’Kies bekwame, godvrezende mannen’
„Maar gij moet zelf onder het gehele volk naar bekwame, godvrezende mannen zoeken, eerlijke en onomkoopbare mannen, en hen over het volk aanstellen.” — EXODUS 18:21, The New English Bible.
1. Waarom achten Jehovah’s Getuigen de uitdrukkingen „opziener” en „oudere man” van speciaal belang?
„VANAF de tijd van Homerus [omstreeks de negende eeuw v.G.T.] tot op onze tijd zijn veel woorden in onbruik geraakt; veel andere zijn in zwang gekomen. Episkopos [opziener] en presbuteros [oudere man] zijn in de taal blijven voortleven.” Deze opmerking van een hedendaagse kenner van het Grieks beklemtoont de onvergankelijke rijkdom aan betekenis van de Griekse uitdrukkingen voor „opziener” en „oudere man”. Duizenden jaren lang heeft men deze woorden geassocieerd met een onafscheidelijk onderdeel van Jehovah’s organisatorische regeling voor zijn volk. Indien u met Jehovah’s Getuigen bent verbonden, zal de nu volgende bespreking van de wijze waarop deze uitdrukkingen hun weg in de christelijke gemeente hebben gevonden, van speciaal belang voor u zijn.
2, 3. Wie waren degenen die door Mozes overtuigd moesten worden, zodat zij hem zouden erkennen als degene die door God was aangesteld om als de leider van de Israëlieten dienst te verrichten?
2 De bijbelse geschiedenis voert ons natuurlijk veel verder terug dan de Griekse dichter Homerus. In de zestiende eeuw v.G.T. ontving Mozes van Jehovah de opdracht om naar Egypte terug te gaan en de Israëlieten uit hun slavernij in dat land te leiden. Aan wie moest hij, aangezien hij ongeveer veertig jaar bij zijn volk weg was geweest, zijn geloofsbrieven aanbieden? „Ga”, zei God, „en gij moet de oudere mannen [Grieks: gerousia, „raad van ouderlingen”; zie Septuaginta-vertaling] van Israël vergaderen . . . en zij zullen stellig naar uw stem luisteren, en gij moet gaan, gij en de oudere mannen van Israël, naar de koning van Egypte.” — Ex. 3:16, 18.
3 Vanaf de tijd van de patriarchen waren de oudere mannen klaarblijkelijk in hoog aanzien wegens hun ervaring, kennis, wijsheid en gezonde oordeel. Zij waren degenen tot wie Mozes zich moest wenden om hen van zijn goddelijke zending te overtuigen opdat zij hem als hun door God aangestelde leider voor het bewerkstelligen van bevrijding zouden aanvaarden.
Vereisten voor oudere mannen in Israël
4. Welke suggestie deed Jethro aan Mozes, en wat had dit tot resultaat?
4 Toen de Israëlieten eenmaal in de wildernis waren, vrij van de Egyptenaren die hen gevangen hadden gehouden, werd Mozes’ rechterlijke verantwoordelijkheid ten opzichte van de natie overweldigend groot. Zijn schoonvader Jethro zag dit tijdens zijn bezoek aan Mozes zo duidelijk dat hij een praktische suggestie deed die klaarblijkelijk Jehovah’s goedkeuring had. Hij zei: „Het is niet goed zoals gij doet. Gij zult beslist uitgeput raken, zowel gij als dit volk dat met u is, want deze zaak is een te grote last voor u. Gij kunt het niet alleen doen. Luister nu naar mijn stem. Ik zal u raad geven, en God zal met u blijken te zijn. Treed gíj als vertegenwoordiger van het volk op bij de ware God . . . Maar gijzelf dient uit heel het volk bekwame mannen te kiezen, die God vrezen, betrouwbare mannen, die onrechtvaardige winst haten . . . en zij moeten de last met u dragen” (Ex. 18:17-23). Deze nieuwe rechterlijke regeling in Israël had ten doel de lading verantwoordelijkheid over andere bekwame mannen te verdelen. De gemeente Israël had nu een georganiseerd lichaam van ouderlingen die bekwaam waren om rechterlijke aangelegenheden te behandelen en geschillen op te lossen.
