De fundamenten leggen voor Gods nieuwe ordening
1. Wat verwachtten zij dus aan wie 2 Petrus 3:13 was gericht te worden, maar waarom rijst er met het oog hierop een werkelijke vraag?
TOEN de apostel Petrus aan de medechristenen in zijn tijd schreef: „Er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten”, koesterden zij de verwachting aan het besluit van dit samenstel van dingen zelf een deel van deze „nieuwe hemelen” te worden (2 Petr. 3:13; Matth. 24:3; 28:20). Zij verwachtten met hun door God gegeven Leider en Hoofd, Jezus Christus, in deze „nieuwe hemelen” over de mensheid te worden verenigd. Zij verheugden zich in de hoop de goddeloze demonische „hemelen”, die thans de sluier van dood en vernietiging over de gehele mensheid werpen, te vervangen. Hoe kunnen zij en de andere medediscipelen van Jezus Christus, daar zij allen slechts mensen zijn, echter een deel van de „nieuwe hemelen” worden?
2. Wat schreef Petrus aan het begin van zijn eerste brief, als een sleutel ter ontsluiting van dit mysterie?
2 De apostel Petrus wijst op de sleutel die dit mysterie ontsluit, wanneer hij aan degenen die met hem in het loskoopoffer van Jezus Christus geloven, schrijft: „Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, want overeenkomstig zijn grote barmhartigheid heeft hij ons door de opstanding van Jezus Christus uit de doden een nieuwe geboorte gegeven tot een levende hoop, tot een onverderfelijke en onbesmette en onverwelkelijke erfenis. Ze is in de hemelen weggelegd voor u, die door Gods kracht door middel van geloof behoed wordt tot een redding welke gereed ligt om in de laatste tijdsperiode geopenbaard te worden.” — 1 Petr. 1:3-5.
3. Was de mensheid bestemd om naar de hemel te gaan, en wat moeten getrouwe gestorven christenen ondergaan om in de hemel te komen?
3 Let op de uitdrukking ’een nieuwe geboorte tot een erfenis die in de hemelen voor u is weggelegd’. En ook de woorden „door de opstanding van Jezus Christus uit de doden”. De mensheid was niet geschapen en is niet geboren om naar de hemel te gaan, waar Gods verblijfplaats is. Er zou voor een mens om in de hemel te komen een nieuwe geboorte nodig zijn, een geestelijke geboorte, die geen menselijke vader, maar alleen God de hemelse Vader kan geven. Bovendien bemerken wij dat alle getrouwe discipelen van Jezus Christus tot op heden als mensen zijn gestorven. Willen zulke dode christenen in de hemel komen, dan hebben zij beslist een opstanding nodig.
4. Wat moest er, zoals door Petrus wordt uitgelegd, plaatsvinden voordat de mens Jezus Christus naar de hemel kon gaan?
4 Zelfs Jezus Christus moest, ten einde terug te keren naar de hemel waaruit hij was gekomen, sterven en door de almacht van zijn God en Vader, Jehovah, uit de dood worden opgewekt. Omtrent zijn sterven als mens en zijn opstanding als een geestelijk persoon gaf de apostel Petrus de volgende uiteenzetting. „Immers, ook Christus is eens voor altijd gestorven betreffende zonden, een rechtvaardige voor onrechtvaardigen, om u tot God te leiden, hij, ter dood gebracht in het vlees, maar levend gemaakt in de geest. In deze staat is hij ook heengegaan en heeft hij gepredikt tot de geesten in de gevangenis, . . . krachtens de opstanding van Jezus Christus. Hij is aan Gods rechterhand, want hij is heengegaan naar de hemel, en engelen en autoriteiten en krachten werden aan hem onderworpen.” — 1 Petr. 3:18, 19, 21, 22.
5. Wat zegt Petrus over de reden waarom Christus stierf?
5 Door zijn dood als een volmaakt mens en zijn opstanding als een volmaakte geestelijke persoon kon hij opnieuw ingang in de hemel verkrijgen. Laten wij nota nemen van wat de apostel Petrus zegt over de reden waarom Jezus Christus stierf. Petrus zegt: „Christus is eens voor altijd gestorven betreffende zonden, een rechtvaardige voor onrechtvaardigen, om u tot God te leiden.” — 1 Petr. 3:18.
