Vragen van lezers
● Wat hadden Jezus’ discipelen, toen zij hem naar het „teken” van zijn tegenwoordigheid vroegen — zoals in Matthéüs 24:3 (NW) staat opgetekend — in gedachten, daar uit latere gebeurtenissen blijkt dat zij toen nog niet begrepen dat het een onzichtbare tegenwoordigheid zou zijn?
Toen Jezus naar de aarde kwam, werd gedoopt en begon te prediken dat „het koninkrijk der hemelen is nabijgekomen”, accepteerden de meeste joden hem niet. Zij verlangden van hem dat hij het in Daniël 7:13 en 14 voorzegde teken zou verrichten en op de wolken des hemels zou verschijnen om zijn grootse koninkrijksmacht te aanvaarden. Zij verwachtten van de Messias dat hij de joodse natie van de gevangenschap aan Rome zou bevrijden en hierbij een glorierijke macht tentoon zou spreiden. Profetieën zoals die welke in Jesaja 53 staat opgetekend, waarin werd voorzegd dat hij zou lijden, dat de mensen hem zouden verachten en verwerpen en dat hij zijn ziel als een losprijs in de dood zou uitgieten, zagen zij helemaal over het hoofd. Met andere woorden, zij verwachtten van hem dat hij tijdens zijn eerste tegenwoordigheid dingen zou doen die hij in werkelijkheid tijdens zijn tweede tegenwoordigheid als de hemelse Koning zou verrichten. Zij struikelden over hem. — Mark. 8:11, 12, NW.
Jezus’ discipelen waren nu gedurende het grootste deel van zijn bediening bij hem geweest. Zij wisten dat zijn eerste tegenwoordigheid onder hen was gekenmerkt door vele identificerende gebeurtenissen — vervullingen van de profetieën, zoals de prediking van Johannes de Doper en zijn getuigenis met betrekking tot de zalving van de Messias met heilige geest en de stem uit de hemel, het genezen van de zieken, doven, lammen en blinden en de prediking van het goede nieuws. Zelfs in die tijd was er geloof voor nodig om hem te erkennen (Matth. 11:2-6, NW). Aan de andere kant hadden zij hem tot degenen die een teken van hem wilden zien, horen zeggen dat aan hun goddeloze geslacht geen teken gegeven zou worden behalve „het teken van Jona, de profeet”. Zij hadden ook gehoord welke verklaring hij aan de Farizeeën had gegeven toen zij hem vroegen wanneer het koninkrijk Gods zou komen: „Het koninkrijk Gods komt niet met opvallende waarneembaarheid, noch zal men zeggen: ’Ziet hier!’ of: ’Daar!’ Want ziet! het koninkrijk Gods is in uw midden.” Het feit deed zich voor dat de koning aanwezig was maar de Farizeeën dit niet eens wisten! Bovendien wisten de discipelen dat hij had gezegd dat hij gedood zou worden en zou worden opgewekt en dat hij zou weggaan om een koninkrijk te ontvangen en daarna weer zou terugkomen. Zij wilden er zeker van zijn dat zij hem dan zouden herkennen. Daar zij echter nog geen heilige geest hadden ontvangen, beseften zij niet dat hij niet op een aardse troon zou zitten; de gedachte kwam niet bij hen op dat hij als een glorierijke geest vanuit de hemelen zou regeren, met het gevolg dat zij niet wisten dat zijn tweede tegenwoordigheid onzichtbaar zou zijn. — Matth. 12:38, 39; Luk. 11:29, 30; 17:20, 21; 19:11-27; Matth. 16:21, 28, NW.
Zij wisten dat de profetie van Daniël 7:13, 14 op de een of andere manier in vervulling zou gaan, maar zij vroegen zich af hoe dit zou gebeuren. Zelfs getrouwe profeten vóór hun tijd hadden zich afgevraagd hoe het in zijn werk zou gaan wanneer de Messias naar de aarde zou komen, zijn glorierijke macht zou aanvaarden en volgelingen zou hebben die met hem zouden samenwerken, zoals Petrus uitlegt: „[Er] is naarstig navraag gedaan . . . door de profeten . . . Zij bleven onderzoeken welk speciale tijdperk of wat voor soort van tijdperk de geest in hen te kennen gaf betreffende Christus, toen die van tevoren getuigenis aflegde van het lijden voor Christus en van de heerlijkheden die daarop zouden volgen.” Ja, zelfs de engelen wilden het antwoord op deze vragen weten, zoals Petrus vervolgens zegt: „In diezelfde dingen zijn engelen begerig te turen.” — 1 Petr. 1:10-12, NW.
De discipelen vroegen derhalve in feite: ’Waarin zal het teken eigenlijk precies bestaan? Hoe zullen de profetieën betreffende uw tegenwoordigheid precies in vervulling gaan? Waar moeten wij naar uitzien, opdat dit niet aan ons voorbijgaat, opdat wij er niet blind voor zijn, zoals de Farizeeën thans blind zijn voor uw tegenwoordigheid, en dat terwijl u ondanks uw lichamelijke aanwezigheid toch niet voor hen de Messias bent?’
