Waakzame aanbidders in de tijd van het einde
1. Waarom is het zo belangrijk thans in geestelijk opzicht wakker te zijn?
HOE belangrijk is het om met het oog op de op handen zijnde vernietiging van de goddeloze wereld door Jehovah’s oordeelsvoltrekker Christus Jezus, waakzaam te zijn ten aanzien van de verantwoordelijkheden welke op degenen rusten die de religie van de bijbel beoefenen! Wij moeten ervoor oppassen niet in de valstrikken te geraken waardoor wij te zamen met de goddelozen de vernietiging ingesleept zouden kunnen worden, want de Duivel die als een brullende leeuw rondgaat, tracht allen te verslinden die struikelen. Wij dienen er met zorg op te letten onze ogen voortdurend op de nieuwe wereld, die vlak voor de deur staat, gericht te houden. — 1 Petr. 5:8.
2. Op welke houding drong de apostel Petrus bij zijn christelijke broeders en zusters aan, en waarom is die raad voor ons, in de tijd van het einde, passend?
2 Het was net ongeveer zes jaar voordat Jeruzalem in het jaar 70 n. Chr. door de Romeinse legers werd vernietigd, toen de apostel Petrus de leden van de christelijke gemeente zijn tweede brief schreef en geïnspireerde raadgevingen verstrekte welke in deze dagen, vlak voor de vernietiging welke door die van Jeruzalem werd voorschaduwd, een nog grotere kracht bezitten. Terwijl hij zich tot degenen richtte die het geloof reeds hadden verkregen, legde hij de nadruk op hun afhankelijkheid van God, en de hieruit voortvloeiende noodzaak om nederig voor hem te wandelen, door te zeggen dat zij het geloof „door de gerechtigheid van onzen God en den Zaligmaker Jezus Christus” hadden verkregen (2 Petr. 1:1, Lu). Wij allen hebben ons leven en de talrijke voorzieningen waardoor het in stand wordt gehouden, aan God te danken, zodat wij van onszelf niets hebben waarop wij ons kunnen beroemen, maar veel bezitten waarvoor wij dankbaar kunnen zijn. Evenals wij ons tegenwoordige leven aan God hebben te danken, is onze hoop op eeuwig leven in de nieuwe wereld op zijn voorzieningen gebaseerd.
GODDELIJKE VOORZIENING VOOR BEVRIJDING
3. Waarop is onze hoop op redding gebaseerd?
3 Hoewel wij in zonde en onder het doodsoordeel werden geboren, werden wij, toen wij het goede nieuws hoorden, wakker gemaakt voor het feit dat verlossing alleen maar verkregen kan worden door middel van het rantsoenoffer van Jezus — een voorziening welke door Jehovah God is getroffen. Jezus is „de weg en de waarheid en het leven” en niemand kan tot de Vader komen dan door bemiddeling van hem (Joh. 14:6). De christenen die als geestelijke zonen van God en medeërfgenamen van Christus in het hemelse koninkrijk ’deelhebbers’ worden „van de goddelijke natuur”, bezitten deze hoop op grond van het rantsoen. De apostel Paulus zegt tot hen: „Laten wij . . ., nu wij ten gevolge van geloof rechtvaardig zijn verklaard, vrede smaken met God door bemiddeling van onze Here Jezus Christus, door bemiddeling van wie wij door geloof ook onze toenadering hebben verworven tot in deze onverdiende goedgunstigheid waarin wij thans staan, en laten wij jubelen, op grond van hoop op de heerlijkheid Gods” (2 Petr. 1:4; Rom. 5:1, 2, NW). Aangezien de hoop welke de „grote schare” gelovigen, die het aardse gebied van het Koninkrijk beërven, koestert, ook op deze voorziening is gebaseerd, maken zij openlijk bekend: „Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam” (Openb. 7:10, NW). Zij hebben een grote waardering voor deze voorziening. Het is niet iets waarin zij alleen maar belijden te geloven, maar wat zij niet begrijpen. Zij onderwijzen het anderen en maken geregeld gebruik van de voorziening van het gebed tot God en doen dit door middel van degene die zijn leven als een rantsoen heeft gegeven.
4. (a) Door middel waarvan is bevrijding van de vernietiging te Armageddon dan mogelijk? (b) Welk standpunt dienen wij in te nemen in plaats van ons vertrouwen op mensen te stellen?
