Hoofdstuk 3
Een hoop met een zekere waarborg
1-3. (a) Waarom is louter geloof in het bestaan van God niet voldoende om zijn goedkeuring te genieten? (b) Wat moeten wij volgens Hebreeën 11:6 geloven, en waarom is dit belangrijk?
VEEL mensen beweren dat zij in het bestaan van God geloven. Maar een leven te leiden dat Gods goedkeuring wegdraagt, vereist veel meer. Wij moeten er vast van overtuigd zijn dat al het lijden dat over ons kan komen, niets is in vergelijking met de grootse zegeningen die de Almachtige God over zijn dienstknechten zal uitstorten.
2 Om deze reden is het ook niet voldoende onze Schepper slechts uit plichtsbesef te dienen, omdat hij onze Levengever is. Louter plichtsbesef zal ons niet de kracht geven getrouw te blijven in alle beproevingen die over ons mogen komen — mishandeling, beschimping, ziekte, teleurstellingen of economische moeilijkheden. Slechts een diepe, onverbrekelijke liefde voor onze hemelse Vader zou dat kunnen bewerken.
3 Om zo’n liefde voor God te hebben, moeten wij geloven dat hij zelf liefdevol, goed en edelmoedig is. De bijbel toont aan dat zo’n geloof absoluut onontbeerlijk is voor christenen. Wij lezen: „Wie tot God nadert, moet geloven dat hij bestaat en dat hij de beloner wordt van wie hem ernstig zoeken” (Hebreeën 11:6). Zouden wij ook maar in enig opzicht te min denken over Gods belofte zijn dienstknechten te zegenen, dan hebben wij in werkelijkheid een verwrongen voorstelling van hem. Wij worden daardoor verhinderd Jehovah te erkennen als een God die grote waardering heeft voor de voortreffelijke werken van zijn volk (Hebreeën 6:10). Wanneer wij er daarentegen vast van overtuigd zijn dat de Allerhoogste een beloner is, zullen wij van onze zijde zijn waardering beantwoorden en ertoe bewogen worden hem te willen behagen.
’BEHOED TOT REDDING’
4. Hoe helpt Jehovah God ons redding te verwerven, en wat dienen wij derhalve te doen?
4 Natuurlijk kunnen wij door onze dienst voor God, bijvoorbeeld door een voortreffelijk gedrag te bewaren en anderen in geestelijk en materieel opzicht te helpen, geen redding verdienen. Onze hemelse Vader zelf heeft alle voorzieningen getroffen waardoor wij eeuwig leven kunnen verwerven, en hij helpt ons zijn wil te doen en die zegen te ontvangen. Onze door God geschonken hoop moedigt ons er derhalve toe aan ons volledig aan de goddelijke leiding te onderwerpen. Volledig vertrouwen in Jehovah als beloner stelt ons in staat met hem samen te werken terwijl hij ons helpt tot echte, rijpe christenen op te groeien (Efeziërs 4:13-15). Zo’n actieve samenwerking met onze Schepper vereist weliswaar dat wij ons inspannen om onze zondige neigingen te beheersen. Maar in werkelijkheid is Hij het die, door middel van zijn geest, onze geestelijke groei mogelijk maakt. Door de volgende woorden van de apostel Petrus wordt prachtig beklemtoond welk aandeel God eraan heeft de vervulling van onze christelijke hoop te waarborgen:
„Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, want overeenkomstig zijn grote barmhartigheid heeft hij ons door de opstanding van Jezus Christus uit de doden een nieuwe geboorte gegeven tot een levende hoop, tot een onverderfelijke en onbesmette en onverwelkelijke erfenis. Ze is in de hemelen weggelegd voor u, die door Gods kracht door middel van geloof behoed wordt tot een redding welke gereed ligt om in de laatste tijdsperiode geopenbaard te worden.” — 1 Petrus 1:3-5.
