-
Zij die God liefhebben, nemen een resolutie aan . . .De Wachttoren 1981 | 1 mei
-
-
van de christenheid smaad op Gods naam heeft gebracht, zijn wij vastbesloten ons ware discipelen van Jezus Christus te betonen door zowel de vruchten van het Koninkrijk als de vruchten van Gods geest voort te brengen en aldus onze hemelse Vader, Jehovah, te verheerlijken. — Joh. 15:8.
10. (a) Welk besluit nemen wij met betrekking tot de wijze waarop wij, als een onderdeel van onze heilige dienst voor God, de waarheid aanbieden? (Kol. 4:6; 1 Petr. 3:15) (b) Welk voorbeeld van de apostelen met betrekking tot hun vrijmoedigheid en moed, alsook hun respect voor autoriteit, zijn wij vastbesloten na te volgen?
10 Ongeacht wat onze individuele omstandigheden zijn en waar wij ons bevinden, wij zullen er vreugde in scheppen dag en nacht heilige dienst voor God te verrichten. Zonder ophouden zullen wij alle gelegenheden benutten om een grondig getuigenis omtrent Gods naam en voornemen af te leggen door de waarheid op een aantrekkelijke wijze aan te bieden en ervoor te zorgen dat ’ons spreken altijd minzaam is, gekruid met zout’ (Kol. 4:6). Terzelfder tijd zullen wij trachten moedig te zijn door het Woord van God met alle vrijmoedigheid te spreken, vooral wanneer wij het hoofd moeten bieden aan bedreigingen, vervolging of andere vormen van tegenstand. Evenals de apostelen ’kunnen wij niet ophouden te spreken over de dingen die wij gezien en gehoord hebben’ (Hand. 4:19, 20). Terwijl wij gepast respect hebben voor de superieure autoriteiten en aan caesar geven wat van caesar is, zullen wij toch wanneer er geschillen rijzen waarbij onze aanbidding en dienst voor God betrokken zijn, de apostelen navolgen door ’God als regeerder meer te gehoorzamen dan mensen’. — Hand. 5:29.
11. (a) Welk werk zijn wij vastbesloten te voltooien? (Matth. 24:14) (b) Naar wie zien wij op voor leiding, en bestaat er een werkelijke basis om zijn steun te verwachten? (Fil. 4:13)
11 Door geestelijke dingen in ons leven op de eerste plaats te stellen, zijn wij vastbesloten het werk dat bestaat in het bekendmaken van het goede nieuws van het Koninkrijk en het laten weerklinken van de goddelijke waarschuwing uit Gods Woord, te voltooien. Te dien einde zullen wij met geheel ons hart op Jehovah vertrouwen en ons altijd op zijn leiding en zorg en verdere manifestaties van zijn liefde verlaten. In onze vurige gebeden zullen wij onze hemelse Vader vragen of deze handelwijze van ons welgevallig en aanvaardbaar mag zijn in de ogen van Hem die „overvloedig veel meer kan doen dan alles wat wij vragen of waarvan wij ons een denkbeeld kunnen vormen” (Ef. 3:20). Moge Zijn wil geschieden, hetgeen voor ons en alle anderen die God liefhebben, grenzeloze vreugden en zegeningen tot gevolg zal hebben, zowel nu als tot in alle eeuwigheid.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1981 | 1 mei
-
-
Vragen van lezers
● Moet er een onderscheid worden gemaakt tussen Gods koninkrijk en Christus’ koninkrijk? En hoe kan er worden gezegd, aangezien de apostel Petrus naar „het eeuwige koninkrijk van onze Heer en Redder Jezus Christus” verwijst, dat Jezus’ heerschappij eindigt wanneer hij „het koninkrijk aan zijn God en Vader overdraagt”? — 2 Petr. 1:11; 1 Kor. 15:24.
Jezus leerde zijn volgelingen bidden: „Uw koninkrijk [het koninkrijk van de Vader] kome” (Matth. 6:9, 10). Het koninkrijk is dus van God, maar Jehovah, de „Koning der eeuwigheid”, heeft zijn eniggeboren Zoon voor een beperkte tijd en een speciaal doel bestuursverantwoordelijkheden gegeven. Voor de duur van deze vastgestelde periode verricht Jezus, die vanuit zijn positie aan de rechterhand van zijn Vader is uitgezonden, bestuurlijke functies als een gevolmachtigde regeerder. — 1 Tim. 1:17; Ps. 110:1, 2; Dan. 4:17.
Met het oog op de opstand van de geestenzoon die de Duivel werd, alsook van de eerste mensen op aarde, nam Jehovah zich voor zijn heerschappij op een nieuwe wijze tot uitdrukking te brengen. Dit zou via het „zaad” der belofte gebeuren (Gen. 3:15; Ef. 1:8-12). Op de dag van zijn dood zei Jezus tot zijn discipelen: „Ik sluit een verbond met u, evenals mijn Vader een verbond met mij heeft gesloten, voor een koninkrijk, opdat gij in mijn koninkrijk aan mijn tafel moogt eten en drinken.” Toch zou de Váder degenen uitzoeken die te zamen met hem zouden regeren, terwijl hij hun een plaats in de Koninkrijksregering zou toewijzen. — Matth. 20:23; Luk. 12:32; 22:29, 30; Rom. 8:16, 17.