4 Door Jezus Christus als degene te aanvaarden door bemiddeling van wie God in bevrijding voorziet, is het ook mogelijk de catastrofe van Armageddon te overleven. In Noachs dagen werden alleen degenen die geloofden dat Noach Gods profeet was en zich aan zijn positie als hoofd onderwierpen, door de vloed heen bewaard. Wanneer Armageddon in dit geslacht losbreekt, zullen alleen degenen die hun geloof in de Grotere Noach Jezus Christus als Gods grote Profeet en regerende Koning hebben bewezen en zich aan zijn positie als hoofd onderwerpen, worden bewaard om de nieuwe wereld binnen te gaan (1 Petr. 3:20, 21). Allen die hun vertrouwen op de aardse mens hebben gesteld, zullen zonder enige hulp blijken te zijn. Met al zijn wetenschappelijke kennis zal de mens bemerken dat de door hem ontworpen apparaten om raketten te onderscheppen, machteloos zijn om de natuurkrachten welke God tegen de goddelozen zal aanwenden om hen te vernietigen, te beteugelen; ook zal de mens geen enkel middel kunnen bedenken waardoor hij het oordeel kan ontvlieden door naar een ander deel van het universum te vluchten. Betreffende de goddelozen zegt God: „Al groeven zij door tot in het dodenrijk, mijn hand zou hen vandaar weghalen, al klommen zij op ten hemel, Ik zou hen vandaar omlaag trekken” (Amos 9:2). In plaats dat degenen die waakzaam zijn ten aanzien van de situatie waarvoor de mensheid zich thans geplaatst ziet, hun vertrouwen stellen in de werken van mensen, zullen zij in nederigheid Gods aangezicht en de gunst van zijn Zoon, de Koning Jezus Christus, zoeken. „God wederstaat de hoogmoedigen, maar den nederigen geeft Hij genade”. — 1 Petr. 5:5; Ps. 2:12.
DE JUISTE VRUCHTEN DRAGEN
5. Welke hoedanigheden dienen in het leven van degenen die in de nieuwe wereld leven wensen te ontvangen, openbaar te zijn, en wat zal dit thans voor resultaat hebben?
5 Voor dit alles zijn van onze zijde krachtsinspanningen nodig. Het betekent dat wij ons leven zodanig moeten inrichten dat het in overeenstemming is met Gods rechtvaardige vereisten. Met het oog op de vooruitzichten op leven welke God ons voor ogen heeft gesteld, geeft Petrus ons de aanmoediging: „Ja, voegt juist om deze reden, doordat gij als weerklank van uw zijde alle onverdroten krachtsinspanningen doet, bij uw deugd kennis, bij uw kennis zelfbeheersing, bij uw zelfbeheersing volharding, bij uw volharding godvruchtige toewijding, bij uw godvruchtige toewijding broederlijke genegenheid, bij uw broederlijke genegenheid liefde” (2 Petr. 1:5-7, NW). Geloof — hetgeen een goed gefundeerde overtuiging is dat de hoop die ons in Gods Woord voor ogen is gesteld, vervuld zal worden — is een vereiste hoedanigheid om God te behagen. Deugd is oprechtheid van gedrag, in overeenstemming met Gods maatstaf van moraliteit; zonder deugd zou onze aanbidding niet aanvaardbaar zijn. Kennis is noodzakelijk om „een werkman [te zijn] die zich nergens over behoeft te schamen, die het woord der waarheid goed hanteert” (2 Tim. 2:15, NW). Zelfbeheersing is belangrijk om ons leven in overeenstemming te brengen met datgene wat juist is. Volharding stelt ons in staat zelfs onder moeilijke omstandigheden standvastig in het geloof te blijven. Godvruchtige toewijding beweegt ons ertoe onze aanbidding met hart en ziel te beoefenen. Door broederlijke genegenheid en liefde worden wij dicht bij God, bij onze broeders en zusters en bij de theocratische organisatie gehouden. „Indien deze dingen bij u bestaan en overvloedig zijn, zullen ze u beletten òf inactief òf onvruchtbaar te zijn ten aanzien van de nauwkeurige kennis van onze Here Jezus Christus.” — 2 Petr. 1:8, NW.
6. (a) Welke vruchten heeft de christenheid voortgebracht, en waarom? (b) Wat voor soort van vrucht is onder Jehovah’s volk openbaar, en waarom?