Jezus antwoordde niet in zoveel woorden dat hij onzichtbaar tegenwoordig zou zijn, maar hij vermeldde in grote trekken de bewijzen aan de hand waarvan men zou kunnen weten dat hij tegenwoordig was, of dit nu zichtbaar was of onzichtbaar. Hij gaf hun de verzekering dat Daniëls teken in hem in vervulling zou gaan. Hij wist dat zij later, wanneer zij heilige geest ontvingen, zouden begrijpen dat zijn opstanding „in de geest” was geschied en dat zijn tweede tegenwoordigheid in glorierijke geestelijke macht zou zijn, onzichtbaar voor menselijke ogen. Zijn antwoord vormt een zeker teken voor de thans op aarde levende christenen die evenals die discipelen geloof oefenen en die zijn onzichtbare tegenwoordigheid in Koninkrijksmacht onmiskenbaar waarnemen, ook al is de hele christenheid blind voor dit zo uiterst belangrijke feit.
● Wil het feit dat Noach volgens Genesis 7:4 zeven dagen van tevoren werd verwittigd van de dag waarop de Vloed precies zou komen, zeggen dat Gods volk er tevoren van in kennis gesteld zal worden wanneer Armageddon precies zal uitbreken? — E. G., Verenigde Staten.
Genesis 7:4 luidt: „Over nog zeven dagen zal Ik het op de aarde veertig dagen en veertig nachten doen regenen, en Ik zal alles wat bestaat, hetgeen Ik gemaakt heb, van den aardbodem verdelgen.” Noach had vele jaren lang aan de ark gebouwd en nu, juist zeven dagen voordat de Vloed zou komen, vertelde God hem precies op welke dag dit zou gebeuren. Waarom? Om zijn nieuwsgierigheid te bevredigen of hem aan te moedigen? Neen; Noach kon nu echter beginnen met het binnenbrengen van de dieren. Hij had hiervoor net zeven dagen nodig.
Wij kunnen daarom uit Genesis 7:4 niet de gevolgtrekking maken dat ergens in de toekomst, maar nog enige tijd vóór Armageddon, Jehovah God zijn volk ervan in kennis zal stellen wanneer Armageddon zal beginnen. Bovendien heeft Jezus hierover lang geleden gezegd: „Van die dag en dat uur weet niemand iets af, noch de engelen der hemelen noch de Zoon, dan de Vader alleen.” — Matth. 24:36, NW.
Natuurlijk zei Jezus niet dat niemand ooit op de hoogte zou zijn. Mocht het, over enige tijd, voor Jezus nodig zijn dat hij het tijdstip kent waarop Armageddon zal beginnen, zodat hij zijn hemelse strijdkrachten voor die oorlog kan verzamelen, dan zal hij ongetwijfeld op de hoogte worden gebracht.
Er zou echter geen enkele reden zijn om mensen op aarde in te lichten. Dat wat in de loop van die zeven dagen is gebeurd, heeft wel een profetische betekenis — Noach en zijn gezin gingen met alle lagere dieren die gespaard moesten blijven de ark in en alle voorraden welke zij in de periode van een jaar en tien dagen die zij in de ark zouden doorbrengen, nodig zouden hebben, werden binnengebracht. In het bijzonder sedert 1931 heeft Gods volk een aandeel gehad aan het bijeenbrengen van alle in Gods ogen rechtvaardige mensen in de tegenbeeldige ark, het nieuwe samenstel van dingen.
Toen Noach en zijn gezinsleden tijdens die laatste zeven dagen de dieren in de ark begonnen te brengen, was dit voor alle toeschouwers een kennisgeving dat de Vloed die hij had gepredikt, nabij was. Ook thans is het bijeenbrengen op zichzelf reeds een kennisgeving voor een goddeloze wereld dat de strijd van Armageddon zeer nabij is en binnen dit geslacht zal komen. Totdat Armageddon toeslaat, kan Gods volk nog veel doen om zachtmoedige mensen te helpen hun standpunt in te nemen en de hedendaagse ark binnen te gaan. Laten alle opgedragen christenen zich er dus geen zorgen over maken wanneer Armageddon precies zal beginnen, maar veeleer acht slaan op Petrus’ raad: „Aangezien al deze dingen aldus ontbonden zullen worden, wat voor soort van mensen behoort gij dan wel te zijn in heilige gedragingen en daden van godvruchtige toewijding, verwachtende en goed in gedachten houdende de tegenwoordigheid van de dag van Jehovah, waardoor de hemelen brandende ontbonden zullen worden en de elementen, intens heet, zullen smelten!” — 2 Petr. 3:11, 12, NW.