Een verzoek aan God om een goed geweten
1. Hoe wachtte Gods geduld In Noachs tijd? Hoe in deze tijd?
DE APOSTEL Petrus herinnert ons er aan dat „het geduld van God wachtte in de dagen van Noach, terwijl de ark werd gebouwd” (1 Petr. 3:20, NW). Sedert 1914 n. Chr. leven wij in de ’dag waarop Jehovah zich bereidt’, want van 1914 af tot de universele oorlog van Armageddon is de „tijd van het einde” dezer wereld, „de voleinding van het samenstel van dingen” (Nah. 2:3). Alle omstandigheden bewijzen dat deze dagen gelijk de dagen van Noach zijn, en wederom betoont Jehovah God zich geduldig, doordat hij wacht — wacht. Daar de bevelen om de ark te bouwen aan Noach werden gegeven toen zijn zonen reeds getrouwd waren, moet God enige tientallen jaren geduldig hebben gewacht. Dienovereenkomstig zijn er voor ons in deze dagen dat Christus Jezus in het hemelse koninkrijk tegenwoordig is, reeds meer dan dertig jaren sedert 1914 verstreken. Hoeveel langer Gods geduld zal wachten totdat hij de vuurdoop over deze wereld laat losbarsten ten einde haar te vernietigen, weten wij niet, want het is ons niet gegeven de nauwkeurige dag en het nauwkeurige uur te weten.
2. Waarom betekent Gods geduld geen traagheid ten aanzien van zijn belofte?
2 Wij dienen hieraan niet de uitleg te geven dat God traag is ten aanzien van zijn belofte, de nieuwe wereld bestaande uit nieuwe hemelen en een nieuwe aarde op te richten ten einde alle geslachten der aarde, de levenden en de doden, te zegenen. Hij heeft de dag en het uur bepaald, en hij zal zich aan zijn tijdschema houden. Niets wat Satan de Duivel reeds heeft gedaan of nog kan doen, zal veroorzaken dat hij de dag en het uur zal achteruitzetten en de vurige doop over deze wereld zal uitstellen. Om deze reden zegt Petrus dat die „dag van Jehovah” plotseling over deze ongelovige, spottende, onverschillige wereld zal komen gelijk een dief in de nacht. Wij wensen derhalve niet onachtzaam te worden, maar wij wensen altijd in de „ark” bevonden te worden, en op de verschrikkelijke dag en het verschrikkelijke uur daar gevonden te worden, gedoopt in de Grotere Noach. Van het gezichtspunt van de apostel Petrus uit dienen wij ’het geduld van onze Heer als redding te beschouwen’. Wij dienen in te zien dat hij geduldig is jegens ons en ons tijd geeft onze eigen redding te bewerken met vreze en beving. Een gedeelte van dit werk bestaat er in, te trachten zoveel mogelijk „andere schapen” te helpen tot bekering te komen opdat zij Gods toevluchtsoord van bescherming mogen zoeken en gered mogen worden van de vernietiging die in de toekomst ligt. Hij wil niet dat een van deze andere schapen wordt vernietigd maar wenst dat zij allen tot bekering komen, wat tot redding in de ark leidt. Hen opleiden en hen in het samenstel van dingen der ark binnenleiden, neemt tijd in beslag, en Jehovah is goedgunstig genoeg geweest om gedurende een voldoende tijd geduldig te zijn. Doch die tijd haast zich naar haar einde op de door hem vastgestelde dag en het door hem vastgestelde uur. — 2 Petr. 3:9, 15.
3, 4. (a) Wat moesten Noach en zijn gezin op aarde verdragen? (b) Wat moeten wij verdragen, maar wie is het verdraagzaamst?
3 De dagen van Noach voor de vloed waren dagen waarin de aarde met geweld was vervuld. Het menselijke vlees had zijn levenswijze en zijn morele verhoudingen verdorven, en engelen uit de hemel deden er aan mee de mensheid tot een laag peil te brengen, terwijl Nephilim, die op reuzen geleken, de menselijke schepselen tiranniseerden en een naam voor zichzelf maakten, gelijk helden. Met religieuze huichelarij misbruikten de mensen Jehovah’s naam en deden deze naam smaad aan. Noach en zijn gezin hadden veel te verdragen.