6 Wij kunnen het ons niet veroorloven onoplettende of slaperige aanbidders te zijn. Dit is een tijd voor activiteit. De handelwijze die wij thans aan de dag leggen, zal bepalen of wij ervoor in aanmerking komen in de nieuwe wereld leven te ontvangen. Alle mensen worden aan hun vruchten gekend. In een in Nederland in omloop zijnde speciaal voor de „passiezondag” vervaardigde courant getiteld „Memento”, werd over de vruchten van de religie der christenheid opgemerkt: „Wij zijn schuldig aan de verscheurde eenheid van Christus’ Kerk en de verbrokkeling van de Waarheid. . . . Wij zijn schuldig aan de drieëndertig miljoen communisten die God loochenen, omdat wij niet vurig genoeg liefhebben. . . . Wij zijn zwak omdat wij van het evangelie een tamme formule hebben gemaakt voor uiterlijk fatsoenlijk en veilig leven . . . Wij zijn zwak omdat wij de christelijke moraal . . . afwerpen . . . Wij zijn zwak omdat wij niet bidden.” Daar hun vruchten niet uit een „nauwkeurige kennis van onze Here Jezus Christus” voortspruiten, blijkt hieruit dat zij niet de religie van de bijbel bezitten. Wie echter het Woord der waarheid hoort en de betekenis ervan begrijpt, brengt werkelijk juiste vruchten voort. Zo iemand brengt in zijn leven de christelijke vruchten voort waarnaar in Johannes 15:8 wordt verwezen en waardoor de Vader wordt verheerlijkt. Hij is consequent in het brengen van „een lofoffer” aan God, „namelijk de vrucht onzer lippen, die zijn naam belijden” (Hebr. 13:15). Dit heeft tot resultaat dat meer personen het goede nieuws horen en opgedragen christenen worden. Zij vormen hartverwarmende aanbevelingsbrieven die getuigenis afleggen van de vruchtbaarheid van de bediening waaraan wij als „Gods medearbeiders” een aandeel hebben. — 2 Kor. 3:1-3; 1 Kor. 3:5-9.
7. Wat mankeert eraan wanneer men geen christelijke vruchten voortbrengt? Wat dient hieraan gedaan te worden?
7 Wanneer deze juiste hoedanigheden en activiteiten in ons leven zouden ontbreken, zou er iets totaal verkeerd zijn. „Hij immers wien dit alles ontbreekt, is blind en kortzichtig, en heeft vergeten, dat hij gereinigd werd van vroegere zonden” (2 Petr. 1:9, PC). Indien sommigen in deze aangelegenheden nalatig zijn geworden en niet de vereiste „onverdroten krachtsinspanningen” in het werk hebben gesteld, is het thans de tijd de situatie weer in orde te brengen. Wij kunnen het ons niet veroorloven onverschillig of halfslachtig te zijn. Vooral daar de overgebleven tijd nog maar zo kort is, zou het zeer onverstandig zijn onze dienst aan God tot onbepaalde tijd in de toekomst uit te stellen. Wij moeten ten aanzien van de vereisten der ware aanbidding waakzaam zijn. Alleen wanneer wij er de noodzaak van inzien ons naar Gods vereisten te schikken en ons van ganser harte in te spannen om hem thans te dienen, zal ons „rijkelijk worden verleend de toegang tot het eeuwige Koninkrijk van onzen Here en Heiland, Jezus Christus”. — 2 Petr. 1:11.