Gezien deze gedelegeerde autoriteit om te zamen met de 144.000 medekoningen te regeren, kan er terecht worden gezegd dat Jezus een koninkrijk heeft, het Messiaanse koninkrijk. Daniël had een visioen van de toen nog in de toekomst liggende ambtsinstallatie van Jezus en de „heiligen” en zegt hierover: „Tot de Oude van dagen [Jehovah] verkreeg hij toegang, en men bracht hem dicht bij, ja vóór Deze. En hem werd heerschappij en waardigheid en een koninkrijk gegeven, opdat de volken, nationale groepen en talen alle hém zouden dienen. Zijn heerschappij is een heerschappij van onbepaalde duur, die niet zal voorbijgaan, en zijn koninkrijk een dat niet te gronde gericht zal worden. . . . ’En het koninkrijk en de heerschappij en de grootheid van de koninkrijken onder de ganse hemel werden aan het volk der heiligen van het Opperwezen gegeven.’” — Dan. 7:13, 14, 27.
Deze ingestelde autoriteit is werkzaam binnen Jehovah’s universele koninkrijk of regeringsregeling, zodat wanneer Jezus als de Messiaanse koning begint te regeren, hemelse stemmen terecht luid zingen: „Het koninkrijk der wereld is het koninkrijk van onze Heer [Jehovah] en van zijn Christus [of, iemand die door God gezalfd is] geworden, en hij [Jehovah] zal als koning regeren tot in alle eeuwigheid.” Het Messiaanse koninkrijk ontleent zijn macht en autoriteit derhalve aan Jehovah, die de Universele Soeverein over zijn gehele schepping is. — Openb. 11:15; 4:11; Joh. 5:19, 30.
Toen de verheerlijkte Jezus Christus werd opgewekt, wachtte hij aan de rechterhand van zijn Vader totdat voor hem de tijd was aangebroken om vanuit de hemel over de mensheid in het algemeen te gaan regeren (Hand. 2:32-36; Hebr. 10:12, 13). Dit komt overeen met de tijd waarin een luide stem vanuit de hemel bekendmaakt: „Nu is gekomen de redding en de kracht en het koninkrijk van onze God en de autoriteit van zijn Christus” (Openb. 12:10; vergelijk 11:17, 18).
Tegen het einde van zijn duizendjarige regering zullen alle mensen op aarde die profijt hebben getrokken van de voordelen die door het Koninkrijk worden verschaft, in een tot volmaaktheid gebrachte toestand voor Gods aangezicht staan. Zij zullen dan vergeleken kunnen worden met Adam voordat hij zondigde. Aangezien Jezus dan zal hebben voltooid wat zijn Vader hem had opgedragen, zal hij ’het Koninkrijk aan zijn God en Vader overdragen’ (1 Kor. 15:24-28). Daarna is er tussen Jehovah en de gehoorzame mensheid geen onderhorig koninkrijk meer werkzaam. De Messiaanse aspecten eindigen, maar Jehovah’s koninkrijk blijft eeuwig bestaan. De heerschappij van Christus en zijn koninkrijkserfgenamen zal „nooit te gronde . . . worden gericht” en „zal aan geen ander volk worden overgedragen” (Dan. 2:44). Alleen zal de speciale autoriteit die was gedelegeerd, weer door Jehovah worden teruggenomen.
De voordelen van dat door Christus geregeerde Koninkrijk zullen ’eeuwig’ zijn, hoewel er in werkelijkheid slechts sprake blijkt te zijn van een koninkrijk dat ’gedurende een tijdperk’ regeert. Het Griekse woord aionios, dat in 2 Petrus 1:11 voorkomt, kan namelijk ook in deze betekenis worden gebruikt. Relatief gesproken duurt zijn duizendjarige regering eeuwig. In tegenstelling tot de regeringsduur van enige menselijke koning die op aarde heeft geregeerd, blijft Jezus’ koninkrijk over de mensheid vele eeuwen lang bestaan. Zijn regering duurt langer dan de levensduur van de oudste mens in de menselijke geschiedenis, namelijk Methusalah, die op 31 jaar na een millennium heeft geleefd (Gen. 5:27). Afgezien daarvan zal Jezus nog altijd de eretitel van koning dragen, aangezien zijn koninklijke positie niet eindigt louter omdat hij het Messiaanse koninkrijk aan zijn Vader teruggeeft.
Wat Jezus en zijn mederegeerders na de duizendjarige regering precies zullen doen, zegt de bijbel niet. In de beschrijving die Openbaring 22:5 van het met een stad te vergelijken Nieuwe Jeruzalem geeft, wordt melding gemaakt van degenen die „als koningen regeren tot in alle eeuwigheid”, waarbij klaarblijkelijk wordt gedoeld op Jezus’ mederegeerders, de 144.000 die zijn bruid vormen. Wij kunnen er zeker van zijn dat Jehovah in zijn gehele schepping nog vele voortreffelijke voorrechten en diensttoewijzingen voor hen in petto heeft.
-