6. (a) Wie zijn, in tegenstelling tot de „rechtvaardige”, de „onrechtvaardigen” die hier genoemd worden? (b) Voor welke zonden kon die „rechtvaardigen” sterven? Hoe dat zo en met welk gevolg?
6 De daar genoemde „rechtvaardige” is Jezus Christus. Wie zijn dan de „onrechtvaardigen”? Wij allen die ons leven van de zondaar Adam hebben ontvangen, wij zijn die „onrechtvaardigen”. Toen Jezus Christus „eens voor altijd . . . betreffende zonden” stierf, is hij niet voor zijn eigen zonden gestorven; had hij dat wel gedaan, dan zou zijn dood voor ons stervende mensen van geen nut zijn geweest. De zonden betreffende welke hij „eens voor altijd” stierf, zijn onze zonden, de zonden van de gehele mensheid die zonde, onvolmaaktheid en dood heeft geërfd van Adam, die door Jehovah God ter dood veroordeeld was. Omdat Jezus op aarde volmaakt was geboren en totdat hij „ter dood gebracht” werd ’rechtvaardig’ is gebleven, had zijn dood offerandelijke waarde. Er kon iets mee verkregen worden voor hen voor wie zijn leven geofferd was.
7, 8. (a) Wat is er behalve „nieuwe hemelen” nog meer vereist voor een rechtvaardige nieuwe ordening? (b) Wat heeft de mensheid overeenkomstig haar verdiende loon ondergaan en hoe kon Jezus datgene op zich nemen wat anderen volledig verdienden?
7 Aha, dit ontsluit meteen een ander geheim voor ons en wel nog iets dat nodig is voordat een nieuwe ordening door Jehovah God gegrondvest kan worden. Er zijn niet alleen „nieuwe hemelen” voor nodig, maar ook een „nieuwe aarde” waarin geen zonde en onvolmaaktheid en dus ook geen doodsoordeel meer zal zijn. Hoe zou zo’n „nieuwe aarde” echter gegrondvest kunnen worden?
8 De „onrechtvaardigen” — de hele mensheid die van de onrechtvaardige Adam afstamde — waren sterfelijk en zijn ook precies overeenkomstig hun verdiende loon gestorven. Gods wat luidt: „Het loon dat de zonde betaalt, is de dood, maar de gave die God schenkt, is eeuwig leven door Christus Jezus, onze Heer” (Rom. 6:23). Ondanks het feit dat de volmaakt geboren Jezus te midden van een zondige wereld leefde, bleef hij steeds ’rechtvaardig’. De apostel Petrus zegt in dezelfde brief aan christenen met betrekking tot hem: „Hij heeft geen zonde begaan, noch werd er bedrog in zijn mond gevonden. Hijzelf heeft in zijn eigen lichaam onze zonden gedragen aan het hout, opdat het voor ons met de zonden afgedaan zou zijn” (1 Petr. 2:22, 24). Jezus verdiende het dus niet te sterven, omdat hij volkomen ’rechtvaardig’ was. Hij stierf ten einde datgene wat anderen volledig verdienden, op zich te nemen.
9. Waarom waren offers van onbaatzuchtige mensen voor degenen voor wie zij hun leven lieten, slechts van beperkt nut?
9 In het verloop van de menselijke geschiedenis hebben veel onbaatzuchtige mensen hun leven voor anderen opgeofferd, maar die anderen, voor wie zo’n offer werd gebracht, zijn daarna toch gestorven en zijn nog steeds dood. Die andere mensen hebben door zulke menselijke slachtoffers geen eeuwig leven verkregen. Het waren onvolmaakte, stervende mensen die voor hen waren gestorven en zelf waren zij ook onvolmaakt en zondig en zij bleven onder het doodsoordeel. Hun menselijke leven werd er slechts een korte tijd mee verlengd en de offerandelijke dood welke men ter wille van hen was gestorven garandeerde hun geen opstanding uit de doden tot nieuw leven op aarde. Wie van die zelfopofferende mensen had bovendien voor de gehele wereld der mensheid, in het verleden en het heden, kunnen sterven om de hele wereld in leven te houden? Alle legers van de wereld met hun jonge soldaten die op het slagveld sterven, zouden dit nog niet kunnen doen.