LIEFDEVOL IN HERINNERING GEBRACHTE VERMANINGEN
8. Wat was volgens de apostel Petrus de reden voor het schrijven van zijn tweede brief?
8 Waarom schreef Petrus deze raadgevingen aan zijn christelijke broeders en zusters? Waren zij niet op de hoogte van de dingen waarover hij hun schreef? Hij antwoordt: „Daarom zal het steeds mijn voornemen zijn u hieraan te herinneren, hoewel gij het weet en in de waarheid, die bij u is, versterkt zijt. Ik acht het mijn plicht, zolang ik in deze tent ben, u door herinnering wakker te houden” (2 Petr. 1:12, 13). Tegen deze tijd waren er twee of drie evangelieverslagen en het boek Handelingen geschreven. Bovendien had Paulus de meeste van zijn veertien geïnspireerde brieven geschreven, en Petrus maakt hier melding van. Hij zegt: „Dit is reeds de tweede brief, geliefden, dien ik u schrijf; in beide tracht ik uw zuiver besef door herinnering wakker te houden, om aan de woorden te denken, die door de heilige profeten tevoren gesproken zijn, en aan het gebod uwer apostelen van den Here en Heiland” (2 Petr. 3:1, 2). Hij wist dat zij hierdoor tot voortdurende geestelijke waakzaamheid gestimuleerd zouden worden. Deze belangrijke waarheden opnieuw te beschouwen, vormde een bescherming voor hen, omdat hun waardering hierdoor levendig werd gehouden en zij erdoor in staat werden gesteld ’altijd bereid tot verantwoording te zijn aan al wie hen rekenschap vroeg van de hoop, die in hen was’. — 1 Petr. 3:15.
9. Hoe zijn ons in deze tijd vermaningen in herinnering gebracht, en welke uitwerking hebben ze op ons?
9 Wij, die in deze tijd van het einde leven, hebben zulke liefdevol in herinnering gebrachte vermaningen eveneens nodig. De bijbel zelf bevat zulke vermaningen voor ons (Ps. 119:2, PC). Ook wordt ons denkvermogen door middel van de artikelen in De Wachttoren en andere publikaties van het Genootschap gestimuleerd doordat reeds bekende stof ons weer in herinnering wordt gebracht. Het is waar dat wij vele van de fundamentele waarheden herkennen als stof die wij reeds eerder hebben bestudeerd, maar deze herinnering is van zeer groot belang om onze waardering levendig te houden, en zonder waardering zal zelfs de kennis die wij hebben, ons al spoedig niet meer tot actieve dienst kunnen aansporen. Trek met het oog op geestelijke waakzaamheid ten volle voordeel van deze door God verschafte vermaningen die ons weer in herinnering worden gebracht.
10. Waarom had Petrus zo’n vertrouwen in de waarachtigheid van de profetieën, en waarom hebben wij thans nog meer redenen er vertrouwen in te stellen?
10 Wat Petrus schreef, sproot niet uit zijn verbeelding voort. Hij baseerde zijn onderwijs niet op „vernuftig gevonden verdichtsels”, want hij was ten tijde van Jezus’ transfiguratie persoonlijk bij hem geweest en had de Heer daar in een visioen in Koninkrijksheerlijkheid gezien. Bovendien had hij de stem van God zelf gehoord die vanuit de hemel zei: „Deze is Mijn Zoon, mijn geliefde, in wien Ik mijn welbehagen heb”. Op grond van deze, het geloof bevestigende ervaringen, betoogde Petrus dat „wij . . . het profetische woord daarom des te vaster [achten], en gij doet wèl, er acht op te geven” (2 Petr. 1:16-19). Wanneer Petrus in zijn tijd redenen had te geloven, hebben wij dat thans nog in veel sterkere mate, want wij hebben met eigen ogen kunnen aanschouwen hoe de profetieën in vervulling zijn gegaan, waardoor onmiskenbaar wordt aangetoond dat Christus thans in Koninkrijksmacht en -heerlijkheid aanwezig is, dat hij reeds handelend tegen de Duivel is opgetreden en hem uit de hemel heeft geworpen en dat deze tijd van het einde spoedig tot een hoogtepunt zal worden gevoerd wanneer alle goddeloosheid wordt vernietigd en hierdoor de weg naar Gods eeuwige, nieuwe wereld wordt geopend. Door deze feiten voortdurend in gedachten te houden, worden wij geholpen in het beoefenen van onze aanbidding klaarwakker te zijn.
VALSTRIKKEN DIE VERMEDEN MOETEN WORDEN
11. (a) Wat helpt ons om als christenen waakzaam te zijn? (b) Tegen welke twee ernstige overtredingen worden wij in 2 Petrus 2:10 gewaarschuwd?
11 Hoe treurig zou het zijn wanneer wij de nieuwe wereld zouden moeten opgeven terwijl wij er op de drempel van staan! Toch zou ons dit kunnen overkomen wanneer wij geen acht slaan op de waarschuwingen die tot bescherming van ons zijn opgetekend. „Jehovah [weet] mensen van godvruchtige toewijding uit beproeving te bevrijden, maar onrechtvaardige mensen te bewaren om op de dag des oordeels afgesneden te worden, vooral echter degenen die het vlees achternagaan met de begeerte het te verontreinigen en die op heerschappij neerzien” (2 Petr. 2:9, 10, NW). Merk op tegen welke overtredingen wij speciaal worden gewaarschuwd: vlees achternagaan met de begeerte het te verontreinigen en op heerschappij neerzien.
