Hoe nederigheid u kan beschermen
„Omgordt u . . . met ootmoedigheid des geestes jegens elkaar, . . . Houdt uw zinnen bij elkaar, weest waakzaam.” — 1 Petr. 5:5-8.
1. Welke neiging hebben veel mensen, en waartoe kan deze leiden?
HEBT u opgemerkt dat mensen de neiging hebben zichzelf een al te grote belangrijkheid toe te kennen? Velen hebben de neiging zelfbewust te zijn en door middel van hun persoonlijke houding, hun spraak of hun levensstijl de aandacht op zichzelf te vestigen. Hun ambitieuze, al te zekere houding kan uiteindelijk tot gevolg hebben dat zij op een onaangename wijze vernederd worden, zoals in de oude bijbelse spreuk wordt opgemerkt: „Vóór de ineenstorting is het hart van een man hovaardig.” — Spr. 18:12.
2, 3. (a) Wat nam Jezus waar toen hij een feestmaal bijwoonde? (b) Hoe gaf Jezus bij die gelegenheid een les in nederigheid?
2 Toen Jezus Christus bij een zekere gelegenheid de uitnodiging van een Farizeeër voor een feestmaal had aanvaard, nam hij waar dat de gasten deze hooghartige houding bezaten. De bijbel zegt: „Hij bemerkte hoe zij de voornaamste plaatsen voor zichzelf uitzochten” (Luk. 14:1, 7). Jezus maakte derhalve van deze gelegenheid gebruik om een les in nederigheid te geven. Hij gaf de gasten de volgende illustratie:
3 „Wanneer gij door iemand op een bruiloftsfeest wordt uitgenodigd, ga dan niet op de voornaamste plaats liggen. Misschien is er gelijktijdig iemand die voornamer is dan gij, door hem uitgenodigd, en dan zal hij die zowel u als hem heeft uitgenodigd, komen en tot u zeggen: ’Sta de plaats aan deze man af.’ En dan zult gij vol schaamte de minste plaats moeten gaan innemen. Maar ga, wanneer gij wordt uitgenodigd, op de minste plaats aanliggen, opdat wanneer degene die u heeft uitgenodigd, komt, hij tot u zal zeggen: ’Vriend, ga hoger op.’ Dan zal u eer te beurt vallen in het oog van al uw medegasten. Want al wie zich verhoogt, zal vernederd worden en wie zich vernedert, zal verhoogd worden.” — Luk. 14:8-11.
4, 5. (a) Waartegen kan nederigheid u beschermen? (b) Welke illustratie gaf Jezus aan personen die op zichzelf vertrouwden dat zij rechtvaardig waren?
4 In welke duidelijke en eenvoudige bewoordingen toonde Jezus aan hoe nederigheid iemand kan beschermen! (Spr. 16:18) Maar niet alleen kan nederigheid u ervoor behoeden eventueel voor mensen in verlegenheid gebracht te worden, maar ze zal u ervoor behoeden een ongunstig oordeel te ontvangen van God, over wie wordt gezegd: „God weerstaat de hoogmoedigen, maar hij geeft onverdiende goedheid aan de nederigen” (Jak. 4:6; Luk. 20:45-47). Jezus gaf te kennen hoe God personen beziet die zichzelf verhogen en zichzelf belangrijk achten toen hij bij een andere gelegenheid over sommigen sprak „die op zichzelf vertrouwden dat zij rechtvaardig waren en die de overigen als niets beschouwden” (Luk. 18:9). Aan deze personen gaf hij een illustratie over een Farizeeër en een belastinginner, waarbij hij uitlegde:
5 „De Farizeeër stond en bad bij zichzelf de volgende dingen: ’O God, ik dank u dat ik niet zo ben als de rest van de mensen: afpersers, onrechtvaardigen, overspelers, of zelfs zoals deze belastinginner. Ik vast tweemaal per week, ik geef tienden van alle dingen die ik verwerf.’ Maar de belastinginner, die op een afstand stond, wilde zelfs zijn ogen niet naar de hemel opheffen, doch sloeg zich voortdurend op de borst en zei: ’O God, wees mij zondaar genadig.’ Ik zeg u: Toen deze naar zijn huis ging, had hij zich rechtvaardiger betoond dan die andere; want al wie zich verhoogt, zal vernederd worden en wie zich vernedert, zal verhoogd worden.” — Luk. 18:9-14.