10. Waarom kan niemand van ons voor iemand anders een losprijs tot eeuwig leven geven?
10 Zondige menselijke schepselen, die voor hun eigen zonden tot de eeuwige dood zijn veroordeeld, kunnen voor andere zondige menselijke schepselen geen eeuwig leven op aarde bewerkstelligen. In Psalm 49:7, 9 wordt dan ook gezegd: „Niet een van hen kan zelfs ook maar een broeder op enigerlei wijze loskopen, noch God een losprijs voor hem geven, opdat hij nog voor eeuwig zou leven en de kuil niet zou zien.”
11, 12. (a) Voor hoevelen zou de mens Christus Jezus zichzelf als een losprijs kunnen geven? (b) Hoe was dit mogelijk, zoals Paulus in Romeinen 5:12, 18, 19 uitlegde?
11 Daarentegen staat er met betrekking tot Jezus Christus geschreven: „Er is een God en een middelaar tussen God en de mensen, een mens, Christus Jezus, die zichzelf gegeven heeft als een overeenkomstige losprijs voor allen” (1 Tim. 2:5, 6). Hoe kon dat? Dit kon omdat, toen Adam zondigde en voor die opzettelijke zonde ter dood veroordeeld werd al zijn toekomstige nakomelingen in hem stierven. Het was precies zoals de apostel Paulus schrijft:
12 „Door bemiddeling van een mens [is] de zonde de wereld . . . binnengekomen en door middel van de zonde de dood, . . . door middel van een overtreding [is het] voor alle soorten van mensen op veroordeling . .. uitgelopen, . . . door de ongehoorzaamheid van de ene mens [werden] velen tot zondaars . . . gemaakt.” — Rom. 5:12, 18, 19.
13. (a) Wat bracht Adam, toen hij zijn eigen onschuld in Eden schond, over zijn toekomstige nakomelingen, en over hoevelen van hen? (b) Wat zou er om hen allen los te kopen, moeten worden betaald?
13 Aangezien Gods werken volmaakt zijn, was Adam toen hij werd geschapen, volmaakt. Zijn vrouw Eva, die uit hem genomen was doordat zij uit een van zijn ribben werd opgebouwd, was eveneens volmaakt. Zij was, zoals Adam zei, „been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees” (Gen. 2:21-23). Toen Adam zondigde, verloor hij zijn menselijke volmaaktheid en werd hij ter dood veroordeeld. De hele mensheid heeft hierna van hem, die ene man, zonde en dood geërfd. Dientengevolge was er om de hele stervende mensheid te kunnen loskopen iemand nodig die met Adam in zijn menselijke volmaaktheid overeenkwam. Er was een ander volmaakt mens nodig die het op zich zou nemen onschuldig de dood te ondergaan ten einde de dood die Adam door zijn eigen ongehoorzaamheid over al zijn nakomelingen had gebracht, teniet te doen. Anders gezegd: er was een „overeenkomstige losprijs” nodig. Hoe zou zo’n „overeenkomstige losprijs” echter verschaft kunnen worden? Dit zou niet door iemand uit Adams zondige, onvolmaakte, veroordeelde nageslacht gedaan kunnen worden.
14. Waarom was God niet verplicht zo’n losprijs te verschaffen, doch wat zou hij door dit wel te doen eveneens kunnen bewerkstelligen?
