Bijbelse beginselen toepassen in het huisgezin
1. Welke twee uitwerkingen kunnen verschillen in persoonlijkheid hebben, hetgeen aanleiding geeft tot welke vraag?
WIJ zijn allemaal verschillende persoonlijkheden. In sommige opzichten is dat goed. Het maakt het leven interessanter en gevarieerder. Het kan problemen helpen oplossen. Sommige situaties worden beter aangepakt wanneer personen met verschillende bekwaamheden in teamverband samenwerken. Dit geldt ook voor de leden van een huisgezin. Ten gevolge van onvolmaaktheid worden er soms echter tegenovergestelde resultaten verkregen. Door verschillen in persoonlijkheid worden er problemen geschapen die teamwerk bemoeilijken. Vanzelfsprekend kunnen er ook als gevolg van andere oorzaken dan verschillen of tegenstrijdigheden in persoonlijkheid problemen rijzen, maar de vraag luidt hier: Dient een christen ooit de conclusie te trekken dat een probleem waarbij afzonderlijke personen zijn betrokken, absoluut onoplosbaar is of dat het voor bepaalde persoonlijkheden onmogelijk is met elkaar op te schieten?
2. Welke aanmoediging wordt er met het oog op moeilijkheden gegeven, in plaats dat er regels worden vastgesteld?
2 Het is niet onze bedoeling een groot aantal regels vast te stellen. Wij willen u er veeleer toe aanmoedigen mogelijkheden voor een oplossing van de problemen te zien waar u die misschien niet had verwacht. Of misschien ziet u de mogelijkheden wel maar weet u niet hoe u deze kunt benutten. Vergeet nooit dat wanneer er mensen bij zijn betrokken, situaties kunnen veranderen. Ook de desbetreffende personen kunnen veranderen. En dit geldt ook voor u. Een ware christen heeft zelfs een betere gelegenheid en reden om zijn persoonlijkheid te veranderen of aan te passen dan wie maar ook. Hij is verplicht dit te doen. Hoe dat zo?
3. Hoe moedigt en spoort Paulus ons ertoe aan onze persoonlijkheid te veranderen?
3 De bijbel spreekt heel definitief over veranderingen die in onze persoonlijkheid aangebracht moeten worden. De bijbel moedigt en spoort hiertoe aan door uit te leggen waarom en hoe dit gedaan kan worden. Paulus zei in zijn brief aan de christenen in Éfeze: ’Gij dient de oude persoonlijkheid, die met uw vroegere levenswandel overeenkomt en die naar haar bedrieglijke begeerten wordt verdorven, weg te doen, maar nieuw gemaakt te worden in de kracht die uw denken aandrijft, en de nieuwe persoonlijkheid aan te doen, die naar Gods wil werd geschapen in ware rechtvaardigheid en loyaliteit.’ Dit maakt de reden voor een nieuwe persoonlijkheid duidelijk. Wij moeten beslist allemaal toegeven dat onze oude persoonlijkheid door „bedrieglijke begeerten” werd beïnvloed doordat wij „verduisterd” waren in ons „verstand en vervreemd van het leven dat God toebehoort”. Toen wij de waarheid aanvaardden, „gelijk de waarheid in Jezus is”, begonnen wij echter te leren hoe ’het werkelijke leven stevig vast te grijpen’. Wij ontwikkelden een innig nieuw verlangen, dat tot uiting kwam in onze opdracht aan God om in standvastige toewijding zijn wil te doen. — Ef. 4:17-24; 1 Tim. 6:19.
4. Naar welke bron dienen wij op te zien voor hulp, en hoe gaat dit in zijn werk?
4 Hoewel u het hiermee eens bent, vraagt u zich misschien af hoe u deze suggesties kunt toepassen in verband met het oplossen van de problemen die u in het huiselijke leven zo bestormen. U bent misschien van mening dat de „kracht die uw denken aandrijft” (letterlijk, ’de geest van uw verstand’) niet sterk genoeg is. U bent misschien inderdaad niet sterk genoeg van uzelf. Maar door uw opdracht hebt u zich in Jehovah’s hand geplaatst, en hij is sterk genoeg. Hij is zowel in staat als bereid u erbij te leiden en te sterken uw deel te doen. „Want God is het die, ter wille van zijn welbehagen, in u werkt, opdat gij zowel wilt als werkt” (Fil. 2:13). U behoeft niet op de kracht of geest van uw eigen verstand te vertrouwen. U leert veeleer hoe u met Gods geest moet samenwerken. Geen probleem is te groot voor hem, zelfs niet dat van een dode Christus. Paulus zegt: „Indien nu de geest van hem die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, zal hij die Christus Jezus uit de doden heeft opgewekt, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door middel van zijn geest, die in u woont.” — Rom. 8:11; zie ook Efeziërs 1:19, 20.
