-
Jehovah’s theocratische organisatie in onze tijdDe Wachttoren 1952 | 1 mei
-
-
te zijn bij een materialistische beschaving. God zegt botweg dat de tafels der Christenheid „vol van uitspuwsel” zijn. Er heerst in de hoogste mate geestelijke hongersnood onder hen. Wat een tegenstelling bestaat er tussen de toestand waarin hun volgelingen verkeren en die waarin Jehovah’s getuigen verkeren! — Jes. 28:8; 65:13-15; Jer. 2:13; Amos 8:11, 12.
18. Waaraan dienen degenen te denken die duidelijke taal veroordelen als onverdraagzaam?
18 Doordat de religiën der Christenheid oude heidense leerstellingen en gebruiken of moderne philosophieën in de plaats stellen voor de waarheden die in de Bijbel zijn vervat, komen ze overeen met het afvallige Israël, dat beleed Jehovah’s volk te zijn: „Een rund kent zijn eigenaar en een ezel de krib van zijn meester, maar Israël heeft geen begrip, mijn volk geen inzicht” (Jes. 1:3, NBG). Zij plaatsen zich in de positie waarin zij een smartelijk oordeel ondergaan, waartegen zij luide protesteren en dat door hen als onverdraagzaam wordt betiteld. Maar zegt God in deze tekst niet zelf dat zij minder verstand hebben dan een rund en een ezel? In zijn Woord worden zij „stomme honden” en „gulzige honden” genoemd. Christus Jezus noemde hen dwazen, leugenaars, en zonen van de Duivel. Sarcasme, bespotting en hoon worden tegen de valse religie-aanhangers gebruikt. Merk de woorden op die Job tot enkelen van hen spreekt: „Hoe goed hebt gij den onmachtige geholpen, den krachteloozen arm gesteund, voortreffelijken raad den onverstandige gegeven, een overvloed van inzicht ten toon gespreid!” Beschouw voor nog een voorbeeld van spottende ironie, de woorden die Elia sprak tot de valse aanbidders toen hun god geen antwoord gaf nadat zij urenlang hadden gesmeekt: „Roept luider, want hij is immers een god. Hij is zeker in gepeins, of hij heeft zich afgezonderd, of hij is op reis; misschien slaapt hij en moet wakker worden” (1 Kon. 18:21-28, NBG; Job 12:2, 7, 8; 26:2, 3, OB; Jes. 56:10, 11, KJ; Matth. 23:17; Joh. 8:44). Dit dient hen die heftig schimpen op Jehovah’s getuigen omdat dezen duidelijke taal spreken ten aanzien van de valse religiën, tot nadenken te brengen. Wanneer zij zulke duidelijke taal veroordelen, moeten zij de Bijbel en God zelf ook veroordelen!
19. Waarom kan een Christen zich dus niet aansluiten bij een intergeloof-beweging, en wat zou hij zonder protest moeten tolereren indien hij zich er wel bij aansloot?
19 Al het voorgaande bewijst duidelijk dat Christenen zich niet kunnen aansluiten bij intergeloof-bewegingen. Evenmin als Abel met Kaïn kon samengaan, of Israël met Egypte of met de Kanaänieten, of Jezus met de schriftgeleerden en Farizeeërs en Sadduceeërs, en evenmin als de eerste Christenen zich konden verenigen met de samensmelting van heidendom en afvallig Christendom, hetgeen door Constantijn tot stand werd gebracht. Indien een Christen tot de schaapskooi van intergeloof zou gaan behoren, zou dit betekenen, dat hij heidense leerstellingen die een Christelijk naamkaartje dragen, moest tolereren, dat hij de leerstelling van de drieënige God moest tolereren, beweringen moest tolereren dat God op duivelse wijze zielen pijnigt in vuurpoelen, de godslastering tolereren dat God voor geld pijn lijdende zielen uit een brandend vagevuur zal bevrijden, roulettespelen tolereren, de opvatting tolereren dat Jezus niet de Messias maar een bedrieger was, de duivelse leerstelling der evolutie tolereren, de clericale huichelarij en politieke bemoeiingen tolereren, religieuze oorlogsophitserij en door aalmoezeniers uitgesproken zegeningen over Christenen die Christenen doden, tolereren — en zo zou men kunnen doorgaan met een eindeloze stroom van godslasteringen die een Christen stilzwijgend zou moeten tolereren. Hij zou de zonde door de vingers moeten zien, zijn ogen moeten sluiten voor het verkeerde, zijn oren moeten dichtstoppen voor godslasteringen, en zijn tong stom moeten maken ten einde het kwade stilzwijgend te tolereren. Uit vrees dat hij mensen door woord of daad zou beledigen, zou hij God beledigen doordat hij in naam van tolerantie elke satanische strik zou tolereren die zich op zijn weg voordeed. Hij zou te ongeschikt en te vuil zijn voor Jehovah’s dienst en met betrekking tot hem zou de spreuk bewaarheid worden: „De hond is tot zijn eigen uitbraaksel teruggekeerd, en de zeug die werd gewassen, tot het rollen in de modder.” Terugkeren tot de vuiligheid dezer wereld nadat wij er van afgescheiden en gereinigd zijn, zou ons tot voorwerpen maken die niet geschikt zijn enige verdere barmhartigheid van Jehovah te ontvangen (Hebr. 10:26; 2 Petr. 2:20-22; Openb. 18:4, NW). Laten wij derhalve door Jehovah’s onverdiende goedgunstigheid de zichtbare theocratische organisatie die hij in onze tijd heeft opgericht, waarderen en laten wij nauw verbonden blijven met deze organisatie.
-
-
Te veel bloedtransfusiesDe Wachttoren 1952 | 1 mei
-
-
Te veel bloedtransfusies
Een tijdschrift van doktoren trok vandaag de noodzakelijkheid van zo veel bloedtransfusies in Britse ziekenhuizen in twijfel. „Indien de dingen op deze voet voortgaan,” waarschuwde het tijdschrift, Medical Press, „ziet het er naar uit dat er spoedig een tijd moet komen waarin één deel van de bevolking op het bloed van de overigen zal leven.” Het tijdschrift zeide dat het aantal gevallen waarin in dit land in ziekenhuizen bloedtransfusies werden toegediend, zich in de laatste vijf jaren meer dan verdubbeld heeft. — Officieel bericht van Associated Press in Washington, D.C., Evening Star, 19 december 1951.
-