14 Het is duidelijk dat alleen de Almachtige God, Jehovah, hierin op een wonderbaarlijke wijze zou kunnen voorzien. Hij was er niet toe verplicht. Zoiets zou door geen enkele rechtvaardige rechterlijke uitspraak van hem geëist kunnen worden. Was hij er echter toe bereid? Dat was hij inderdaad, want „God is liefde” (1 Joh. 4:8, 16). Door zijn liefde kon hij een manier vinden om in volmaakte overeenstemming met gerechtigheid te handelen en toch in een middel te voorzien waardoor hij zijn menselijke schepping door een overeenkomstige losprijs kon vrijkopen. Op deze wijze kon hij eveneens de goddeloze werken van Satan de Duivel teniet doen en zichzelf als Schepper en Theocratisch Heerser rechtvaardigen. — 1 Joh. 3:8.
15. Wie stelde Jehovah God in de gelegenheid het Zaad van de vrouw uit Genesis 3:15 te worden, en wat zou dat voor die persoon betekenen?
15 Toen God lang geleden in de hof van Eden het oordeel uitsprak over de verschillende personen die bij de opstand van de mens betrokken waren, zei God tot de Slang die tot die opstand had aangespoord: „Ik zal vijandschap stellen tussen u en de vrouw en tussen uw zaad en haar zaad. Hij zal u in de kop vermorzelen en gij zult hem in de hiel vermorzelen” (Gen. 3:15). In de hemel bood God de gelegenheid om dat Zaad van de vrouw te worden aan zijn enigverwekte Zoon aan en deze Zoon nam dit aanbod aan. Hij deed dit vrijwillig, of schoon het betekende dat hij door de Slang in de hiel vermorzeld zou moeten worden.
16. Hoe maakte God het te gelegener tijd voor zijn eniggeboren Zoon mogelijk volkomen gelijkwaardig te worden aan Adam in zijn Edense onschuld?
16 Te gelegener tijd bracht Jehovah God door middel van zijn heilige geest het leven van zijn hemelse Zoon over naar de schoot van de maagd Maria te Nazareth in Galiléa. Op deze wijze raakte Gods eniggeboren Zoon door zijn menselijke moeder Maria aan Adam en Adams nakomelingen verwant, maar zijn leven kwam niet van Adam, doch van God. Ondanks zijn menselijke geboorte bleef hij de Zoon van God en overeenkomstig de instructies van zijn hemelse Vader aan Maria werd hij Jezus genoemd, een naam die „Jehovah is redding” betekent. Omdat zijn volmaakte leven van God afkomstig was en van de hemel naar de eicel in Maria’s schoot was overgebracht, werd Jezus als een volmaakte en zondeloze Zoon geboren, vrij van Gods doodsoordeel (Luk. 1:31-35; 3:23-38). Van toen af aan kon Jezus, door weerstand te bieden aan de zonde en de verleidingen van Satan, de Grote Slang, opgroeien tot een volmaakte man met het vermogen zich voort te planten, waardoor hij volkomen gelijk werd aan Adam toen deze nog in onschuld in de hof van Eden verbleef.
17. Hoe is deze Zoon, Jezus Christus geworden?
17 Ten einde te symboliseren dat hij zich aanbood om als het Zaad van Gods „vrouw” op te treden, werd Jezus in water gedoopt. Toen zalfde God hem met heilige geest en zo werd Jezus de Christus of gezalfde. Vandaar dat hij Jezus Christus werd genoemd. — Luk. 3:21-23.
DE BRENGER VAN DE LOSPRIJS DE VOORNAAMSTE IN DE NIEUWE HEMELEN
18. Waarom moest de mens Christus Jezus sterven, en hoe was het met hem gesteld toen hij stierf?
18 Jezus wist dat hij als mens zou moeten sterven om een loskoopoffer voor de hele mensheid te kunnen worden. Tot zijn twaalf apostelen zei hij: „De Zoon des mensen [is] niet gekomen . . . om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen” (Matth. 20:28). Te dien einde moest hij onschuldig sterven, de rechtvaardige voor de onrechtvaardigen. Hij moest zijn leven voorgoed opofferen en de waarde ervan ten behoeve van de gehele mensheid achterlaten. Hij stierf kinderloos en niemand op aarde kan er aanspraak op maken een natuurlijke afstammeling van Jezus Christus te zijn. Hij offerde zijn volmaakte menselijke leven en ouderschap op als een overeenkomstige losprijs voor de gehele mensheid.