5. Moest Mozes zo maar oudere mannen kiezen die beschikbaar waren?
5 Wat een tegenstelling met dit huidige wereldstelsel, waar zo weinigen werkelijk waardering hebben voor hoge beginselen — waar zowel de regeerders als de geregeerden door omkoperij en corruptie worden ondermijnd! Destijds in het Israël uit de oudheid moesten de mannen die met Mozes dienst zouden doen om in de natie recht te spreken, zorgvuldig worden uitgezocht. Jethro drukte het als volgt uit: „Gij moet zelf onder het gehele volk naar bekwame, godvrezende mannen zoeken, eerlijke en onomkoopbare mannen, en hen over het volk aanstellen” (Ex. 18:21, The New English Bible). Het ging er niet louter om mannen te kiezen die ouder in jaren waren. Mozes moest naar geschikte, bekwame, onomkoopbare mannen „zoeken”. Wat een schitterende maatstaf voor degenen die de belangen van Jehovah’s volk in deze tijd moeten behartigen!
Oudere mannen aan wie Jehovah autoriteit verleent
6, 7. Wat deed Jehovah toen hij ertoe overging oudere mannen in Israël aan te stellen?
6 Enige tijd later klaagden de Israëlieten over de toestanden in de wildernis. Mozes, die van mening was dat het bestuur over de natie nu een te grote last voor hem was geworden, legde het probleem aan Jehovah voor. Wat was Gods oplossing? Wij lezen: „Hierop zei Jehovah tot Mozes: ’Vergader mij zeventig mannen uit de oudere mannen [Grieks: presbuteroon, Septuaginta-vertaling] van Israël, van wie gij inderdaad weet dat zij oudere mannen [presbuteroi] en beambten van het volk zijn, . . . en ik zal wat van de geest die op u is, moeten wegnemen en die op hen moeten leggen, en zij zullen u bij het dragen van de vracht van het volk moeten helpen.’” — Num. 11:16, 17.
7 Mozes deed wat hem werd opgedragen, en wij lezen: „Toen daalde Jehovah af in een wolk en sprak tot hem en nam wat van de geest die op hem was weg en legde die op elk van de zeventig oudere mannen [presbuterous]. Nu geschiedde het dat zodra de geest op hen kwam te rusten, zij als profeten gingen optreden” (Num. 11:24, 25). Dit vormde een duidelijk bewijs van de theocratische aanstelling van deze „oudere mannen”. Jehovah had zijn volk georganiseerd om hen uit gevangenschap te bevrijden, en nu gebruikte hij ’bekwame, betrouwbare mannen, die God vreesden,’ om te zamen met Mozes de verantwoordelijkheid op het gebied van het geven van leiding en het uitoefenen van bestuur op zich te nemen.
8. Welke rol vervulden de oudere mannen toen de Israëlieten zich in het Beloofde Land vestigden?
8 Na verloop van tijd veroverden de nomadische Israëlieten het Beloofde Land en gingen zij, net als zij destijds in Egypte gewend waren geweest, weer overal in de dorpen en steden hun intrek nemen in vaste woningen. Dit betekende dat de oudere mannen nu verantwoordelijk werden voor de mensen die in hun eigen gemeenschap woonden. Zij fungeerden als een lichaam van opzieners voor de respectieve plaatsen waar zij woonden en zij dienden als rechters en beambten voor het spreken van recht en het handhaven van de vrede, de goede orde en de geestelijke gezondheid. — Deut. 16:18-20; 25:7-9; Ruth 4:1-12.
Is grijsheid voldoende?
9, 10. Wat zijn, afgezien van fysieke rijpheid, nog meer vereisten voor een „oudere man”? Geef schriftuurlijke bewijzen.