5. Waarom hadden de eerste-eeuwse christenen alle reden om Jehovah te zegenen?
5 De christenen tot wie deze woorden werden gericht, hadden alle reden om Jehovah God te zegenen en ook om goed over hem te spreken of hem te loven. Zij waren als het ware door een tweede geboorte als kinderen van de Allerhoogste voortgebracht (Johannes 1:12, 13; 3:5-8). Deze „nieuwe geboorte” kwam tot stand doordat de heilige geest ten aanzien van hen werkzaam was. Zij werden niet als gevolg van enige speciale verdienste van hun zijde tot zonen van God gemaakt, maar op grond van Gods barmhartigheid of mededogen, die tot uitdrukking kwam doordat hun zonden werden vergeven. Toen deze discipelen van Jezus Christus kinderen van de Almachtige werden, werden zij tevens erfgenamen.
6. Wat maakt de christelijke hoop tot een „levende hoop”?
6 Als erfgenamen hadden zij de hoop een erfenis te ontvangen. Die hoop is, zoals Petrus toont, een „levende hoop”. Ze is in meer dan één opzicht „levend”. Net zoals Gods boodschap of zijn woord ’levend is en kracht uitoefent’, is ook die hoop levend en krachtig (Hebreeën 4:12). Dit komt in de eerste plaats doordat deze hoop van de levende en eeuwige God afkomstig is en geworteld is in zijn Zoon, die ’niet meer sterft’. De Zoon heeft de kracht van een onvernietigbaar leven en is in staat degenen die hun vertrouwen op hem stellen, volledig te redden (Jeremia 10:10; Habakuk 1:12; Hebreeën 7:16, 25; 1 Petrus 1:23). Jezus Christus is zelf het door God gezonden „levende brood”, en „als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid” (Johannes 6:50, 51, 57). De Zoon geeft „levend water”, dat in degenen die het ontvangen, „een bron van water [wordt] dat opborrelt om eeuwig leven te schenken” (Johannes 4:10, 14). Zo is ook de „levende hoop” die iemand als gevolg van de „nieuwe geboorte” ontvangt, in staat degenen die deze hoop bezitten, te helpen hun beloning werkelijk te verkrijgen en eeuwig leven te verwerven.
7. Welke uitwerking heeft de „levende hoop” op haar bezitters?
7 Die hoop bezit kracht. Ze is in het leven van degenen die deze hoop koesteren, een bezielende, aandrijvende kracht. Deze hoop beïnvloedt hun gehele leven en komt in hun levenswijze tot uiting. Net als het ware geloof, kan zo’n hoop niet dood zijn of zonder vruchten of daden blijven, zodat ze geen bewijs kan leveren dat ze bestaat (Jakobus 2:14-26). Het is een bezielende hoop, die ons verkwikt, en wij worden door de troost die ze schenkt en door de onwankelbare zekerheid dat ze verwezenlijkt wordt, aangemoedigd, gesteund en gesterkt.
8. Wat kan er met betrekking tot de verwezenlijking van onze hoop worden gezegd, daar ze immers „levend” is?
8 Geheel in tegenstelling tot de verwachtingen van degenen die hun vertrouwen op onvolmaakte, sterfelijke mensen stellen, is deze hoop derhalve geen dode hoop die tot teleurstelling zal leiden omdat ze geen deugdelijke basis heeft. Ze kan niet onvervuld blijven. Jehovah’s onveranderlijke belofte, gepaard aan zijn onvergelijkelijke macht om ze te vervullen, is een vast fundament voor de christelijke hoop. — Vergelijk Jesaja 55:10, 11; Hebreeën 6:13-20.
9. Waardoor is deze „levende hoop” mogelijk geworden?
9 De apostel Petrus brengt deze „levende hoop” in verband met „de opstanding van Jezus Christus uit de doden”. Toen Gods Zoon aan de paal werd genageld en zijn discipelen hem zagen sterven, stierf hun hoop vrijwel met hem. Maar toen zij bewijzen van zijn opstanding kregen, werd hun hoop weer levend, „vatte vlam” en dreef hen ertoe aan getuigenis te geven (Lukas 24:13-34; Handelingen 4:20). Omdat de Zoon van God tot geestelijk leven werd opgewekt, kon hij de waarde van zijn offer, de loskoopprijs, aan de Vader aanbieden. Als Jezus Christus niet uit de doden was opgewekt, had er niemand van zonde en de dood verlost kunnen worden (1 Korinthiërs 15:14-19). Zonder zijn opstanding zou er geen „levende hoop” zijn geweest.