19. Wat zou hem als het Zaad van de vrouw uit Genesis 3:15 moeten overkomen, en om welke reden stierf Jezus ogenschijnlijk maar waarvoor stierf hij in werkelijkheid?
19 Bovendien moest hij als het Zaad van Gods „vrouw” door Satan, de Grote Slang, in de hiel word en vermorzeld, hetgeen voor Jezus Christus een gewelddadige dood betekende. Met het oog hierop gaf Jezus Christus zich aan zijn vijanden en valse beschuldigers over om als een godslasterlijke misdadiger aan een martelpaal ter dood gebracht te worden. Dit gebeurde op de paschadag in het jaar 33 G.T. te Jeruzalem. In werkelijkheid stierf Jezus echter voor het prediken van het koninkrijk Gods, het Messiaanse koninkrijk dat in Gods nieuwe ordening voor de mensheid als de „nieuwe hemelen” zal optreden. — Joh. 18:36.
20. Waarom was er met deze regeling een beloning gemoeid en wat was die beloning?
20 Jezus Christus deed dit alles uit eigen vrije wil. Jehovah God, zijn hemelse Vader, heeft hem er niet toe gedwongen; hij bood zijn getrouwe Zoon slechts het voorrecht aan dit ter ondersteuning van zijn Vaders universele soevereiniteit en ter rechtvaardiging van zijn Vaders naam te doen. De Vader kon zijn Zoon echter niet al deze diensten laten verrichten en al dit onrechtvaardige lijden laten verduren zonder hem een beloning te geven en daarom stelde God zijn Zoon een schitterende beloning in het vooruitzicht: hij zou de Messiaanse koning in de „nieuwe hemelen” zijn. Als zodanig zou hij de Slang, Satan de Duivel, in de kop vermorzelen en ook heel het zaad van de Slang, de demonenengelen, wegvagen, waardoor hij de oude hemelen van deze huidige ordening van dingen zou vernietigen.
21. Wat zou God te dien einde met betrekking tot de gestorven Jezus Christus moeten doen, en welke waarde zou hij aldus aan God kunnen aanbieden?
21 Hiervoor zou de Almachtige God allereerst zijn rechtvaardige, onschuldige Zoon uit de doden moeten opwekken, niet weer als een menselijk schepsel, maar als een geestelijke persoon. Dit deed God op de derde dag na de dood van zijn Zoon. Ten bewijze hiervan verscheen de uit de doden opgewekte Jezus Christus op zijn opstandingsdag en daarna menigmaal aan zijn discipelen. Op de veertigste dag steeg hij naar de hemel op om de waarde van zijn menselijk slachtoffer aan God aan te bieden.
22. Hoe lang daarna en hoe begonnen Christus’ getrouwe discipelen de „nieuwe geboorte” te ervaren?
22 Tien dagen later, op het joodse pinksterfeest in het jaar 33 G.T., begon God zijn heilige geest op de getrouwe discipelen van zijn Zoon Jezus uit te storten. Op deze wijze begonnen de ware, opgedragen, gedoopte discipelen van Christus te ervaren dat zij de „nieuwe geboorte” tot een onverderfelijke hemelse erfenis ontvingen (Hand. 1:1 tot 2:36). Van die dag af heeft God aan de getrouwe discipelen die hij ertoe verkiest te zamen met zijn Zoon Jezus Christus de „nieuwe hemelen” te vormen, de „nieuwe geboorte” gegeven.
23. Wat wisten deze discipelen, gezien 1 Korinthiërs 15:50, dat er met hen zou moeten gebeuren?
23 Zij weten wat de apostel Paulus schreef: „Dit zeg ik evenwel, broeders, dat vlees en bloed Gods koninkrijk niet kunnen beërven en de verderfelijkheid beërft de onverderfelijkheid niet” (1 Kor. 15:50). Vandaar dat zij weten dat zij moeten sterven en het verderfelijke vlees voor altijd moeten achterlaten. Zij moeten bewijzen „getrouw [te zijn], zelfs tot de dood”, opdat zij de „kroon des levens” in de „nieuwe hemelen” mogen ontvangen. Nadat Gods koninkrijk is opgericht, worden zij in de opstanding als onsterfelijke geestelijke schepselen opgewekt. In hun geval wordt bewaarheid hetgeen geschreven is: „Het wordt gezaaid als een fysiek lichaam, het wordt opgewekt als een geestelijk lichaam.” — Openb. 2:10; 1 Kor. 15:44.