5. Ook al blijven de levensproblemen bestaan, welke verlichting en troost kunnen wij niettemin verkrijgen?
5 Dit betekent niet dat u al uw problemen kunt oplossen door ze eenvoudig van u af te zetten. Het betekent dat u zich kunt troosten in de wetenschap dat uw houding en handelwijze juist en schriftuurlijk zijn. Vanuit Jehovah’s standpunt bezien zijn uw reputatie en geweten zuiver. Het is zijn voornemen dat het „rechtvaardige vereiste van de Wet [in de beginselen die eraan ten grondslag liggen] vervuld zou worden in ons, die niet in overeenstemming met het vlees wandelen, maar in overeenstemming met de geest”. Het is waar dat u nog steeds onvolmaakt bent, maar er is goedgunstig een voorziening getroffen op grond waarvan uw zonden vergeven kunnen worden. — Rom. 8:4.
6. Wat kunnen wij in dit opzicht leren uit het verslag in Hebreeën hoofdstuk 11?
6 Hoewel het waar is dat de voornoemde schriftplaatsen voornamelijk van toepassing zijn op degenen in de christelijke gemeente die een hemelse hoop hebben, zijn ze in principe ook van toepassing op de „grote schare” christelijke getuigen die in Openbaring 7:9 worden genoemd en die een aardse hoop hebben. Ter ondersteuning hiervan diene het onloochenbare bewijs van Jehovah’s gunst en zegen ten aanzien van alle voorchristelijke getuigen die in Hebreeën hoofdstuk 11 worden beschreven. Zij werden door zijn geest in staat gesteld hun vele problemen, met inbegrip van huiselijke problemen, te overwinnen, en wij willen u ertoe aanmoedigen hetzelfde te doen. Dat is zelfs de reden waarom het verslag over die grote „wolk van getuigen” aan ons werd gegeven (Hebr. 12:1). Laten wij met dit in gedachten verder aandacht schenken aan Paulus’ geïnspireerde raad aan de christenen in Éfeze.
7. Welke raad geeft Paulus na de aansporing die hij in Efeziërs 4:22-24 heeft gegeven?
7 Paulus geeft nog meer voortreffelijke praktische raad, die rechtstreeks is gebaseerd op de aansporing om de nieuwe persoonlijkheid aan te doen. Hoewel deze raad voornamelijk wordt gegeven vanuit het standpunt van gedrag binnen de gemeente, is hij ook van toepassing op het huiselijk leven, terwijl een gedeelte ervan rechtstreeks op de gezinsverhoudingen slaat. In plaats van regels vast te stellen, bespreekt Paulus beginselen en toont hij aan hoe en waarom deze in acht genomen dienen te worden. Hij schrijft: „Nu gij daarom onwaarheid hebt weggedaan, spreekt waarheid, een ieder van u met zijn naaste, omdat wij leden zijn die elkaar toebehoren.” — Ef. 4:25.
ONDERLINGE AFHANKELIJKHEID
8. (a) Hoe is het feit dat wij „elkaar toebehoren” zowel op geestelijke als op vleselijke verhoudingen van toepassing? (b) Hoe wordt dit goed geïllustreerd?