10. Waarom kon Petrus de erfenis als ’onverderfelijk, onbesmet en onverwelkelijk’ aanduiden?
10 De grootse erfenis waarnaar de apostel Petrus en zijn medegelovigen uitzagen, is ’onverderfelijk, onbesmet en onverwelkelijk’. Daar ze onverderfelijk is, kan ze in geen enkel opzicht teniet gedaan of aangetast worden. Ze kan ook niet besmet of verontreinigd worden door kuiperij, bedrog of andere wetteloze middelen te verkrijgen. Die wonderbaarlijke erfenis zal nooit in de handen van beginselloze mensen vallen. Bovendien zal ze in tegenstelling tot mooie bloemen, die snel hun schoonheid en pracht verliezen, in alle eeuwigheid niet aan heerlijkheid en bekoorlijkheid inboeten.
11. Waarom is de „erfenis” zeker?
11 Volgens Petrus’ woorden is de beloofde erfenis „in de hemelen weggelegd”. Ze is voor Christus’ medeërfgenamen zeker. Daar in de hemel is ze beter beschermd en bewaard dan in welke bankkluis maar ook, want de onzichtbare hemelen zijn de blijvende woonplaats van de eeuwige God, Jehovah (Psalm 103:19; 115:3, 16; Matthéüs 5:11, 12). Bovendien wees de apostel Petrus erop dat de Almachtige hen zou helpen hun erfenis te ontvangen. De Allerhoogste zou door middel van zijn geest zijn „kracht” jegens hen aanwenden en hen helpen in zijn ogen aanvaardbaar te blijven en aldus hun levensbelangen beschermen. Dientengevolge zouden zij „in de laatste tijdsperiode” niet het oordeel ondergaan dat aan de goddelozen wordt voltrokken, maar gered worden tot eeuwig leven.
12. Hoe zal Jehovah God ons voor redding ’behoeden’?
12 Evenals de eerste-eeuwse christenen kunnen alle gelovigen in deze tijd er zeker van zijn dat Jehovah God hen zal behoeden tot redding. Door middel van zijn heilige geest heeft hij het ons aanvankelijk mogelijk gemaakt geloof te hebben, en door diezelfde geest zal hij ons geloof blijven versterken. Dit geloof kan ons met succes door allerlei beproevingen heen brengen (1 Johannes 5:4). Hebben wij derhalve geen deugdelijke redenen om Jehovah God dankbaar te zijn dat hij ons blijft helpen eeuwig leven te verwerven? Inderdaad, en vooral wanneer wij bedenken dat hij dit niet op grond van onze eigen verdienste doet, maar wegens zijn grote barmhartigheid.
DE DOOD KAN DE VERWEZENLIJKING VAN ONZE HOOP NIET VERHINDEREN
13. Welke waarborg is er dat onze christelijke hoop op een deugdelijke grondslag rust?
13 Zelfs de dood kan niet verhinderen dat wij de vervulling van onze christelijke hoop beleven. Wat onze hemelse Vader in verband met zijn Zoon heeft gedaan, verschaft een zekere, onfeilbare waarborg dat onze hoop op een hechte basis rust. De apostel Petrus schreef:
„Zeker, hij [Gods Zoon] was van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld, maar hij werd openbaar gemaakt op het einde der tijden ter wille van u, die door hem gelovigen zijt in God, die hem uit de doden heeft opgewekt en hem heerlijkheid heeft gegeven, zodat uw geloof en hoop op God gericht zouden zijn.” — 1 Petrus 1:20, 21.
14. Hoe was Jezus Christus „van tevoren gekend, vóór de grondlegging der wereld”, en hoe werd hij „openbaar gemaakt op het einde der tijden”?