DE „NIEUWE AARDE”
24. (a) Wat moet, zoals door deze dingen wordt aangetoond, met betrekking tot de nieuwe ordening het eerst komen? (b) Wat zal er door het oprichten van de „nieuwe hemelen” en daarna van de „nieuwe aarde”, met de oude hemelen en aarde moeten gebeuren?
24 Uit deze wonderbaarlijke dingen kunnen wij afleiden hoe noodzakelijk het voor God was om voor de nieuwe ordening welke hij heeft beloofd, eerst in „nieuwe hemelen” te voorzien. Wat wordt echter met de „nieuwe aarde” bedoeld die hij gaat scheppen? Wel, evenals met de „nieuwe hemelen” geen nieuwe planeten en sterren in het uitspansel boven worden bedoeld, wordt met de uitdrukking „nieuwe aarde” niet bedoeld dat er een nieuwe en andere aardse planeet onder onze voeten zal zijn. De oprichting van „nieuwe hemelen” vereist de verwijdering van Satan en zijn demonenengelen uit hun hemelse machtspositie over de mensheid. De oprichting van een „nieuwe aarde” vereist de verwijdering van de huidige goddeloze mensenmaatschappij die tegen Gods koninkrijk gekant is en daardoor Satan de Duivel als de onzichtbare heerser van deze wereld, de „god van dit samenstel van dingen” dient. In plaats hiervan zal God een nieuwe en rechtvaardige mensenmaatschappij op deze aarde voortbrengen, maar dan onder Zijn „nieuwe hemelen”, namelijk Jezus Christus en zijn discipelen die de geestelijke opstanding krijgen.
25. Hoe is de grondlegging van de „nieuwe aarde” aan de gang en wat gaat er met de oude „aarde” gebeuren?
25 De vorming van de „nieuwe aarde” is reeds aan de gang! Zij die tot deze zich vormende groep van opgedragen, gedoopte christenen gaan behoren, zijn bezig zich af te scheiden van degenen die het verkiezen een deel van deze verdorven, van God vervreemde mensenmaatschappij, de ’goddeloze wereld’ der mensheid, te blijven. De verwijdering van deze oude zinnebeeldige „aarde” zal haar vernietiging betekenen in een „grote verdrukking” die zeer nabij is, een verdrukking die door Jezus Christus is voorzegd en volgens hem een wereldramp zonder weerga in de geschiedenis zou zijn.
26. Alleen door welke drastische maatregelen van God zal de mensheid tot leven in Zijn nieuwe ordening worden bevrijd?
26 Deze verdrukking zal zo omvattend en vernietigend zijn dat, indien God de dagen ervan niet zou verkorten, er geen menselijk vlees behouden zou worden (Matth. 24:21, 22; Mark. 13:19, 20). Die verdrukking zal de totale vernietiging van dit huidige samenstel van dingen betekenen, maar niet de vernietiging van onze aarde en de sterrenhemel boven ons. Hierna zullen de oude demonische „hemelen” worden opgeruimd en zullen Satan en zijn demonen worden gevangen genomen, opgesloten als in een afgrond (Openb. 19:11 tot 20:3). Slechts door deze drastische maatregelen van God zal er enige bevrijding voor de mensen op aarde komen tot leven in Gods nieuwe ordening.
27. Indien wij die nieuwe ordening werkelijk wensen, te midden van wie willen wij ons dan bevinden, zoals in het visioen in Openbaring werd gezien?