8 Door uw opdracht bent u een lid van Gods gezin geworden en kunt u hem naar waarheid met „onze Vader” aanspreken (Matth. 6:9). Dit is een geestelijke verhouding die in uw leven de belangrijkste plaats inneemt. Hierdoor worden echter vleselijke verhoudingen en de daarmee verbonden verplichtingen niet teniet gedaan. God heeft het menselijke gezin een volmaakt begin gegeven en heeft de eerste man en vrouw de opdracht gegeven zich te vermenigvuldigen, met het vooruitzicht dat er talloze gezinseenheden zouden komen die uit ouders en kinderen zouden bestaan (Gen. 1:28). Toen Paulus zei dat „wij leden zijn die elkaar toebehoren”, uitte hij een fundamenteel beginsel dat op beide voornoemde verhoudingen van toepassing is. Ter ondersteuning hiervan maakt hij elders een uitgebreid gebruik van het menselijk lichaam en de leden ervan ten einde een passende illustratie van onderlinge afhankelijkheid te geven. — Zie 1 Korinthiërs 12:12-27; Efeziërs 4:4, 15, 16.
9. (a) Hoe kan het genoemde beginsel op nuttige wijze op de christelijke gemeente van toepassing gebracht worden? (b) Waar treffen wij thans in dit opzicht een leemte aan, hetgeen aanleiding geeft tot welk probleem?
9 Een juist begrip van dit beginsel zal een grote hulp voor u zijn. Begrijpt u waar het om gaat? Zelfs in de christelijke gemeente behoren de leden niet alleen God en hun Hoofd, Christus Jezus, toe, maar ook elkaar. Zij behoren niet zichzelf toe. Dit bevordert de werkelijke bewuste eenheid die u over de gehele aarde onder Jehovah’s getuigen aantreft. Ten gevolge van de tegengestelde druk waaronder men in deze „kritieke tijden . . . die moeilijk zijn door te komen” gebukt gaat, is een dergelijke eenheid droevig genoeg vaak ver te zoeken in het gezinsleven. Zoals was voorzegd, wordt de overheersende geest in deze „laatste dagen” door zelfzucht, ondankbaarheid en deloyaliteit gekenmerkt (2 Tim. 3:1-5). In veel gezinnen gaat elk gezinslid vaak zijn of haar eigen weg, en dit geldt zelfs voor de kinderen op behoorlijk jeugdige leeftijd. U bent misschien geneigd hetzelfde te doen, in de veronderstelling dat er niets anders op zit als u misschien de enige in het gezin bent die zich voor de ware aanbidding interesseert. Uw smaak en activiteiten zijn totaal verschillend, en u „hebt niet langer met hen deel aan de onvruchtbare werken die tot de duisternis behoren” (Ef. 5:11). Niettemin bent u, als iemand die thuis woont, een deel van het gezin en in die mate hebt u bepaalde verplichtingen met betrekking tot de andere gezinsleden.
10. In welke opzichten kunnen wij er moeite voor doen de vrede en eenheid in het gezin te bevorderen?
10 Hoe dient uw houding te zijn en welke handelwijze dient u te volgen? Ook al worden uw pogingen misschien niet gewaardeerd, zie toch uit naar gelegenheden, zelfs in kleine dingen, om de vrede en eenheid in het gezin te bevorderen. Indien de anderen zich als tegenstanders ontpoppen, sluit u dan niet in hun onverschilligheid en vijandigheid bij hen aan. Maak geen strijdpunt van dingen als er geen werkelijk bijbels beginsel bij betrokken is. Zelfs dan kunt u er niet op staan dat anderen zich aan juiste beginselen houden, tenzij u dit als ouder van uw kinderen verlangt. Houd in het dagelijkse contact met anderen in gedachten dat daden luider spreken dan woorden, tenzij u rechtstreeks wordt uitgedaagd of er een vraag wordt gesteld. Probeer een voorbeeld te zijn in een goed christelijk gedrag. Tracht te tonen wat de waarheid voor u betekent, dat ze u werkelijk geluk en tevredenheid en een heldere kijk op de toekomst schenkt, en betoon terzelfder tijd medegevoel met degenen die zwaar door de huidige omstandigheden worden getroffen.