14 Voordat Adam en Eva het fundament voor een mensenwereld legden doordat zij kinderen voortbrachten, besloot Jehovah God dat zijn eniggeboren Zoon het mensengeslacht van slavernij aan zonde en de dood zou verlossen. (Vergelijk Genesis 3:15; 4:1, 2; Lukas 11:49-51.) Met de komst van de Messías begonnen de laatste dagen van het joodse samenstel van dingen met zijn priesterschap, offers en tempeldiensten. De komst van de Messías kenmerkte het begin van een nieuw tijdperk in de menselijke geschiedenis. Daarom zei de apostel Petrus dat Christus „openbaar [werd] gemaakt op het einde der tijden”.
15. Waarom kon Petrus zeggen dat Jezus Christus openbaar werd gemaakt „ter wille van u, die door hem gelovigen zijt in God”?
15 Maar waarom zei de apostel dat Gods Zoon openbaar werd gemaakt „ter wille van u, die door hem gelovigen zijt in God”? Voordat Jezus naar de aarde kwam, kon niemand voordeel trekken van het verlossingswerk dat hij tot stand zou brengen. Pas in de eerste eeuw was dat voor gelovigen mogelijk. Door geloof te oefenen in de Christus, stelden deze gelovigen ook geloof in de Vader, die de Zoon naar deze aarde had gezonden (Johannes 17:21). Bovendien is, zoals Petrus zei, datgene wat Jehovah God voor zijn Zoon deed — dat hij hem opwekte en hem „heerlijkheid” gaf door hem tot zijn rechterhand te verhogen — voor ons een deugdelijke reden om ons geloof in de Almachtige te stellen en op hem te hopen. Hoe dat zo?
16. Waarvoor is de opstanding van Jezus Christus een waarborg?
16 Precies zoals de Allerhoogste zijn Zoon opwekte, kan hij ook andere dienstknechten van hem uit de doden opwekken. Daar Jezus Christus tot onsterfelijk hemels leven werd opgewekt, konden zijn eerste-eeuwse discipelen er zeker van zijn dat ook zij met hem in hemelse heerlijkheid zouden delen. De opstanding van Gods Zoon vormt een onveranderlijke waarborg dat mensen die in de dood slapen, tot leven opgewekt zullen worden. — 1 Korinthiërs 15:12-22.
17. Hoe goed is de opstanding van Jezus Christus gestaafd?
17 Daarom moest het feit dat Jezus’ opstanding goed gestaafd worden, en dat gebeurde ook. Meer dan 500 discipelen zagen de opgestane Zoon van God (1 Korinthiërs 15:6). Deze ooggetuigen wisten dat Gods vijanden hen misschien van hun vrijheid zouden beroven en zelfs zouden doden als zij getuigenis van dit grootse wonder aflegden. Niettemin getuigden de getrouwe discipelen van Jezus Christus met alle vrijmoedigheid van dit feit. (Vergelijk Handelingen 4:1-3; 7:52-60.) Zo’n moedig geloof was alleen mogelijk omdat zij deugdelijke bewijzen voor zijn opstanding hadden.
CHRISTUS’ KOMST IN HEERLIJKHEID IS ZEKER
18. Wat zegt de apostel Petrus over „de kracht en tegenwoordigheid van onze Heer Jezus Christus”?
18 Zoals in het geval van de opstanding van zijn Zoon, zorgde Jehovah God er ook voor dat er een duidelijk getuigenis werd verschaft met betrekking tot de zekerheid van Christus’ komst „met kracht en grote heerlijkheid” (Matthéüs 24:30; Openbaring 1:7). De apostel Petrus zei:
„Neen, niet door kunstig verzonnen onware verhalen te volgen, hebben wij u bekend gemaakt met de kracht en tegenwoordigheid van onze Heer Jezus Christus, maar doordat wij ooggetuigen van zijn luister waren geworden. Want hij ontving van God, de Vader, eer en heerlijkheid, toen er woorden zoals deze door de luisterrijke heerlijkheid tot hem werden gericht: ’Dit is mijn zoon, mijn geliefde, die ík heb goedgekeurd.’ Ja, deze woorden hebben wij uit de hemel horen komen toen wij met hem op de heilige berg waren” (2 Petrus 1:16-18).