27 Wensen wij die bevrijding tot leven in Gods nieuwe ordening van „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde” waarin ’rechtvaardigheid zal wonen’? Bereiden wij ons erop voor en streven wij ernaar ons zulk een schitterende bevrijding waardig te tonen? Indien wij ernaar verlangen op rechtvaardige wijze in volmaakte gezondheid en volmaakt geluk onder toezicht van rechtvaardige hemelen in een prachtig aards paradijs te leven, zullen wij tot de overlevenden van die komende „grote verdrukking” willen behoren. In het laatste boek van de bijbel, met zijn openbaring van dingen die „binnenkort gebeuren moeten”, wordt verwezen naar een „grote schare” van mensen uit alle natiën, stammen, volken en talen die deze wereldomvattende „grote verdrukking” zullen overleven en er door Gods bescherming en gunst uit vandaan zullen komen.
28, 29. Wie wordt, volgens de beschrijving in Openbaring, door deze overlevenden van de verdrukking aanbeden, en welke voorziening voor redding aanvaarden zij?
28 Uit de beschrijving die ons van deze schare van overlevenden wordt gegeven, maken wij op dat zij aanbidders van de ene ware God zijn, die als Universele Soeverein op de troon van het universum is gezeten. Een ander opmerkenswaardig feit is dat zij het loskoopoffer aanvaarden dat verschaft werd door Gods Zoon, die als een onbesmet, onschuldig lam voor de „zonde der wereld” werd opgeofferd. Merk dit op wanneer wij lezen:
29 „En zij blijven met een luide stem roepen, zeggende: ’Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam.’ . . . ’Dezen zijn het die uit de grote verdrukking komen, en zij hebben hun lange gewaden gewassen en hebben ze wit gemaakt in het bloed van het Lam. Daarom zijn zij voor de troon van God, en zij verrichten dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel’” — Openb. 7:9-15; Joh. 1:29, 36.
30. Van welk onderdeel van de nieuwe ordening geniet de „grote schare” gunst, en waarheen zijn zij op weg, zoals dit visioen aantoont?
30 Deze profetische woorden verzekeren ons dat deze opgedragen, gedoopte „grote schare” de gunst geniet van Gods „nieuwe hemelen”, bestaande uit het Lam Jezus Christus en zijn 144.000 getrouwe discipelen die de „nieuwe geboorte” tot die hemelse erfenis hebben gekregen (Openb. 7:1-8; 21:1-14). Hun doodaanbrengende zonden worden weggevaagd doordat zij hun gewaden wassen in het „bloed van het Lam”. Dit brengt hen op de weg tot eeuwig leven in een Edense tuin waarmee de „nieuwe hemelen” de hele aardbol zullen verfraaien.
31. Van welk onderdeel van de nieuwe ordening zal deze „grote schare” overlevenden van de verdrukking de grondslag vormen?
31 Deze „grote schare” overlevenden van de verdrukking zal als het fundament voor de „nieuwe aarde” van Gods schepping dienen. Zij zijn zelfs nu reeds, vóór de verdrukking, bezig zich af te scheiden van de ten ondergang gedoemde oude „aarde”, de wereldse mensenmaatschappij van thans die blijft vasthouden aan het tegenwoordige, door de Duivel beheerste en door mensen opgezette samenstel van dingen. Aldus zullen deze overlevenden, nadat deze oude „aarde” in de grote verdrukking is verdwenen, de grondslag vormen voor een onder nieuwe hemelen georganiseerde samenleving. Zo zal de menselijke familie een nieuw begin krijgen in een nieuwe ordening.