9 Moeten wij uit het voorgaande opmaken dat iedere oudere man in Israël automatisch een „oudere man” in een rechterlijke hoedanigheid of een bestuursfunctie zou zijn? Zou een bepaalde leeftijdsgrens een Israëliet in die zin in een „oudere man” veranderen? Neen, een dergelijke conclusie zou niet redelijk zijn. Elihu bracht de kwestie duidelijk onder woorden door te zeggen: „Het zijn niet degenen die louter rijk aan dagen zijn, die wijs blijken te zijn, noch zij die enkel oud zijn, die het recht verstaan.” En de wijze bijeenbrenger schreef: „Grijsheid is een luisterrijke kroon wanneer ze op de weg der rechtvaardigheid wordt gevonden” (Job 32:6, 9; Spr. 16:31; Pred. 12:9, 10). De Hebreeuwse Geschriften tonen duidelijk aan dat het voor bekwame „oudere mannen” een vereiste was dat ouderdom en ervaring hand in hand gingen met wijsheid en een rechtvaardig gedrag.
10 Niettemin zijn ouderdom en ervaring van grote waarde. Om voor dienstvoorrechten in aanmerking te komen, moeten oudere mannen de leiding van Gods geest aanvaarden en verstand van of inzicht in zijn Woord verwerven. Het is niet voldoende om schriftplaatsen te kunnen citeren. Voor een „oudere man” is kennis van de manier waarop men de schriftplaatsen op verstandige wijze kan toepassen, de beslissende factor. — Spr. 4:7-9; Tit. 1:9.
Oudere mannen in de christelijke gemeente
11, 12. (a) Waren er, toen Jezus Christus op aarde was, nog steeds oudere mannen in de joodse steden en dorpen? (b) Onder wat voor regeling werden er in de christelijke gemeente ouderlingen aangesteld?
11 Uit datgene wat wij hebben beschouwd, blijkt duidelijk dat er sinds aloude tijden bekwame „oudere mannen” zijn gebruikt om de leiding te nemen in de aangelegenheden van Jehovah’s volk. Maar tegen de tijd dat Jezus Christus op aarde was, hadden de joden in Jeruzalem een centraal lichaam van priesters en ouderlingen gevormd dat als het Sanhedrin bekendstond. Het diende als een joods hooggerechtshof (Matth. 26:57-68). Toch geven de bewijzen te kennen dat groepen oudere mannen zich in de steden en dorpen nog steeds actief bezighielden met plaatselijke kwesties, en niet slechts aangelegenheden op een nationaal niveau behartigden. — Luk. 7:3-5.
12 Met deze geschiedkundige achtergrond in gedachten kunnen wij gemakkelijk inzien hoe de vroege christelijke gemeente gebruik bleef maken van een theocratische regeling die overeenkomst vertoonde met die welke in Mozes’ tijd Jehovah’s goedkeuring genoot. Onder leiding van Gods heilige geest zouden degenen die in de christelijke gemeente als „oudere mannen” of ouderlingen werden aangesteld, ’bekwame, eerlijke, onomkoopbare en godvrezende mannen’ zijn.
13. Waarom waren er in de christelijke gemeente actieve, bekwame mannen nodig?
13 Vanaf Pinksteren in het jaar 33 G.T. groeide de gemeente van gelovigen snel (Hand. 2:41; 4:4). Zij werden niet in besloten, afgezonderde bijbelstudiegroepen gescheiden alsof zij een sekte waren, zoals die der Essenen. Het christendom was geen privé-aangelegenheid. Het moest openlijk beleden worden en aan de natiën worden bekendgemaakt (Matth. 5:14-16; 28:19, 20). Om deze reden waren er actieve, bekwame mannen nodig om in de christelijke organisatie de leiding te nemen. Zij zouden logischerwijs de „oudere mannen” zijn.