12. (a) Welke hoop verbeuren sommigen wanneer zij „vlees achternagaan met de begeerte het te verontreinigen”? (b) Hoe wordt door de ervaring van de Israëlieten aangetoond dat het noodzakelijk is tegen dit gevaar te waken?
12 Het heeft geen zin de waarschuwing te negeren. Het zal ons niet baten te betogen dat wij in zonde zijn geboren en dat wij daarom gemakkelijk aan de zwakheden van het vlees toegeven. „Weet gij niet, dat onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet beërven zullen? Dwaalt niet! Hoereerders, afgodendienaars, overspelers, schandjongens, knapenschenders, dieven, geldgierigen, dronkaards, lasteraars of oplichters, zullen het Koninkrijk Gods niet beërven” (1 Kor. 6:9, 10). Wij zijn nooit dicht genoeg bij de nieuwe wereld dat wij onze waakzaamheid kunnen laten verslappen. Wij moeten waakzaam blijven voor het gevaar. Toen de Israëlieten tegen het einde van hun veertigjarige tocht door de woestijn op het punt stonden het Beloofde Land binnen te gaan, gaven duizenden Israëlieten hun kans om het hun door God gegeven land te betreden, op door aan vleselijke hartstocht toe te geven en „ontucht te plegen met de dochters van Moab” (Num. 25:1). Iedereen die nadat hij het verontreinigde gedrag van de wereld de rug heeft toegekeerd, aan de verlokkingen van immoraliteit toegeeft en daarna een immoreel leven gaat leiden, heeft de eigenaar die hem of haar heeft gekocht, namelijk Jezus Christus, verloochend. „Hun is overkomen, wat een waar spreekwoord zegt: Een hond, die teruggekeerd is naar zijn uitbraaksel, of: een gewassen zeug naar den modderpoel”. — 2 Petr. 2:22.
13. Wat mankeert er aan de persoon die zich aan immoraliteit overgeeft? Wat dienen wij derhalve te behoeden, en waarom?
13 Zij die zulk een handelwijze gaan volgen, hebben een slecht hart. „Zij hebben oogen vol overspel, en houden niet op te zondigen, verlokkende onstandvastige zielen, hebben een hart, geoefend in gierigheid”, zegt Petrus. Jezus doelde op dezelfde handelwijze toen hij zei: „Uit het hart komen boze overleggingen, moord, echtbreuk, hoererij” enzovoorts voort (2 Petr. 2:14, Lu; Matth. 15:19). Hoe zijn zulke verlangens erin geslaagd zich ooit in het hart, de zetel der beweegredenen, te vestigen en het in hun macht te krijgen? Iemand handelt niet op grond van elke gedachte die zijn geest binnenkomt, maar hij gaat uiteindelijk te werk op grond van datgene waarbij hij in zijn geest stilstaat, de gedachten die hij in zijn geest vasthoudt totdat ze vruchtbaar worden (Jak. 1:14, 15). Wanneer iemand het tot een gewoonte maakt zijn geest met immorele gedachten te vullen, brengt hij zijn christelijke rechtschapenheid in gevaar. „Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de oorsprongen des levens” (Spr. 4:23). Dit kunnen wij doen door de juiste denkgewoonten te ontwikkelen die in Filippenzen 4:8 worden aanbevolen: „Voorts, broeders, al wat waar, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat.” Hierdoor beschermt men het hart.