32. Hoe zal, na de verdrukking en het binden van Satan, de „nieuwe aarde” groeien en zich uitbreiden?
32 Nadat de grote verdrukking voorbij is en Satan de Duivel en zijn demonenengelen in hun afgrond zijn opgesloten, zal deze nieuwe aarde ook groeien en zich uitbreiden doordat er een aantal kinderen geboren zullen worden, maar niet alleen op deze manier. Neen, want het Lam Jezus Christus is niet alleen gestorven voor deze overlevenden van de verdrukking en hun natuurlijke nakomelingen. Hij is het „Lam Gods, dat de zonde der wereld” van de mensheid „wegneemt”; hij „die zichzelf gegeven heeft als een overeenkomstige losprijs voor allen”. Zijn menselijke gelijkwaardigheid aan de volmaakte Adam maakte hem geschikt om „voor iedereen de dood [te] smaken” (1 Tim. 2:5, 6; Hebr. 2:9). De overgrote meerderheid van de menselijke familie voor wie het Lam negentien eeuwen geleden stierf, is reeds overleden Hoe zullen zij werkelijk voordeel kunnen trekken van de loskoopwaarde van Christus’ dood? Door een verbazingwekkend wonder: door een opstanding uit de doden gedurende de duizendjarige regering van Jezus Christus en zijn verheerlijkte gemeente, de „nieuwe hemelen”.
33, 34. (a) Hoe zal de opstanding die mensen onder Jezus Christus’ regering als Koning ontvangen, verschillen van die welke sommigen tijdens zijn aardse leven van hem ontvingen? (b) Wat zal de „grote schare” van overlevenden van de verdrukking voor de opgestane mensen mogen doen?
33 Toen Jezus Christus als een volmaakte man Gods op aarde was, heeft hij een aantal opstandingen verricht, maar zulke opgestane personen zijn op een later tijdstip in hun geslacht toch gestorven. Wanneer Jezus Christus de Koning tijdens zijn duizendjarige regering de losgekochte mensheid opwekt, zal hij dit echter zodanig doen dat zij voor eeuwig in de wereldomvattende hof van Eden kunnen leven. Dit hangt geheel en al van de opgestane mensen zelf af. Zullen zij zich in die rechtvaardige „nieuwe aarde” laten opnemen, of zullen zij tot hun vroegere slechte wegen die zij in dit huidige samenstel van dingen hebben gevolgd, terugkeren? Zij die dat doen, zullen worden berecht en als personen die de gave van eeuwig leven in menselijke volmaaktheid en godsvrucht niet waard zijn, worden veroordeeld.
34 Daarom heeft Jezus Christus, toen hij de aangelegenheid van het oordeel besprak, gezegd: „Het uur komt waarin allen die in de herinneringsgraven zijn, zijn stem zullen horen en te voorschijn zullen komen, zij die goede dingen hebben gedaan, tot een opstanding des levens, zij die verachtelijke dingen hebben beoefend, tot een opstanding des oordeels” (Joh. 5:27-29). Degenen van de „grote schare” die het begin van de „nieuwe aarde” zullen vormen, zullen deze opgestane personen kunnen helpen opdat hun opstanding ten slotte niet op een veroordeling zal uitlopen.
35. Over welke juiste geesteshouding die zijn discipelen moesten bezitten, sprak Jezus Christus toen hij de dingen voorzei die sedert het jaar 1914 G.T. zijn gebeurd?
35 Wij leven thans in een buitengewoon wonderbaarlijke tijd! Sedert het jaar 1914 G.T., met zijn Eerste Wereldoorlog, zijn er opmerkelijke en hoogst betekenisvolle dingen gebeurd. Jezus Christus heeft gezegd dat deze dingen het besluit van dit oude samenstel van dingen zouden kenmerken. Sprekend over de juiste geesteshouding die al zijn getrouwe discipelen in deze tijd zouden moeten bezitten, zei hij: „Als nu deze dingen beginnen te geschieden, richt u dan rechtop en heft uw hoofd omhoog, omdat uw bevrijding nabijkomt.” — Luk. 21:28.
36. Welk voorrecht willen wij ons met het oog hierop waardig tonen, en wat zijn wij vastbesloten te doen?
36 Deze bevrijding tot leven in Gods nieuwe ordening is thans veel dichterbij dan toen velen van ons deze voorzegde dingen voor het eerst zagen „beginnen te geschieden”. Er is beslist geen tijd te verliezen om ons het ontvangen van deze felbegeerde bevrijding waardig te tonen. De gelegenheid die wij thans hebben komt nooit weer! Wij zijn vastbesloten deze gelegenheid aan te grijpen en tevens alle andere liefhebbers van rechtvaardigheid in te lichten over de bevrijding van de mensheid tot leven in Gods nieuwe ordening van „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”.