Vereisten voor „oudere mannen”
14. Op welke vereisten voor oudere mannen legde Petrus de nadruk?
14 Zeker omstreeks het zevende decennium van de gewone tijdrekening waren er voor de oudere mannen die de leiding in de christelijke gemeente zouden nemen, reeds geestelijke vereisten vastgesteld. In de geschriften van de apostelen Petrus en Paulus treffen wij dan ook veel verwijzingen aan die hier betrekking op hebben. Petrus schreef bijvoorbeeld:
„Daarom geef ik aan de oudere mannen onder u deze vermaning . . .: Weidt de kudde Gods die aan uw zorg is toevertrouwd, niet onder dwang, maar gewillig; noch uit liefde voor oneerlijke winst, maar bereidwillig; noch als heersend over hen die Gods erfdeel zijn, maar voorbeelden voor de kudde wordend” (1 Petr. 5:1-3).
Toen Petrus beklemtoonde dat de „oudere mannen” niet „uit liefde voor oneerlijke winst, maar bereidwillig” dienst moesten verrichten, herhaalde hij logischerwijs de aan Mozes gegeven raad ’bekwame, godvrezende, betrouwbare mannen uit te kiezen, die onrechtvaardige winst haatten’. — Ex. 18:21.
15. Van welke vereisten voor een „oudere man” maakte Paulus gewag?
15 Paulus schreef zijn vertrouwde medewerker Titus, die op het eiland Kreta in de Middellandse Zee dienst verrichtte, een brief waarin hij hem opdroeg in de gemeenten ’de dingen waaraan wat ontbrak, in orde te brengen’ en ’in stad na stad oudere mannen [presbuterous] aan te stellen’. Het is interessant dat het Griekse woord dat met „oudere man” is vertaald, betrekking heeft op een „rijpe man die door zijn ervaring en beleid geschikt is om zijn gezin of volk te besturen” (Episcopos y Presbyteros, door professor Manuel Guerra y Gómez). Dit begrip komt ook duidelijk naar voren in de vereisten welke Paulus in zijn brief aan Titus uiteenzette voor die christenen die ervoor in aanmerking kwamen om als opziener dienst te verrichten. Hij schreef:
„Indien er enige man is die vrij van beschuldiging is, de man van één vrouw, gelovige kinderen hebbend, die niet van losbandigheid te beschuldigen waren noch weerspannig waren. Want een opziener [Grieks: episkopon] moet als Gods beheerder vrij van beschuldiging zijn, niet eigenzinnig, niet tot gramschap geneigd, geen dronken ruziemaker, niet iemand die slaat, niet belust op oneerlijke winst, maar gastvrij, iemand die het goede liefheeft, gezond van verstand, rechtvaardig, loyaal, zelfbeheersing hebbend, stevig vasthoudend aan het getrouwe woord met betrekking tot zijn kunst van onderwijzen, opdat hij in staat is zowel te vermanen door de gezonde leer als de tegensprekers terecht te wijzen” (Tit. 1:5-9).
Een nauwkeurige beschouwing van deze vereisten helpt ons te begrijpen dat een „oudere man” in de christelijke gemeente aan een hoge maatstaf op het gebied van gedrag en geestelijke gezindheid moest voldoen.
16. Hoe weten wij dat ouderlingen in de eerste eeuw G.T. ook opzieners waren?
16 Het is ook interessant op te merken hoe Paulus de Griekse uitdrukkingen presbuteros en episkopos, „oudere man” en „opziener”, gebruikt. Wij kunnen hieruit afleiden dat de bekwame oudere mannen de taken van opziener in de gemeenten vervulden. Andere teksten tonen aan dat er een aantal van zulke ouderling-opzieners in de gemeente waren. — Hand. 14:23; 20:28; Fil. 1:1.
17. (a) Van welke vereisten voor een opziener maakte Paulus in zijn brief aan Timótheüs melding? (b) Waarom moet een ouderling ook actief zijn in de predikingsactiviteit?
