-
Hoe Gods geest u kan helpenDe Wachttoren 1974 | 15 november
-
-
situatie moet doen], dan moet hij God blijven vragen, want hij geeft aan allen edelmoedig en zonder verwijt” (Jak. 1:2-5). Ja, in antwoord op gebeden om leiding, zal Jehovah door middel van zijn heilige geest leiding geven. Gods geest, die op het geheugen van de persoon inwerkt, zal hem de nodige tot leiding dienende bijbelse beginselen te binnen brengen en zal hem helpen te onderscheiden hoe deze beginselen in zijn geval van toepassing zijn.
Gods geest verschaft dus beslist de noodzakelijke hulp. Indien u erdoor geleid wilt worden, werk er dan mee samen door uw geest met kennis uit Gods Woord te vullen.
-
-
Bent u werkelijk te benaderen?De Wachttoren 1974 | 15 november
-
-
Bent u werkelijk te benaderen?
JEHOVAH God stelt het heel erg op prijs wanneer degenen die hem dienen, te benaderen zijn. Wij dienen dit te verwachten. God zelf heeft in dit opzicht namelijk een schitterend voorbeeld gegeven, aangezien hij zich er te allen tijde en onder alle omstandigheden voor openstelt om naar het gebed van alle soorten van mensen te luisteren. — Ps. 65:2.
Hoe belangrijk God het vindt dat wij te benaderen zijn, blijkt wel uit het feit dat hij zijn Zoon naar de aarde heeft gezonden, waar hij hem onder eenvoudige omstandigheden liet leven. Met welk doel? Onder andere opdat zijn Zoon, Jezus Christus, „een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden”, „niet iemand die geen medegevoel kan hebben met onze zwakheden, maar iemand die in alle opzichten evenals wij beproefd is”. Wegens hem kunnen christenen „met vrijmoedigheid van spreken de troon van [Gods] onverdiende goedheid naderen”, terwijl zij dit onbeschroomd en vol vertrouwen kunnen doen (Hebr. 2:17, 18; 4:15, 16; 10:19, 21, 22). Jehovah God wil het zo hebben.
In deze tijd vervreemden de mensen in het algemeen geleidelijk aan van elkaar; er treden ongemerkt storingen op in de communicatie — tussen gezinsleden en ook tussen degenen die met autoriteit bekleed zijn en degenen die aan autoriteit onderworpen zijn. Dit dient ons er meer dan ooit van te doordringen hoe uiterst belangrijk het is te benaderen te zijn. Wij kunnen het ons niet veroorloven dat zulke ongunstige wereldse toestanden de christelijke gemeente binnendringen en de geest van hartelijkheid en oprechte liefde die daar heersen, verzwakken. Wie dienen in dit opzicht vooral op hun hoede te zijn, en hoe kunnen zij tegen dit gevaar waken?
Christelijke echtgenoten, die ’hun vrouw behoren lief te hebben als zichzelf’, dienen deze hoedanigheid te behoeden. Ouders moeten er ook voor zorgen dat zij voor hun kinderen te benaderen blijven als zij niet willen dat hun kinderen zich ’getergd’ voelen en ’moedeloos’ worden. En in elke christelijke gemeente dienen ouderlingen (opzieners) er in hun omgang met al hun broeders en zusters blijk van te geven werkelijk te benaderen te zijn. — Ef. 5:28, 33; Kol. 3:19, 21; 1 Petr. 5:1, 3.
HOE ER BLIJK VAN TE GEVEN TE BENADEREN TE ZIJN
Wij zijn pas werkelijk te benaderen wanneer wij een oprechte, ware belangstelling voor anderen hebben. Het is niet voldoende te zeggen dat wij te benaderen zijn, dat wij een „open deur”-gedragslijn volgen en dat de „welkomst”-loper is uitgelegd. Het is zoals in de spreuk staat: „Van een groot aantal mensen zal elk zijn eigen liefderijke goedheid verkondigen.” Woorden zijn echter niet voldoende. Wij moeten tonen dat wij werkelijk te benaderen zijn door de wijze waarop wij met anderen omgaan (Spr. 20:6; 1 Joh. 3:18). Als wij werkelijk om mensen geven en bereid zijn ons ten behoeve van hen in te zetten, zullen zij dit aanvoelen.
Een ouderling in een gemeente heeft krachtens heilige geest de toewijzing ontvangen om als een herder onder Christus Jezus dienst te verrichten. Deze toewijzing dient hem echter niet het gevoel te geven dat hij superieur is aan anderen, want hij maakt ook zelf als een van de „schapen” deel uit van de kudde (Hand. 20:28; 1 Petr. 5:2, 4). In plaats daarvan dient hij zich dankbaar te voelen dat het Hoofd van de gemeente, Christus Jezus, hem waardig heeft geacht voor andere leden van de kudde dienst te verrichten en dat God hem hiervoor bekwaam gemaakt heeft door hem een mate van kennis, verstand en wijsheid te schenken (1 Tim. 1:12; 2 Kor. 3:5). Zulke geestelijke rijkdommen zijn als een van God afkomstig ’toevertrouwd pand’. In plaats van het gevoel te hebben dat hij persoonlijk
-