nu dan, niet gíj hebt mij hierheen gezonden, maar de ware God zelf, opdat hij mij kon aanstellen tot een vader voor Farao en tot heer over zijn gehele huis en tot heerser over het gehele land Egypte.” — Genesis 45:5-8.
51 Een soortgelijk geval is dat van de apostel Paulus toen deze zich in Rome in hechtenis bevond. Deze ongunstige omstandigheid diende ter bevordering van de zaak van de ware aanbidding. In zijn brief aan de Filippenzen schreef hij:
„U moet weten, broeders, dat mijn situatie eigenlijk veel heeft bijgedragen tot de verbreiding van het evangelie. Het hele keizerlijke hof en alle anderen is het nu duidelijk geworden, dat ik gevangen zit om mijn geloof in Christus. En het merendeel van mijn broeders heeft vertrouwen gekregen in de Heer en uit mijn gevangenschap de moed geput om onbevreesd de boodschap van God te verkondigen.” — Filippenzen 1:12-14, Het Nieuwe Testament in de omgangstaal.
52. Waarom kunnen „de goddeloze en de zondaar” niet hopen voor God te „verschijnen”?
52 Daar Jehovah God toelaat dat zijn loyale dienstknechten zware beproevingen ondergaan opdat zij gelouterd worden en hun toewijding kunnen tonen, hoe kunnen wij ons dan voorstellen dat „de goddeloze en de zondaar” binnen de christelijke gemeente of het „huis van God” te zamen met „de rechtvaardige” in dezelfde gemeente voor Hem zouden kunnen „verschijnen”? De psalmist verklaart: „De goddelozen [zullen] geen stand houden in het oordeel, noch zondaars in de vergadering der rechtvaardigen” (Psalm 1:5). Neen, de goddelozen zullen geen stand houden als waren zij goedgekeurd, maar zullen veroordeeld worden. Zij kunnen weliswaar in de vergadering van de rechtvaardigen aangetroffen worden, maar zij zullen nooit in een gunstig licht voor God „verschijnen”. Wanneer men bedenkt wat alle gelovigen in deze wereld moeten doormaken, dan wordt er van hen die de weg der rechtvaardigheid bewandelen, werkelijk veel moeite, liefde en geloof vereist, willen zij uiteindelijk gered worden en eeuwig leven verwerven. Zij zullen derhalve „met moeite” worden gered. Bijgevolg moeten alle leden van de christelijke gemeente (het „huis van God”) het vermijden in deze „bestemde tijd” van het oordeel „goddelozen” en „zondaars” te zijn. — 1 Petrus 4:17, 18; Spreuken 11:31.
53. (a) Welke troost kunnen wij, wanneer wij lijden ondergaan, putten uit het feit dat Jehovah een „getrouwe Schepper” is? (b) Hoe dienen wij onze vervolgers tegemoet te treden?
53 Er kunnen beproevingen over ons komen die wij in eigen kracht eenvoudig niet zouden kunnen verduren. Maar ongeacht hoe deerniswaardig onze toestand mag worden, Jehovah God kan ons schragen en alle schade die wij wellicht lijden, herstellen. Wanneer wij ons volledig aan hem toevertrouwen, kan hij ons door zijn geest sterken om lijden te verduren. Daar hij, zoals Petrus schrijft, een „getrouwe Schepper” is, een God op wie wij ons kunnen verlaten, zal hij zich ten aanzien van zijn belofte om zijn dienstknechten te hulp te komen, niet ontrouw betonen (1 Petrus 4:19). Deze kennis kan ons helpen vermijden onze vervolgers op een godonterende wijze tegemoet te treden. In plaats van hen te bestrijden en op vergelding uit te zijn, zullen wij ermee voort willen gaan het goede te doen. — Lukas 6:27, 28.
54. Hoe vernederen wij ons onder Gods hand, en van welk nut is dit?
54 Als wij ons nederig onderwerpen aan datgene wat over ons mocht komen, en aldus een gezindheid als die van Christus bewaren, kunnen wij het vertrouwen hebben dat Jehovah ons zal verhogen. Geen beproeving duurt eeuwig. Ze zal een einde hebben. Zolang wij ons in overeenstemming met Gods wil gedragen terwijl wij slecht behandeld worden, blijven wij onder Jehovah’s hand. En die hand kan ons als zijn goedgekeurde en beproefde dienstknechten verhogen. Derhalve beveelt de apostel Petrus ons aan: „Vernedert u daarom onder de machtige hand van God, opdat hij u te zijner tijd moge verhogen, terwijl gij al uw bezorgdheid op hem werpt, want hij zorgt voor u.” — 1 Petrus 5:6, 7.