DE PRACHTIGE EIGENSCHAPPEN VAN DE „NIEUWE PERSOONLIJKHEID” TEN TOON SPREIDEN
11. Hoe is Paulus’ raad van toepassing op (a) onwaarheid, (b) kwaadheid en (c) stelen?
11 Veel van de hier gegeven raad is van toepassing op het huiselijk leven, ongeacht hoe het gezin is samengesteld. Het is o zo gemakkelijk een klein beetje oneerlijk te zijn, waarbij u uzelf wijsmaakt dat het niet altijd zin heeft de waarheid te vertellen. Vindt u het prettig als u merkt dat andere gezinsleden die gedragslijn volgen? Wordt hierdoor niet het vertrouwen ondermijnd en achterdocht geschapen? Het gevoel van ’elkaar toe te behoren’ wordt er beslist niet door bevorderd. Paulus zegt: „Nu gij . . . onwaarheid hebt weggedaan, spreekt waarheid, een ieder van u met zijn naaste.” Ook is het gemakkelijk ten gevolge van een voortdurende irritatie een smeulende wrevel te gevoelen. Aangezien u dit niet wilt toegeven, leeft u misschien overeenkomstig een leugen door het te ontkennen. Zelfs wanneer de kwaadheid van uw zijde terecht en juist is, dient u voorzichtig te zijn; „laat de zon niet ondergaan terwijl gij in een geërgerde stemming verkeert”. De oorzaak van de kwaadheid is er misschien nog steeds, maar tracht Jehovah’s zienswijze ten aanzien van het probleem te krijgen en vraag hem om hulp. „Werp uw last op Jehóvah, en hijzelf zal u schragen” (Ef. 4:25, 26; Ps. 55:22). Zodoende „staat [u] de Duivel geen plaats toe”. Verder wordt er gezegd: „Wie steelt, stele niet meer, maar laat hij liever hard werken . . . opdat hij iets aan de behoeftige kan uitdelen.” Wat kan het verleidelijk zijn een klein beetje te stelen — alleen maar een mondvol van je lievelingsgerecht voordat het op tafel komt. Het zal niet gemist worden en niemand ziet het, tenzij je vergeet het bewijs ervan rondom je mond weg te vegen! Dit is niet beperkt tot kleine kinderen, hoewel kinderen juist in de prille jeugdtijd vriendelijk maar toch onophoudelijk juiste beginselen ingeprent dient te worden. Elk gezinslid heeft bovendien recht op een zekere mate van privacy, waarbij leeftijd en omstandigheden in aanmerking genomen dienen te worden. Maak geen inbreuk op die privacy. Dat zou, op zijn zachtst uitgedrukt, eveneens een vorm van diefstal zijn. — Ef. 4:27, 28.
12. (a) Hoe is de raad met betrekking tot de spraak vooral van toepassing in het huisgezin? (b) Hoe kunnen wij, in overeenstemming met de raad in Romeinen 12:14, het slechte door het goede vervangen?
12 Verder wordt er goede raad gegeven met betrekking tot de spraak en de beweegreden die er de aanleiding toe vormt. „Laat geen verdorven woord uit uw mond voortkomen, maar elk woord dat goed is tot opbouw . . . Alle kwaadaardige bitterheid en toorn en gramschap en geschreeuw en schimpend gepraat worde uit uw midden weggenomen, evenals alle slechtheid”, met inbegrip van „dwaas gepraat” en „ontuchtig gescherts” (Ef. 4:29-31; 5:4). Thuis is vaak de plaats waar u het gevoel hebt dat u gewoon uzelf kunt zijn, zelfs nog meer dan in de gemeente, waar rechtvaardige beginselen meer op de voorgrond treden. Hoe noodzakelijk is het dan zich bewust te zijn van de noodzaak zelfbeheersing te oefenen, vooral als de algemene sfeer ontspannen is en er geen beperkingen schijnen te bestaan ten aanzien van het vertellen van leuke verhalen en grappen, of de woordkeus wanneer men geïrriteerd is. Een „verdorven woord” hoeft niet openlijk vuil en obsceen te zijn. Het kan een knappe woordspeling zijn, iets met een dubbele betekenis, zoals een appel die er van buiten mooi en opgepoetst uitziet maar in werkelijkheid van binnen helemaal rot is. Ja, het hangt ervan af hoe u in uw hart bent (Matth. 12:34). Zulke dingen behoren bij de oude persoonlijkheid. Ze moeten worden vervangen door wat bij de nieuwe persoonlijkheid behoort, door wat „goed is tot opbouw” en door „dankzegging”. De kwaadaardige en bittere houding, alsook schimpend gepraat, moeten vervangen worden doordat wij „vriendelijk jegens elkaar [worden], teder mededogend, elkaar vrijelijk vergevend”. Dit zijn bijbelse beginselen die in het huisgezin toegepast moeten worden. — Ef. 4:32; Kol. 3:8-10.