17 Ook in zijn brief aan Timótheüs zette Paulus vereisten voor een opziener uiteen, maar in iets andere bewoordingen, waarbij hij misschien verschillende omstandigheden in aanmerking nam (1 Tim. 3:1-7). Aangezien de vroege christelijke gemeente in wezen een evangeliserende organisatie was, werd als vanzelfsprekend aangenomen dat deze oudere mannen ook ijverig waren in het bekendmaken van het goede nieuws. Er was geen plaats voor laksheid. — Luk. 24:46-48; 1 Kor. 9:16; vergelijk Matthéüs 25:24-27.
Afval tast de gemeente aan
18. Welke uitwerking had de afval op de positie van opzieners?
18 Toen de gemeente in de tweede en derde eeuw van haar bestaan terechtkwam, begonnen de dingen te veranderen. De voorzegde afval schoot wortel (Hand. 20:29, 30; 2 Petr. 2:1). Uit het midden van niemand minder dan de ouderlingen in de gemeenten stonden eerzuchtige mannen op. Met verdorven bedoelingen begonnen zij hun ambt als opziener te bezien als een positie waarin zij macht uitoefenden en prestige bezaten. Bepaalde gemeentelijke opzieners werden zelfs „bisschoppen” die over een diocees of groep van kerken regeerden. Na verloop van tijd werden deze bisschoppen in hun ambt aangesteld op grond van een verkiezing door de leken, die in sommige gevallen invloedrijke heersers waren. Eén katholieke historicus schreef dan ook: „Dit veroorzaakte een bijzonder groot gevaar, vooral vanaf het moment dat het prestige van het episcopaat toenam en deze posities vergezeld gingen van een aanzienlijk inkomen en materiële belangen . . . [waardoor] politici over de meest invloedrijke diocesen [bisdommen] werden aangesteld.”
19. Wat was het uiteindelijke gevolg van de afval?
19 Ja, elke bisschop begon als een machtige monarch te regeren. Dit droeg op zijn beurt bij tot de verdeeldheid en schisma’s in de christenheid, die reeds lang opgehouden had het ware christendom te zijn. De theocratische regeling van bekwame, eerlijke, geestelijk gezinde ouderling-opzieners degenereerde tot een hiërarchie van geestelijken. De vrijwillige dienst voor de gemeente veranderde in een betaald beroep waarvoor jaren van hoger onderwijs in theologie, filosofie en kerkelijk recht nodig waren.
20. Welke vragen moeten nu beantwoord worden?
20 Betekende dit dat het ware christendom, met haar oorspronkelijke theocratische regeling voor elke gemeente, nooit hersteld zou worden? Of dat de gezonde eenvoud van dienst die door „oudere mannen” of „opzieners” werd verricht, voorgoed verloren was gegaan? En hoe staat het met Jesaja’s profetie waarin te kennen wordt gegeven dat het peil van de theocratische organisatie een sterke verbetering zou ondergaan? Hierin staat: „In plaats van het koper zal ik goud brengen, en in plaats van het ijzer zal ik zilver brengen, en in plaats van het hout, koper, en in plaats van de stenen, ijzer; en ik wil vrede tot uw opzieners aanstellen en rechtvaardigheid tot uw taakopleggers” (Jes. 60:17). Deze belangrijke vragen zullen in het volgende artikel beantwoord worden.
Kunt u dit beantwoorden?
□ Wat voor soort van mannen werden in het Israël uit de oudheid gekozen om te zamen met Mozes rechterlijke verantwoordelijkheden te dragen?
□ In welke hoedanigheid verrichtten de „oudere mannen” dienst toen de Israëlieten zich in het Beloofde Land gevestigd hadden?
□ Wat zijn enkele van de in het oog springende eigenschappen die van christelijke ouderlingen of opzieners worden verwacht?
□ Welke uitwerking had de voorzegde afval op de ouderlingenregeling?
[Illustratie op blz. 19]
De oudere mannen van Israël verrichtten in de stadspoorten dienst als rechters