6. (a) Welke houding ontmoette Jezus vaak? (b) Welke vragen doet dit rijzen?
6 Wanneer wij de bijbel lezen, is het opmerkelijk hoe vaak Jezus mensen ontmoette die dachten dat zij superieur waren aan anderen, en hoe vaak hij zulke personen voor het gevaar van hun ik-ben-belangrijker-dan-anderen-houding waarschuwde. Hij deed dit wederom toen hij slechts enkele dagen vóór zijn terechtstelling tot de scharen en tot zijn apostelen in Jeruzalem sprak. Hij zei: „Gij moet u geen Rabbi laten noemen, want één is uw leraar, terwijl gij allen broeders zijt. . . . Laat u ook geen ’leiders’ noemen, want één is uw Leider, de Christus. De grootste onder u moet echter uw dienaar zijn. Al wie zich verhoogt, zal vernederd worden, en al wie zich vernedert, zal verhoogd worden” (Matth. 23:1-12). Maar vooral ten behoeve van wie beklemtoonde Jezus opnieuw de noodzaak van nederigheid? Wie trachtte hij in het bijzonder te helpen en te beschermen?
DE HOUDING VAN DE APOSTELEN
7. Waarom dient het geen verbazing te wekken dat mensen ertoe geneigd zijn trots te zijn en aanzien te zoeken?
7 Het is belangrijk om op te merken dat mensen, tengevolge van overgeërfde onvolmaaktheden, geneigd zijn zelfzuchtig te zijn en meer van zichzelf te denken dan zij behoren te denken (Ps. 51:5; Rom. 12:3). Bovendien tracht de wereld in ons de zienswijze te ontwikkelen dat onze familie, ons ras of onze nationaliteit beter is dan die van anderen. Ze moedigt ons er ook toe aan te trachten vooruit te komen en anderen te overschaduwen, ongeacht de methoden die hiervoor worden gebruikt. Het dient derhalve geen verbazing te wekken dat mensen geneigd zijn een positie en prestige te zoeken. O, mensen zullen misschien ontkennen dat zij hiernaar streven. „Ik wil geen macht hebben”, zullen zij misschien zeggen. Maar wat tonen hun daden aan? Hebben Petrus, Jakobus, Johannes of een van de andere apostelen er bijvoorbeeld blijk van gegeven graag een positie of aanzien te willen bezitten? Welnu, wat gebeurde er op zekere dag toen zij, te zamen met Jezus, op de thuisreis naar Kapérnaüm waren?
8, 9. (a) In welke woordentwist raakten Jezus’ apostelen verwikkeld toen zij op weg naar Kapérnaüm waren? (b) Hoe onderwees Jezus zijn apostelen bij die gelegenheid dat zij een verkeerde houding hadden?
8 Markus bracht als volgt verslag uit van wat er gebeurde: „Toen [Jezus] nu in het huis was, stelde hij hun de vraag: ’Waarover hebt gij onderweg geredetwist? Zij bleven zwijgen, want zij hadden er onderweg met elkaar over geredetwist wie groter was.” Lukas heeft dit incident eveneens opgetekend, maar klaarblijkelijk waren noch hij noch Markus hierbij aanwezig (Mark. 9:33-37; Luk. 9:46-48). De apostel Matthéüs was er echter wel bij, en ongetwijfeld schaamde hij zich erover dat hij aan de woordentwist had deelgenomen. Hoewel Matthéüs geen melding maakt van de woordentwist, beschrijft hij wel hoe Jezus hun bij die gelegenheid een les in nederigheid gaf, want hij legt uit:
9 „Hij dan riep een jong kind tot zich, zette het in hun midden en zei: ’Voorwaar, ik zeg u: Indien gij u niet omkeert en wordt als jonge kinderen, zult gij het koninkrijk der hemelen geenszins binnengaan. Al wie zich daarom zal vernederen gelijk dit jonge kind, die is de grootste in het koninkrijk der hemelen’” (Matth. 18:2-4). Wat was dat een schitterende manier om zijn discipelen te doordringen van de waarde van nederigheid! Kleine kinderen kijken van nature naar hun ouders op en beschouwen hen als superieur. De apostelen moesten zich omkeren en net zo worden. Deden zij dit ook? Hebben zij hun houding veranderd?