55. Waarvan kunnen wij ons bevrijden, ook al kunnen wij beproevingen niet uit de weg gaan, en hoe?
55 Hoe aanmoedigend is het te weten dat Jehovah werkelijk voor ons zorgt! Zijn liefde verwarmt ons hart; zijn geest sterkt en schraagt ons. Wanneer een bepaalde beproeving dan voorbij is en wij op Jehovah’s liefdevolle zorg terugblikken, voelen wij ons dichter tot hem aangetrokken. Deze situatie is te vergelijken met die van een dankbaar kind dat tijdens een zware ziekte de liefde en zorg van zijn bezorgde ouders heeft gevoeld. Zijn vertrouwen en liefde zijn zeer versterkt. Het is waar dat wij beproevingsvolle omstandigheden niet eenvoudig uit de weg kunnen gaan. Maar wij kunnen onze bezorgdheid op Jehovah God werpen. Wij hoeven ons er geen zorgen over te maken hoe lang wij wel meedogenloze slagen van een woedend gepeupel, seksuele mishandelingen of andere gruwelijkheden kunnen verdragen. Met de hulp van onze liefdevolle hemelse Vader kunnen wij volharden en een morele overwinning op onze vervolgers behalen door onze God getrouw te blijven. Deze verzekering ontneemt ons de bezorgdheid die ons van onze innerlijke vrede zou beroven, die wij zo dringend nodig hebben om in beproevingen standvastig te blijven.
56. Waarom kunnen wij niet zorgeloos op beproevingen reageren, ook al kunnen wij onze zorgen op Jehovah werpen?
56 Dit wil echter niet zeggen dat wij, wanneer wij onze bezorgdheid op Jehovah werpen, zelfvoldaan of onverschillig kunnen worden. Wij hebben immers een vijand. „Houdt uw zinnen bij elkaar, weest waakzaam”, schreef Petrus. „Uw tegenstander, de Duivel, gaat rond als een brullende leeuw, op zoek om iemand te verslinden.” — 1 Petrus 5:8.
57. Waarin is Satan geïnteresseerd?
57 In overeenstemming met de raad van de apostel kunnen wij het ons niet veroorloven met het oog op verdrukkingen zorgeloos te zijn. De tegenstander wacht slechts op een gelegenheid om ons ten val te brengen. Wanneer Satan ons ertoe kan brengen aan de getrouwheid van onze broeders en zusters te twijfelen of ons op een andere wijze in geestelijk opzicht kan verzwakken, zal hij het doen. Zouden wij ons van omgang met de christelijke gemeente terugtrekken of niet meer tot anderen over ons geloof spreken, dan zou dit betekenen dat wij door Satan, de „brullende leeuw”, die steeds op zoek is naar een onverhoedse prooi, worden verslonden.
58. Welk besef met betrekking tot onze broeders en zusters kan ons helpen getrouw te blijven?
58 Om waakzaam te kunnen blijven, zal het een hulp voor ons zijn er altijd aan te denken dat wij niet de enigen zijn die lijden ondergaan. Over de gehele aarde moeten onze christelijke broeders en zusters aan verscheidene vormen van verdrukking het hoofd bieden. En met de hulp van Gods geest slagen zij erin beproevingen getrouw te verduren. Dit besef kan ons helpen vermijden dat wij in Satans strikken geraken, want het geeft ons het vertrouwen dat ook wij in de kracht van Jehovah kunnen volharden. Vandaar de aansporing: „Neemt uw standpunt tegen hem in, vast in het geloof, wetend dat dezelfde dingen in de vorm van lijden, in de gehele gemeenschap van uw broeders in de wereld worden volbracht.” — 1 Petrus 5:9.
59, 60. Hoe kunnen onze beproevingen het meeste nut voor ons afwerpen?
59 Daar Jehovah God wil dat wij erin slagen redding te verwerven, kunnen wij vol vertrouwen naar hem voor hulp opzien. Terzelfder tijd kunnen wij alles wat met Gods toelating over ons komt, als waardevol streng onderricht beschouwen, dat ons helpt tot volslagen, rijpe christenen op te groeien, die een sterk geloof hebben. De apostel Petrus brengt dit prachtig tot uitdrukking, doordat hij zegt:
„Maar nadat gij een korte tijd hebt geleden, zal de God van alle onverdiende goedheid, die u geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid in eendracht met Christus, zelf uw opleiding voleindigen, hij zal u standvastig maken, hij zal u sterk maken. Hem zij de macht in eeuwigheid. Amen.” — 1 Petrus 5:10, 11.
60 Evenals Jezus Christus een korte tijd op aarde leed en toen hoog werd verheven, zien ook de discipelen van Gods Zoon uit naar een glorierijke beloning. Wanneer het lijden dat met Gods toelating over ons mocht komen, ons sterkt in het vasthouden aan bijbelse maatstaven en ons nederiger, medegevoelender en barmhartiger discipelen van Gods Zoon maakt, zal deze vorm van streng onderricht of vorming zijn doel hebben gediend. Wil dat echter het geval zijn, dan moeten wij ons volledig op onze hemelse Vader verlaten, in het vertrouwen dat alles wat hij toelaat, ten slotte tot ons eeuwige welzijn en geluk zal zijn als wij ons er nederig aan onderwerpen (Romeinen 8:28). In de geest van de apostel Petrus kunnen wij onze stem verheffen en zeggen: ’Gode zij dank dat hij toelaat dat wij door beproevingen worden opgeleid en ons helpt om als zijn goedgekeurde dienstknechten die het vooruitzicht op eeuwig leven hebben, standvastig en sterk te blijven!’