Naar welke gebeurtenis verwees Petrus hier?
19. Wanneer en hoe werden Petrus, Jakobus en Johannes ooggetuigen van Christus’ luister?
19 Naar de transfiguratie van de Heer Jezus Christus. Enige tijd na het Pascha van het jaar 32 G.T. zei de Zoon van God tot zijn discipelen: „Voorwaar, ik zeg u dat sommigen van hen die hier staan, geenszins de dood zullen smaken voordat zij eerst de Zoon des mensen in zijn koninkrijk zien komen” (Matthéüs 16:28). Na enkele dagen reeds gingen die woorden van Jezus in vervulling. Gods Zoon nam de apostelen Petrus, Jakobus en Johannes mee naar een hoge berg, vermoedelijk de berg Hermon. Op een uitloper van deze berg gebeurde het volgende: „[Jezus] onderging voor hun ogen een transfiguratie en zijn aangezicht straalde als de zon en zijn bovenklederen werden glanzend als het licht.” Aldus werd ten overstaan van de drie apostelen bevestigd dat Jezus’ komst in Koninkrijksmacht inderdaad met heerlijkheid gepaard zou gaan. Toen vormde er zich een „heldere wolk” waaruit een stem kwam, die zei: „Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd; luistert naar hem.” — Matthéüs 17:1-5.
20. Waarom is het geloof in Jezus’ wederkomst in Koninkrijksmacht stevig gefundeerd?
20 Het geloof in Jezus’ komst in Koninkrijksmacht was derhalve niet op door mensen verzonnen, onware verhalen gebaseerd. Er was geen truc of bedrog in het spel om te trachten anderen ervan te overtuigen dat de Zoon van God „met kracht en grote heerlijkheid” zou wederkomen. Petrus, Jakobus en Johannes zagen hoe Jezus Christus voor hun ogen werd verheerlijkt en zij hoorden Gods eigen stem, die uit de heldere wolk of van de „luisterrijke heerlijkheid” kwam. Deze stem erkende Jezus als de geliefde Zoon. Door deze erkenning en de glans die hem toen werd verleend, werden hem werkelijk eer en heerlijkheid geschonken. Wegens deze grootse, van Jehovah God afkomstige openbaring noemde Petrus de berg waar de transfiguratie plaatsvond, terecht „de heilige berg”.
21. Van welke betekenis is het transfiguratievisioen voor ons?
21 Van welke betekenis is deze transfiguratie voor gelovigen? Petrus antwoordt: „Dientengevolge is het profetische woord voor ons des te vaster gemaakt, en gij doet goed er acht op te geven als op een lamp die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en er een dagster opgaat, in uw hart” (2 Petrus 1:19). Ja, het transfiguratievisioen bevestigt het profetische woord omtrent de komst van de Heer Jezus Christus in Koninkrijksmacht. Dit visioen was een voorproefje van zijn koninklijke heerlijkheid. Zonder kracht of autoriteit kan er natuurlijk geen koninklijke heerlijkheid, luister of waardigheid zijn. Daarom diende de transfiguratie ook als een bewijs voor de zekerheid van Jezus’ komst in macht.
22, 23. (a) Hoe tonen wij dat wij ’er goed aan doen’ acht te slaan op het profetische woord? (b) Hoe is dat woord als een lamp?