10. Welk verzoek deden Jakobus en Johannes later aan Jezus, en wat was de reactie van de tien andere apostelen?
10 Niet lang hierna vergezelden de apostelen Jezus naar Jeruzalem voor de veelbewogen laatste week van zijn leven. Markus brengt als volgt verslag uit van wat er gebeurde toen zij op weg naar de stad waren: „Jakobus en Johannes, de twee zonen van Zebedéüs, kwamen naar hem toe en zeiden tot hem: ’Leraar, wij willen dat gij voor ons doet wat wij u ook vragen.’ Hij zei tot hen: ’Wat wilt gij dat ik voor u doe?’ Zij zeiden tot hem: ’Geef ons, dat wij in uw heerlijkheid de één aan uw rechter- en de ander aan uw linkerhand mogen zitten.’” Misschien herinnert dit verzoek u aan de gasten van het feestmaal, die de beste plaatsen voor zichzelf uitkozen. „Toen nu de tien anderen dit hoorden, werden zij verontwaardigd jegens Jakobus en Johannes.” De andere apostelen waren helemaal niet te spreken over deze onderhandse poging van Jakobus en Johannes om een superieure positie in Christus’ regering te veroveren. — Mark. 10:35-41.
11. (a) Welke verkeerde zienswijze hadden de apostelen? (b) Hoe trachtte Jezus hun denkwijze te corrigeren?
11 Jakobus en Johannes, alsook de overige apostelen, bezagen de dingen van een onjuist werelds standpunt. Misschien dachten zij terug aan de tijd, honderden jaren voordien, dat Israëlitische koningen van de Davidische geslachtslijn regeerden. Zij hebben misschien aangenomen dat de Messiaanse koning Jezus Christus ook een aardse regering zou hebben met mensen die een hoge positie en rang bekleedden. Zij hadden misschien persoonlijke ambities om in zulke hoge officiële hoedanigheden dienst te verrichten. In elk geval hadden zij niet de les in nederigheid geleerd. Jezus trachtte hun denkwijze derhalve te corrigeren door hun te vertellen: „Gij weet dat zij die, naar het zich laat aanzien, over de natiën regeren, over hen heersen en hun groten autoriteit over hen oefenen. Zo is het onder u niet; maar wie onder u groot wil worden, moet uw dienaar zijn, en wie onder u de eerste wil zijn, moet de slaaf van allen zijn.” — Mark. 10:42-44; Matth. 20:20-28.
12. Wie had Jezus in het bijzonder in gedachten toen hij de mensen ertoe aanspoorde nederig te zijn en geen ’leider’ genoemd te worden?
12 Met het oog op deze denkwijze van Jezus’ apostelen kunnen wij er zeker van zijn dat hij vooral hen in gedachten had toen hij de mensen in Jeruzalem enkele dagen later vertelde dat zij nederig moesten zijn en zich niet als ’leraars’ of „leiders” moesten opwerpen (Matth. 23:8-12). Wegens het voortdurende gekibbel van de apostelen, kan Jezus vastbesloten zijn geweest de noodzaak van nederigheid nog krachtiger te beklemtonen. De gelegenheid deed zich twee dagen later voor, toen de twaalf in een bovenkamer in Jeruzalem bijeenwaren om samen hun laatste Pascha te vieren.
13. (a) Hoe betoonde een gastheer in oosterse landen zijn gasten gewoonlijk gastvrijheid? (b) Welke gelegenheid schonk dit de apostelen derhalve toen zijn voor hun laatste Pascha bijeen waren?
13 Aangezien de apostelen geen gasten waren, maar de kamer slechts ten gebruike hadden gekregen, waren er geen dienaren aanwezig om hun voeten te wassen. In oosterse landen, waar de mensen gewoonlijk sandalen droegen of barrevoets gingen, was het van de zijde van de gastheer een daad van gastvrijheid om de voeten van bezoekers te laten wassen als zij zijn huis binnenkwamen. De taak werd gewoonlijk aan de laagste dienaar van het huisgezin toegewezen. Zo toonde de jonge vrouw Abigaïl ware nederigheid toen zij tot de dienaren van David zei: „Hier hebt gij uw slavin tot dienstmaagd, om de voeten van de knechten van mijn heer te wassen” (1 Sam. 25:41; Luk. 7:44; 1 Tim. 5:10). De apostelen hadden derhalve een prachtige gelegenheid om deze noodzakelijke dienst nederig te verrichten, maar de geest van wedijver leefde klaarblijkelijk zo sterk in hun hart dat niemand van hen zich vrijwillig aanbood. Als gevolg hiervan zetten zij zich, in strijd met de gewoonte, met ongewassen voeten aan de maaltijd.