13. (a) Wat geldt met betrekking tot alle persoonlijkheden? (b) Wat moeten wij nooit onderschatten, en hoe speelt nederigheid hierbij een belangrijke rol?
13 Wij willen geen ogenblik de indruk geven dat deze dingen gemakkelijk in praktijk te brengen zijn. Het is gemakkelijker ze te lezen dan ze te doen. U hebt niet met onbezielde feiten en cijfers te maken, noch met dingen die als inbeelding uit het hoofd gezet moeten worden. U hebt te maken met persoonlijkheden, uw eigen persoonlijkheid en die van anderen. Met betrekking tot zulke persoonlijkheden, waarbij u uzelf niet moet uitschakelen, kunnen er verborgen schuilhoeken in de geest en het hart zijn, zowel in gunstige als in ongunstige zin. Verder moet ook Jehovah’s uitnemende persoonlijkheid in aanmerking genomen worden. Denk nooit licht over het feit dat hij er een liefdevolle belangstelling voor heeft dat u in een opgedragen verhouding tot hem blijft staan. Onderschat nooit de vele onuitputtelijke voorzieningen die hij door middel van zijn Woord en organisatie heeft getroffen en de hulp die hij door zijn geest en via het gebed schenkt om u in staat te stellen een christelijke persoonlijkheid aan te doen (Ef. 3:20). Vooruitgang in geestelijke gezindheid is vaak een langzaam proces in vergelijking met uw verwachtingen. U voorziet misschien wel hogere maatstaven, maar evenals nieuwe hoogten die pas gezien worden wanneer men een bocht om gaat, zijn ze misschien moeilijk te bereiken. Het is voornamelijk een kwestie van uw eigen geesteshouding — of u nederig van geest bent en bereid bent uw fouten en mislukkingen toe te geven, en of u altijd bereid bent een verdere poging te doen en opnieuw te beginnen. Jehovah zegent zulk een houding beslist en uw broeders en zusters in Gods gezin zullen u erom liefhebben en al het mogelijke doen om u te helpen.
14. (a) Hoe dienen wij te trachten vooroordeel tegen ons te overwinnen? (b) Welk voorbeeld heeft Jezus ons in dit opzicht gegeven?
14 Ook al bent u nog zo oprecht en nederig, toch is het heel goed mogelijk dat de andere leden van uw vleselijke familie, die een vooroordeel hebben en zelfs van vijandigheid blijk geven, dit niet waarderen. Zij zeggen misschien wel dat u probeert een superieure houding aan te nemen. Dit is niet moeilijk te begrijpen. Uw maatstaven als een ware christen zouden wel eens verre superieur kunnen zijn aan die van hen, maar dat maakt u als persoon nog niet superieur, is het wel? U bent wat u bent door Jehovah’s onverdiende goedheid. U begrijpt dat, maar zij niet. Zonder met betrekking tot uw standpunt te schipperen of enig bijbels beginsel te overtreden, dient u al het mogelijke te doen om een gedragspatroon te volgen dat normaal geacht wordt. Geef er in die mate blijk van dat u bij hen hoort. Wees bereid veel dingen door de vingers te zien. Tracht gekwetste gevoelens te vermijden, of het nu ten aanzien van anderen is of ten aanzien van uzelf. Jezus heeft in dit opzicht vaak veel verduurd toen hij in het gezelschap verkeerde van degenen die een vooroordeel hadden en hem vijandig gezind waren. Nooit heeft hij de deur van communicatie toegesloten en is hij in zijn schulp gekropen, zoals het gezegde luidt. Petrus zei dan ook over hem: „Christus heeft voor u geleden, u een model nalatend opdat gij nauwkeurig in zijn voetstappen zoudt treden. . . . Wanneer hij werd beschimpt, ging hij niet terugschimpen. Wanneer hij leed, ging hij niet dreigen, maar hij bleef zich toevertrouwen aan degene die rechtvaardig oordeelt.” — 1 Petr. 2:21-23.