14. Wie zijn de „heerlijken” over wie Petrus spreekt, en waarom is het belangrijk respect voor hen te tonen?
14 Wat valt er te zeggen over degenen die „op heerschappij neerzien”? De apostel zegt vervolgens over hen: „Vermetel, eigenzinnig, beven zij niet voor heerlijken maar spreken er schimpend over” (2 Petr. 2:10, NW). Met de „heerlijken” waarnaar hier wordt verwezen, worden geen mensen bedoeld die in hun eigen ogen schrander en voortreffelijk zijn of die ten gevolge van hun persoonlijke prestaties in de ogen van anderen ’heerlijk’ zijn. Toen Jezus tot zijn Vader bad, zei hij met betrekking tot degenen die hem in zijn voetstappen volgden: „De heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven” (Joh. 17:22). De heerlijkheid is derhalve van God afkomstig. Zij hadden voorrechten ontvangen die, daar ze van God afkomstig waren, werkelijk heerlijk genoemd konden worden. De broeders van de Koning Jezus Christus zijn als erfgenamen van het hemelse koninkrijk uitgekozen, hetgeen inderdaad een heerlijk voorrecht is! Deze door God geschonken gunst kan niet door andere leden van de mensheid die graag leven zouden willen verwerven, worden genegeerd. Daarom toonde Jezus in zijn gelijkenis van de schapen en de bokken aan dat anderen op grond van hun houding jegens de broeders al of niet waardig zouden worden gerekend om leven in de nieuwe wereld te ontvangen. Schimpend over deze Koninkrijksambassadeurs te spreken, zou betekenen van geringschatting jegens het Koninkrijk, de Koning en de heerschappij van Degene die de Koning autoriteit heeft gegeven, namelijk Jehovah God zelf, blijk te geven. Als een collectieve groep vormt het overblijfsel van deze Koninkrijkserfgenamen — het deel dat nog op aarde is — de „getrouwe en beleidvolle slaaf”, aan wie God de Koninkrijksbelangen op aarde heeft toevertrouwd. Onder de leiding van de heilige geest heeft deze „slaaf” personen als dienaren in de gemeenten aangesteld om de kudde van God te weiden. Het is voor ons belangrijk degenen aan wie God aldus een speciale verantwoordelijkheid of autoriteit heeft gegeven, te erkennen en volledig met hen samen te werken, terwijl wij niet op de regeling neerzien of schimpend over degenen spreken aan wie deze voorrechten zijn toevertrouwd.
15. Hoe tonen degenen die ’schimpend over heerlijken spreken’, dat zij als onredelijke dieren zijn?
15 Degenen die evenals de „boze slaaf” dit heeft gedaan, tegen Gods zichtbare organisatie strijden, geven er blijk van hun verstand niet te gebruiken en geen waardering te hebben voor Jehovah God en het feit dat zij hem rekenschap zijn verschuldigd, niet naar waarde te schatten. Daar zij geen waardering voor geestelijke zaken hebben, zullen „deze mensen, gelijk de redeloze dieren [zijn] die van nature geboren zijn om te worden gevangengenomen en vernietigd, . . . in alles waarvan zij onwetend zijn en waarvan zij schimpend spreken, juist de vernietiging ondergaan in hun eigen loopbaan van vernietiging, zichzelf benadelend als loon voor hun verkeerde gedrag”. — 2 Petr. 2:12, 13, NW.
16. Waarvan kunnen wij met het oog op de goddelijke oordeelsvoltrekkingen in het verleden zeker zijn?
16 Laat niemand van degenen die de goddelijke waarschuwing in de wind slaan, denken dat God hen niet voor hun godonterende gedrag zal straffen. Hij heeft de engelen die hebben gezondigd, de goddeloze wereld in Noachs dagen en de immorele inwoners van Sodom en Gomorra evenmin ongestraft gelaten (2 Petr. 2:4-7). In Armageddon zal hij over degenen die in de voetstappen van hun goddeloze voorgangers treden, het oordeel voltrekken. Degenen echter die er blijk van geven hun hart op hem te hebben gericht door zich naar zijn rechtvaardige wegen te schikken, zal hij bewaren.
GODS GEDULD OP EEN JUISTE WIJZE BEZIEN
17. Waarom wordt het geloof van een christen niet door het gespot van ongelovigen over het einde der wereld geschokt?
17 Daar Gods Woord ons tot onze denkwijze heeft aangezet, wordt ons geloof, ook al worden wij met het spottende ongeloof van de wereld geconfronteerd, niet aan het wankelen gebracht. Wereldlingen zullen misschien zeggen: „Waar blijft de belofte van zijn komst? Want sedert de vaderen ontslapen zijn, blijft alles zó, als het van het begin der schepping af geweest is” (2 Petr. 3:4). Wij weten echter dat dit niet waar is! Op grond van de kennis die wij uit het onfeilbare Woord van God hebben ontvangen, weten wij dat wij in de tijd van het einde leven. Laten de mensen er maar over spotten dat deze goddeloze wereld in de strijd van Armageddon vernietigd zal worden, wij doen dat niet. Wij zijn heel goed op de hoogte van de heilige en wereldse geschiedkundige berichten over de vloed van Noachs dagen, door middel waarvan „de toenmalige wereld is vergaan, verzwolgen door het water”. Deze gebeurtenis vormde een voorbeeld van toekomende dingen. „De tegenwoordige hemelen [Satan en zijn demonen] en de aarde [de goddeloze mensen] zijn door hetzelfde woord [van God] als een schat weggelegd, ten vure bewaard tegen den dag van het oordeel en van den ondergang der goddeloze mensen” (2 Petr. 3:5-7). Dat oordeel is zeker, en het is niet iets om mee te spotten.