14, 15. (a) Welke betekenisvolle dienst verrichtte Jezus voor zijn apostelen? (b) Welke les prentte Jezus hun hierdoor in, maar waardoor wordt aangetoond of de apostelen begrepen waar het om ging?
14 De apostel Johannes bericht wat er toen gebeurde: Jezus stond „van het avondmaal op en legde zijn bovenklederen af. En hij nam een handdoek en omgordde zich. Daarna deed hij water in een kom en begon de voeten van de discipelen te wassen en ze met de handdoek, waarmee hij omgord was, af te drogen. . . . Toen hij nu hun voeten had gewassen en zijn bovenklederen had aangetrokken en zich weer aan tafel had neergelegd, zei hij tot hen: ’Weet gij wat ik u heb gedaan? Gij spreekt mij aan als „Leraar” en „Heer”, en gij zegt dat terecht, want dat ben ik. Indien ik daarom, de Heer en Leraar, uw voeten heb gewassen, dan behoort ook gij de voeten van elkaar te wassen’”. — Joh. 13:1-14.
15 Wat een schitterende manier om zijn apostelen in nederigheid te onderwijzen! Men zou denken dat zij hadden begrepen waar het om ging. Hij leerde hun een geesteshouding — een houding van nederigheid, als gevolg waarvan zij geneigd zouden moeten zijn om ten behoeve van anderen de nederigste taken te verrichten. Maar wat gebeurde er? Lukas legt uit wat er in het verdere verloop van die avond plaatsvond: „Er ontstond echter ook een heftig twistgesprek onder hen over de vraag wie van hen de grootste scheen te zijn” (Luk. 22:24). Kunt u zich dat voorstellen? Na al deze krachtsinspanningen van Jezus om hun nederigheid te leren, was de gedachte aan rang en dat sommigen een hogere positie bekleedden dan anderen, nog steeds niet uit hun geest verdwenen. Hun hele cultuur, die werd beheerst door de trotse Farizeeën en Sadduceeën, had er klaarblijkelijk toe bijgedragen hun houding dusdanig te vervormen dat zij niet konden beseffen dat zij allen broeders, en derhalve gelijk in rang waren.
16. Welke opmerkingen van Jezus lagen ongetwijfeld aan de woordentwist ten grondslag? (b) Hoe is Jezus geduldig voortgegaan met zijn pogingen zijn apostelen te helpen?
16 De opmerkingen welke Jezus die avond over Gods koninkrijk had gemaakt, lagen ongetwijfeld aan deze woordentwist over wie de grootste scheen te zijn, ten grondslag (Luk. 22:16-18). Het is werkelijk een in het oog springend bewijs van Jezus’ geduld en lankmoedigheid dat hij niet boos werd op zijn apostelen en hen niet streng berispte wegens hun zelfzuchtige verlangen naar aanzien en om in zijn Koninkrijksheerlijkheid te zamen met hem de belangrijkste plaatsen in te nemen. Hij vertelde hun veeleer geduldig en ongetwijfeld met een smekende klank in zijn stem: „De koningen der natiën heersen over hen, en zij die autoriteit over hen hebben, worden Weldoeners genoemd. Gij dient evenwel niet zo te zijn. Maar wie onder u de grootste is, moet als de jongste worden, en degene die als de voornaamste optreedt, als degene die dient.” — Luk. 22:25-27.
VAN HET GROOTSTE BELANG DE LES TE LEREN
17, 18. (a) Waarom was het van het grootste belang dat de apostelen nederigheid leerden? (b) Waartoe droeg de al te zekere houding welke de apostelen die avond aan de dag legden, bij?