WARE LIEFDE EN ONDERWORPENHEID
15. Met welk thema begint Paulus zijn raad aan gezinsleden, maar hoe werd dit beginsel al vroeg verdorven?
15 Paulus begint de gedetailleerde raad die hij allereerst aan vrouwen, vervolgens aan mannen en daarna aan kinderen geeft, door op allen het volgende beroep te doen: „Weest aan elkaar onderworpen in de vreze van Christus” (Ef. 5:21). Dit is het aanvangsthema dat Paulus in zijn raad aan gehuwde mannen en vrouwen verder ontwikkelt. De eerste vrouw, Eva, gaf door haar overijlde handelwijze blijk van gebrek aan onderworpenheid, niet alleen jegens God, maar ook jegens haar echtgenoot. Het is waar dat Adam een zekere onderworpenheid aan Eva toonde door haar voorbeeld te volgen, maar dit was beslist niet op zijn plaats. Hij toonde gebrek aan onderworpenheid jegens God. De kwestie van onderworpenheid werd dus verdraaid en verdorven zodra het mensengeslacht in zonde werd gedompeld.
16. Hoe is onderworpenheid een uiting van ware liefde, en op welke wijze dient ze ten toon gespreid te worden?
16 Een juiste onderworpenheid is een uiting van ware liefde. Toen u, als een ware christen, de stap van de opdracht deed, was dit een bewijs van uw liefde voor Jehovah en van uw volledige en bereidwillige onderworpenheid aan hem om zijn wil te doen. In de christelijke gemeente dient ook de geest van wederzijdse consideratie en onderworpenheid „aan elkaar . . . in de vreze van Christus” te bestaan. De ouderlingen dienen hierin de leiding te nemen, niet „als heersend over hen die Gods erfdeel zijn, maar voorbeelden voor de kudde wordend”. Dezelfde geest dient thuis ten toon gespreid te worden. Dit wordt goed geïllustreerd door het menselijk lichaam, waar alle leden ’harmonisch samengevoegd moeten zijn en moeten samenwerken’ wil er iets tot stand gebracht kunnen worden. Ja, zelfs het hoofd, bovenaan, kan niet tot de voeten zeggen: „Ik heb u niet nodig.” — 1 Petr. 5:3; Ef. 4:16; 1 Kor. 12:21.
17. Waaraan is wrijving vaak te wijten, maar waardoor kan dit vaak verholpen worden?
17 Wanneer deze voortreffelijke houding van samenwerking ten toon wordt gespreid, zijn er slechts weinig huwelijks- en gezinsproblemen die niet snel en gemakkelijk opgelost kunnen worden. De afwezigheid van deze houding vormt met andere woorden vaak de wortel van het probleem. Zelfs wanneer slechts één partner een opgedragen christen is die deze juiste houding ten toon spreidt, kan dit er veel toe bijdragen te voorkomen dat problemen zich dermate toespitsen dat ze wrijving en onenigheid veroorzaken. Paulus deed het dringende verzoek „zo te wandelen dat gij u de roeping waarmee gij werdt geroepen, waardig toont, met volledige ootmoedigheid des geestes en zachtaardigheid, met lankmoedigheid, elkaar in liefde verdragend”. — Ef. 4:1, 2.
18. (a) Wat kunnen wij uit Paulus’ raad in Filippenzen 2:2-4 leren? (b) Hoe kunnen „anderen superieur aan uzelf” zijn?
18 Hij bracht dit zelfs nog krachtiger onder woorden in zijn brief aan de Filippenzen, waarin hij zegt: „Maakt . . . mijn vreugde volkomen doordat gij gelijkgezind zijt en dezelfde liefde hebt, . . . niets doende uit twistgierigheid of uit egotisme, maar met ootmoedigheid des geestes de anderen superieur aan uzelf achtend, terwijl gij niet alleen uit persoonlijk belang het oog houdt op uw eigen zaken, maar ook uit persoonlijk belang op die van de anderen” (Fil. 2:2-4). Bent u zo’n ootmoedig iemand, of bent u egocentrisch en egotistisch, terwijl u erbij blijft dat u altijd gelijk hebt in uw mening over dingen en mensen? Indien u een gehuwde man of een ouderling bent, merken uw vrouw of anderen in de gemeente dan op dat u nederig van geest bent? Is het voor allen duidelijk dat u anderen superieur aan uzelf acht? In bepaalde hoedanigheden en bekwaamheden zal dit beslist het geval zijn. U mag dan in staat zijn alle meubels voor het huis te verschaffen, maar zou u ze op net zo’n uitnodigende en rust-ademende wijze kunnen rangschikken als uw vrouw? Zijn zelfs uw kleintjes niet ongeremder en spontaner in het tot uitdrukking brengen van vreugde en genegenheid?