18. (a) Waarom is de redenatie van spotters die zeggen dat God traag is, verkeerd? (b) Hoe dienen wij het door God aan de dag gelegde geduld te bezien?
18 In hun pogingen de ernst van de situatie te verkleinen, betogen spotters — waardoor hun ongeloof wordt weerspiegeld — dat als God ooit voornemens zou zijn geweest een nieuwe wereld tot stand te brengen, hij dit al lang geleden zou hebben gedaan; zij vinden hem traag. Sla in dit verband echter eens acht op Petrus’ woorden: „Doch dit ene mag u niet ontgaan, geliefden, dat één dag bij den Here is als duizend jaar en duizend jaar als één dag.” Duizend jaren duren erg lang voor de mens met zijn levensduur van slechts zeventig of tachtig jaar, maar voor God, die in eeuwigheid leeft, is deze periode als een dag voor ons. Waarom zullen wij dan twijfelen wanneer wij weten dat er sinds de zondeval nog niet eens zes van deze duizend jaar durende dagen zijn voorbijgegaan en wij thans tot het geslacht behoren dat de intrede van de nieuwe wereld zal meemaken. „De Here talmt niet met de belofte, al zijn er, die aan talmen denken, maar Hij is lankmoedig jegens u, daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan, doch dat allen tot bekering komen” (2 Petr. 3:8, 9). Degenen die het druk hebben met het werk des Heren, klagen niet wegens Gods geduld; zij werken hard om de schapen des Heren te zoeken en hen, nu de tijd er nog gunstig voor is, te helpen in de kudde van veiligheid te komen. Terwijl zij met een intense verwachting naar de tijd uitzien waarin aan goddeloosheid een einde zal worden gemaakt en Gods naam eeuwig gerechtvaardigd zal worden, verlangen zij ernaar vóór die tijd al het mogelijke te doen om mensen met een goede hartetoestand te helpen tot berouw te komen, opdat dezen met hen zullen kunnen blijven leven en de nieuwe wereld van rechtvaardigheid zullen mogen binnengaan.
19. Waarom zal de vernietiging de oude wereld als een dief overvallen, maar waarom zullen Jehovah’s getrouwe getuigen er niet onverhoeds door worden overvallen?
19 Hoewel de wereld is gewaarschuwd, zullen de ongelovige, ongehoorzame mensen onverhoeds worden overvallen omdat zij de waarschuwing in de wind hebben geslagen. Jehovah’s dag zal hen als een dief overvallen — als iets ongewensts en op een onverwacht moment. „Maar gij, broeders, zijt niet in de duisternis, zodat die dag u als een dief overvallen zou: want gij zijt allen kinderen des lichts en kinderen des dags” (1 Thess. 5:2-5; 2 Petr. 3:10). Neen, Jehovah’s getuigen zullen niet onverhoeds worden overvallen. „Beijvert u in deze verwachting, onbevlekt en onberispelijk te blijken voor Hem in vrede.” Zij zijn zich er elke dag ernstig van bewust dat de dag waarop Jehovah de satanische wereld zal terechtstellen, nabij is. Zij weten dat Gods koninkrijk reeds in de hemelen regeert en dat het hun taak is bekendheid aan dat feit te geven. Zowel door hun woorden als door hun daden staan zij dat koninkrijk ijverig voor. Deze waakzame aanbidders van Jehovah God trachten ernstig anderen ertoe aan te sporen thans in geestelijk opzicht wakker te zijn, zodat zij in Armageddon niet te zamen met de goddelozen de eeuwige slaap zullen ingaan, maar met de waakzame aanbidders zullen blijven leven en de nieuwe wereld zullen binnengaan om Jehovah voor eeuwig te aanbidden. — 2 Petr. 3:11-14.