17 Het was van het grootste belang dat zij deze les in nederigheid leerden. Niets minder dan hun leven, alsook het leven van de christelijke kudde, stond op het spel. Hoe dat zo? Welnu, beschouw eens waartoe hun houding die avond bijdroeg. „Gij allen [zult] in verband met mij tot struikelen worden gebracht.” De apostelen protesteerden echter dat dit nooit zou gebeuren. Zij voelden zich tegen alles wat er zou kunnen gebeuren opgewassen, en daarom zeiden zij allen: ’Zelfs al zouden wij moeten sterven, wij zullen u nooit verloochenen.’ En Petrus’ antwoord geeft krachtig te kennen welk een wedijver er onder hen bestond: „Ook al worden alle anderen in verband met u tot struikelen gebracht, ik zal nimmer tot struikelen worden gebracht!” — Matth. 26:31-35.
18 Welnu, wij herinneren ons wat er gebeurde. Het is treurig, maar alle apostelen lieten hun Meester in de steek. Zij hadden geen aandacht geschonken aan zijn woorden en hadden verzuimd naar zijn herhaalde instructies te luisteren. En ten slotte vluchtten zij vol vrees weg, waardoor Jezus alleen achterbleef toen het gepeupel hem kwam arresteren. En Petrus loochende driemaal achtereen dat hij zijn Meester zelfs maar kende! Petrus had in feite gezegd: ’Alle anderen mogen dan zwakheden hebben in hun geloof maar ik niet — ik zal u nooit in de steek laten, Heer.’ Maar zijn al te zekere ik-ben-getrouwer-dan-zij-houding droeg ertoe bij dat Petrus een verschrikkelijke val maakte. Hoe uiterst belangrijk is het nederigheid te leren! Hebben de apostelen dit uiteindelijk geleerd?
19, 20. (a) Welk bewijs is er dat de apostelen nederigheid leerden? (b) Hoe werd de vroege christelijke gemeente klaarblijkelijk gepresideerd, en wat geeft dit te kennen met betrekking tot de houding van de apostelen?
19 Ja, inderdaad. Jezus’ liefdevolle geduld met hen werd rijkelijk beloond. Een bewijs hiervan vormt de openlijke en eerlijke wijze waarop zij Jezus’ onderwijzingen over nederigheid optekenden. Wij kunnen ons levendig voorstellen hoe ellendig zij zich gevoeld moeten hebben als zij terugdachten aan hoe zij hadden gehandeld. Toch wilden zij dat anderen voordeel trokken van hun fouten en vooral van het voortreffelijke onderricht dat Jezus hun had gegeven. Dat zij de les goed hebben geleerd, blijkt eveneens uit hun eigen raad waarin zij tot nederigheid aanspoorden. De apostel Petrus schreef bijvoorbeeld later: „Weest allen één van zin . . . nederig van geest.” — 1 Petr. 3:8.
20 Nog een bewijs dat zij ten slotte nederigheid leerden, wordt in het bijbelboek Handelingen aangetroffen. Wanneer wij dit lezen, kunnen wij zien hoe de apostelen in eenheid samenwerkten om de christelijke gemeente op te bouwen. Geen van hen trachtte ambitieus op de voorgrond te treden of prestige te verwerven en ook gedroeg niemand zich alsof hij de voornaamste onder hen was door te trachten zijn woord tot wet te maken. In plaats daarvan nam klaarblijkelijk een lichaam van mannen, met inbegrip zelfs van andere ouderlingen behalve de apostelen, beslissingen met betrekking tot belangrijke aangelegenheden die de christelijke gemeente betroffen. De discipel Jakobus, een halfbroer van Jezus, die geen apostel was, presideerde klaarblijkelijk toen de beslissing met betrekking tot de besnijdenis werd genomen (Hand. 15:6-29; 12:1, 2). Dit wijst erop dat er een roulering van presiderende ouderlingen geweest kan zijn, waarbij de één bij de ene gelegenheid en een ander op een ander tijdstip als voorzitter optrad. Er ontwikkelde zich een geest van ware nederigheid onder de apostelen.
DE LES WORDT BEKLEMTOOND — WAAROM?