22 Wij in deze tijd ’doen er goed aan’ acht te slaan op het profetische woord, want niets zou voor ons leven belangrijker kunnen zijn en grotere of blijvender voordelen kunnen afwerpen. Laten de mensen maar gretig het wereldnieuws lezen of de voorzeggingen van politieke, economische en wetenschappelijke experts onderzoeken. Ten slotte ontdekken zij dat zij nog niets wijzer zijn geworden. Maar het licht dat uit het profetische woord schijnt, zal ons nooit op een dood spoor brengen of ons in een doolhof doen verzeilen waar wij niet meer uit weten te komen. Dit profetische woord verdient bij onze studie en meditatie derhalve een belangrijke plaats. Wij doen er goed aan alle gelegenheden te benutten om met medegelovigen samen te komen wanneer het „woord” wordt besproken. „Er acht op te geven” betekent echter meer dan zorgvuldig lezen of eerbiedig luisteren. Het betekent overeenkomstig het profetische woord te handelen, het van invloed te laten zijn op ons gedrag en de wijze waarop wij onze tijd, energie en middelen gebruiken. (Vergelijk Jakobus 1:22 tot 27.) Ja, wij erkennen terecht de werkelijk praktische waarde van dat profetische woord in ons dagelijkse leven en beschouwen het niet slechts als een zaak waaraan wij enkel in verband met formele aanbidding aandacht schenken.
23 In overeenstemming met Petrus’ aansporing dienen wij het profetische woord als een lamp voor ons te laten zijn die schijnt in een duistere plaats en ons hart verlicht. Als wij ’er acht op geven’ doordat wij ons er in elk aspect van het dagelijkse leven door laten leiden, zal het ons veilig geleiden tot die grootse dag waarop de „dagster”, de Heer Jezus Christus, zich in al zijn luisterrijke heerlijkheid openbaart. (Vergelijk Openbaring 22:16.) De openbaring van de Zoon van God zal voor de ongelovigen vernietiging betekenen, maar zijn toegewijde discipelen zullen dan grootse zegeningen ontvangen (2 Thessalonicenzen 1:6 tot 10). De hoop die met de vervulling van het profetische woord verbonden is, dient ons er beslist toe aan te moedigen ons uiterste best te doen om bij de openbaring van onze Heer goedgekeurd bevonden te worden. — Lukas 21:34-36.
24. Waarom kunnen wij vertrouwen hebben in het gehele in de bijbel vervatte profetische woord?
24 In feite moeten wij ernstig aandacht schenken aan het gehele in de Heilige Schrift vervatte profetische woord en ons er in ons leven door laten leiden. Alleen al de aard van het profetische woord, de wijze waarop het tot stand kwam, dient ons met betrekking tot de toekomst met vertrouwen te vervullen. Het was niet zo dat Jehovah’s profeten de loop der menselijke aangelegenheden beoordeelden en dan voorzeggingen deden die op hun eigen interpretatie van deze ontwikkelingen gebaseerd waren. De profetieën waren geen gevolgtrekkingen waartoe de profeten zelf na een zorgvuldige analyse van de destijds bestaande toestanden waren gekomen. Neen, de heilige geest werkte op de geest van de profeten in en bewoog hen ertoe Gods boodschap te uiten. De apostel Petrus vervolgde: „Dit weet gij in de eerste plaats, dat geen profetie der Schrift door enige eigen uitlegging ontstaat. Want nooit werd profetie door de wil van een mens voortgebracht, maar mensen hebben van Godswege gesproken zoals zij door heilige geest werden meegevoerd” (2 Petrus 1:20, 21). Aangezien ware profetie haar oorsprong niet vindt bij mensen, die kunnen dwalen, maar bij onze alwijze Schepper, weten wij dat alle in Gods Woord vervatte profetieën in vervulling zullen gaan.
25. Wat kunnen wij met betrekking tot de zekerheid van onze christelijke hoop zeggen?
25 De christelijke hoop rust werkelijk op een deugdelijke grondslag. Betrouwbare ooggetuigenverslagen bevestigen dat mensen die in de dood slapen, tot leven opgewekt zullen worden en dat Jezus Christus zijn heerlijkheid en kracht zal openbaren. Groot zal de dag zijn waarop onze Heer handelend optreedt tegen allen die weigeren de Schepper te dienen en zijn getrouwe volgelingen van alle leed bevrijdt door een rechtvaardige nieuwe ordening in te voeren, waar geen ziekte, pijn en dood meer zal zijn. — Openbaring 21:4, 5.