19. In welke mate is een vrouw in onderworpenheid aan haar man, en waarom?
19 Paulus toont vervolgens aan welk een voortreffelijke verhouding er bestaat tussen de bijbelse beginselen van liefde, onderworpenheid en de uitoefening van gezag als hoofd. Omdat een „man . . . het hoofd van zijn vrouw [is], evenals ook de Christus het hoofd van de gemeente is”, is zij onderworpen aan hem. In welke mate? Welnu, „evenals de gemeente onderworpen is aan de Christus, zo moeten ook vrouwen het zijn aan hun man, in alles”. Haar man is misschien geen opgedragen christen en gedraagt zich om deze reden misschien zelfs als een tegenstander, maar dit doet niets af aan het gezagsbeginsel en ook wordt dit er niet door opgeheven. Zij dient zich niet met tegenzin aan zijn gezag als hoofd te onderwerpen en dient hier alleen een uitzondering op te maken wanneer onderworpenheid tot gevolg zou hebben dat zij een ander bijbels beginsel overtreedt. — Ef. 5:22-24.
20. In welke mate dient een man zijn vrouw lief te hebben, en waarom?
20 De voornaamste verantwoordelijkheid van de christelijke echtgenoot is, het beginsel van ware agape-liefde toe te passen. In welke mate? „Mannen, blijft uw vrouw liefhebben, evenals ook de Christus de gemeente heeft liefgehad en zich voor haar heeft overgeleverd om haar te heiligen, . . . opdat hij [uiteindelijk] de gemeente in haar luister aan zich zou kunnen aanbieden, . . . heilig . . . en zonder smet”, als een schitterende bruid. Dit houdt stellig in dat de man zijn vrouw in hoog aanzien moet houden, terwijl de „vrouw . . . diepe achting voor haar man [moet] hebben”. — Ef. 5:25-27, 33.
21. Hoe en waarom zijn liefde en onderworpenheid van toepassing op kinderen?
21 Voor kinderen wordt de nadruk gelegd op een juiste gehoorzaamheid en onderworpenheid. Onder het gezonde en liefdevolle schriftuurlijke strenge onderricht van hun „ouders in eendracht met de Heer” dienen zij „in alles” gehoorzaam te zijn, met de belofte dat „het u goed moge gaan en gij lange tijd op de aarde moogt blijven”. — Ef. 6:1-4; Kol. 3:20.
22. Hoe bevestigt Petrus dat het voor allen noodzakelijk is nederig van geest te zijn?
22 Ten slotte is het aanmoedigend en versterkend op te merken hoe Petrus, op zijn eigen manier, dezelfde bijbelse beginselen bevestigt waarop Paulus de nadruk legde. Petrus beklemtoont eveneens hoe noodzakelijk het is dat letterlijk iedereen nederig van geest is. Hij schrijft: „Tenslotte, weest allen één van zin, betoont medegevoel, oefent broederlijke liefde, weest teder genegen, nederig van geest.” En nogmaals: „Omgordt u allen . . . met ootmoedigheid des geestes jegens elkaar, want God weerstaat de hoogmoedigen, maar hij geeft onverdiende goedheid aan de nederigen” (1 Petr. 3:8; 5:5). Dit werd goed geïllustreerd door de wijze waarop Jezus een voorbeeld ter navolging gaf door de voeten van zijn discipelen te wassen. Wanneer hebt u voor het laatst in figuurlijk opzicht iemands voeten gewassen door een gezinslid of iemand in de gemeente vreugdevol de een of andere nederige dienst te bewijzen? Dit is eveneens een liefdevol bijbels beginsel, en wij zouden er goed aan doen wanneer wij dit vaker zouden toepassen. — Joh. 13:4-9.
[Illustratie op blz. 506]
’Wij zijn leden die elkaar toebehoren.’