21. Hoe legde de apostel Petrus de nadruk op de belangrijkheid van nederigheid?
21 De apostel Petrus achtte het jaren later noodzakelijk de belangrijkheid van nederigheid te beklemtonen, en hij deed dit in de eerste van zijn geïnspireerde brieven die in de bijbelse canon werden opgenomen. In hoofdstuk vier spreekt hij over het lijden dat christenen wegens hun getrouwheid aan God kunnen verwachten te ondergaan, waarna hij zegt: „Daarom geef ik aan de oudere mannen onder u deze vermaning . . . Weidt de kudde Gods die aan uw zorg is toevertrouwd, niet onder dwang, maar gewillig . . . noch als heersend over hen die Gods erfdeel zijn, maar voorbeelden voor de kudde wordend. . . . Omgordt u allen echter met ootmoedigheid des geestes jegens elkaar, want God weerstaat de hoogmoedigen, maar hij geeft onverdiende goedheid aan de nederigen. Vernedert u daarom . . . Houdt uw zinnen bij elkaar, weest waakzaam. Uw tegenstander, de Duivel, gaat rond als een brullende leeuw, op zoek om iemand te verslinden.” — 1 Petr. 5:1-8.
22. Waarom gebruikte Petrus, na melding gemaakt te hebben van het lijden van christenen, het woord „daarom” om zijn vermaning aan ouderlingen in te leiden?
22 Waarom zei Petrus, na over het lijden van christenen gesproken te hebben: „Daarom geef ik aan de oudere mannen onder u deze vermaning”? Omdat als het de ouderlingen aan nederigheid ontbreekt, deze houding ertoe kan bijdragen dat het lijden en de lasten waaronder christelijke broeders reeds gebukt gaan, toenemen. De nederige houding van ouderlingen is daarentegen verfrissend en maakt het voor de broeders gemakkelijker volharding aan de dag te leggen (Jes. 32:1, 2). Petrus spoort de ouderlingen er derhalve toe aan ’niet te heersen over hen die Gods erfdeel zijn, maar voorbeelden voor de kudde te worden’.
23. (a) Welke commentaren van Jezus kunnen Petrus ertoe gebracht hebben de ouderlingen ertoe aan te sporen niet over de kudde te heersen? (b) Met welke eigenschap moeten ouderlingen omgord zijn, hetgeen welke resultaten afwerpt?
23 Petrus heeft zich klaarblijkelijk Jezus’ opmerkingen herinnerd over wereldse regeerders die „over hen heersen” en „autoriteit over hen uitoefenen”, waarna hij zei: „Gij dient evenwel niet zo te zijn” (Mark. 10:42-44; Luk. 22:25-27). Neen, christelijke ouderlingen dienen niet als de trotse Farizeeën te zijn, die anderen zeiden wat zij moesten doen maar vervolgens niet bereid waren om ook maar een vinger uit te steken om deze dingen zelf te doen (Matth. 23:3, 4). Zij behoren veeleer het voorbeeld te geven en zelf bereid te zijn om alles te doen wat zij ook anderen vragen te doen. Zij behoren zich, te zamen met alle andere christenen, ’met ootmoedigheid des geestes te omgorden’. In overeenstemming met de betekenis van het Griekse woord enkomboomai, dat in 1 Petrus 5:5 met „omgordt u” is vertaald, dienen zij zich deze nederigheid stevig ’als met knopen om te binden’. Als gevolg hiervan zullen zij zich nooit te belangrijk achten voor het verrichten van dienstbare taken, zoals het schoonmaken van de Koninkrijkszaal, of voor het deelnemen aan alle takken van de predikingsactiviteiten van de christelijke gemeente.
24. In welke opzichten zouden ouderlingen over de kudde kunnen heersen?
24 Terzelfder tijd zullen degenen die zich met nederigheid omgorden, zich geen speciale gerieven ten nutte maken of voorrechten toeëigenen, alsof zij betere dingen verdienen dan wat de anderen ontvangen. Zou het op christelijke vergaderingen bijvoorbeeld in werkelijkheid niet op heersen over de broeders neerkomen als ouderlingen ervoor zorgen dat zij speciale maaltijden en de beste werktoewijzingen ontvangen, terwijl zij hun broeders mindere werkzaamheden laten verrichten? Of zouden zij de kudde een voorbeeld geven als zij in de cafetaria vooraan in de rij gaan staan om hun maaltijden eerder te ontvangen dan degenen die reeds langer wachten? Er kunnen zich, ten gevolge van dringende werktoewijzingen, inderdaad noodsituaties voordoen waarin het noodzakelijk kan zijn om in de cafetaria vooraan in de rij te gaan staan of om op een andere tijd of plaats te eten dan anderen. Toch zijn dit dingen om ernstig over na te denken. Waarom?
25. (a) Zijn degenen die speciale bekwaamheden of dienstvoorrechten hebben superieure personen? (b) Op welke raad dienen christenen derhalve beslist acht te slaan?
25 In de eerste plaats omdat iemand die autoriteit ontvangt, in het bijzonder geneigd kan zijn te denken dat hij een beter en verdienstelijker mens is dan anderen. Is dit echter zo? Hij mag dan wel bepaalde bekwaamheden bezitten die hem ervoor in aanmerking doen komen een christelijke ouderling te zijn en met een onderdeel van de congresorganisatie belast te worden, maar deze bekwaamheden maken hem niet tot een superieur persoon (1 Tim. 3:1-7). Jehovah God beschouwt een ouderling, of wie maar ook die speciale bekwaamheden bezit, niet als superieur aan zijn broeders. Hoe belangrijk is het derhalve dat zo iemand acht slaat op Gods raad om ’met ootmoedigheid des geestes de anderen superieur aan zichzelf te achten’! (Fil. 2:3) Deze nederige geesteshouding zal een christen behoeden voor de verschrikkelijke „ineenstorting” die door trots teweeggebracht kan worden. — Spr. 16:18; 18:12.
26. Hoe kan gebrek aan nederigheid van de zijde van de ouderlingen de kudde in gevaar brengen?
26 Ook zal deze nederige houding van een christelijke ouderling de kudde beschermen. De „schapen” kunnen gemakkelijk tot struikelen worden gebracht en van de gemeente worden afgekeerd als de ouderlingen zich speciale voorrechten toeëigenen, prestige of aanzien trachten te verkrijgen of op andere manieren een trotse, hoogmoedige geest aan de dag leggen. Gods Woord spoort ons aan: „Neemt de leiding in het betonen van eer aan elkaar” (Rom. 12:10). Welke uitwerking zal het echter op de kudde hebben als zij zien dat de ouderlingen, van wie verondersteld mag worden dat zij als voorbeelden dienst verrichten, zich met het beste van het beste vereren en op een aanmatigende en arrogante wijze handelen? Dan móet dit hun wel nadeel berokkenen. Het lijden dat zij verduren omdat zij christenen zijn, wordt vergroot, en dit zou tot rampspoed kunnen leiden.
27. Hoe kunnen ouderlingen hun zinnen bij elkaar houden en verhinderen dat de Duivel hen en de kudde verslindt?
27 Wekt het dan verbazing dat de apostel Petrus waarschuwde: „Houdt uw zinnen bij elkaar, weest waakzaam. Uw tegenstander, de Duivel, gaat rond als een brullende leeuw, op zoek om iemand te verslinden”? Als een christelijke ouderling een trotse, hoogmoedige geest ontwikkelt, kan hij voor de Duivel de weg openen om hem, en ook leden van de kudde, met succes te verslinden. Dus, ouderlingen, tracht zelfs de schijn te vermijden dat u hoogmoedig of superieur zou zijn. Omgordt uzelf met nederigheid. Weest te benaderen, vriendelijk, teder en mededogend, zoals wanneer een zogende moeder haar eigen kinderen koestert (Ef. 4:32; 1 Thess. 2:7, 8). Kijkt altijd naar het voorbeeld en de onderwijzingen van Jezus Christus en doet uw best om hem na te volgen. — Fil. 2:5-8.
28. Welk schitterende vooruitzicht is er voor de toekomst, en waar krijgen wij hier een voorproefje van?
28 Sta er eens bij stil hoe heerlijk het zal zijn wanneer alle mensen die leven, ootmoedigheid des geestes ten toon spreiden en anderen superieur aan zichzelf beschouwen. Wat zal er een verkwikking en een vrede heersen! In de christelijke gemeente ontvangen wij zelfs thans een voorproefje van deze zegen door met nederige, onzelfzuchtige mannen, vrouwen en kinderen verbonden te zijn. Worden wij er dan niet toe aangemoedigd ons met nederigheid te omgorden? Deze eigenschap kan ons beschermen, doordat ze voorkomt dat wij door de Duivel worden verslonden, en kan ons helpen de „grote verdrukking” te overleven en voor eeuwig in Gods snel naderende rechtvaardige nieuwe ordening te leven. — Ps. 133:1-3; Openb. 7:9-14.