4 Insgelijks moeten wij het geweld van deze tijden en de verdorvenheid der menselijke maatschappij verdragen, alsmede de wreedheid van totalitaire dictators, die gelijk Nephilim hun eigen vermaardheid verbreiden en hun macht misbruiken om de mensheid te tiranniseren. Omdat wij met Christus Jezus, de Grotere Noach, samenwerken in zijn werk, hebben wij de spot en smaad te verduren die door wereldse religie-aanhangers op ons wordt geworpen, terwijl religieuze huichelarij in de Christenheid de lichtgelovige mensen nog steeds misleidt. In deze tijden die „moeilijk zijn door te komen”, moeten wij veel verdragen, terwijl God zelf ’met veel lankmoedigheid de menselijke vaten der gramschap, die slechts voor vernietiging geschikt werden gemaakt, verdraagt’. Amerikanen en anderen mogen prat gaan op de religieuze verdraagzaamheid die in hun Bills of Rights (grondwetten) wordt verleend, de manier waarop zij Jehovah’s getuigen overal behandelen, bewijst daarentegen dat zij geen verdraagzaamheid betonen. Wanneer het op verdraagzaamheid aankomt, heeft Jehovah God de grootste religieuze verdraagzaamheid betoond, hij is veel langer dan de Amerikaanse geschiedenis of de geschiedenis van enige andere hedendaagse natie verdraagzaam geweest, namelijk nu reeds 4319 jaar lang, of sedert Babylon werd gesticht kort na de vloed. Doordat God zulk een geduld heeft geoefend, hebben oprechte personen uit de valse religie kunnen vluchten voordat deze tenslotte ten onder gaat tezamen met haar wederspannige aanbidders.
5. Wat is de tegenhanger van de Vloed? Wie kunnen deze strijd in hun tijd verwachten?
5 De moderne tegenhanger van de vloed is de strijd van Armageddon. De eerste Christenen leefden alsof Armageddon in hun geslacht zou geschieden en zij deze strijd zouden overleven in de ark van Christenen. Doch wij die in deze tijd leven, worden door de profetie en haar vervulling gewaarschuwd er op voorbereid te zijn dat deze strijd in ons geslacht zal geschieden. De tegenwoordigheid van de „grote schare” andere schapen, die met ons zijn verbonden, is een bewijs te meer dat dit zeker is. Wij wensen de vuurdoop die in 2 Petrus 3:7-12 wordt beschreven en die wordt bewaard voor de goddeloze hemelen en aarde welke nu bestaan, niet te ondergaan. Het is dus dringend noodzakelijk dat wij ons houden aan de ware doop. Maar hoe?
6. Waarmede bracht Petrus de doop tot redding in verband, en hoe trachtten de natuurlijke Joden het te verkrijgen?
6 Wanneer Petrus de doop noemt als datgene wat nu redt, levert hij er het volgende commentaar op: „Niet het wegdoen van lichamelijke onreinheid, maar een bede tot [verzoek aan] God om een goed geweten —, door de opstanding van Jezus Christus” (1 Petr. 3:21, OB, Ro). Het is altijd moeilijk geweest de bovengenoemde woorden van Petrus zodanig te vertalen dat de nauwkeurige betekenis er door tot uitdrukking wordt gebracht, en eveneens is het moeilijk geweest er de verklaring van te geven. Maar het gaat om het volgende: Ten einde redding te verkrijgen, is een goed geweten jegens God absoluut noodzakelijk. De natuurlijke Joden trachtten het te verkrijgen. Zij trachtten verontreiniging van hun lichaam te vermijden door dit en dat niet te eten en niet te drinker, en door verscheidene gereedschappen en ook kleding en gedeelten van het lichaam verschillende malen te wassen ten einde de onreinheid des lichaams van zich af te houden. Ook brachten zij offers van reine, vlekkeloze dieren op het heilige altaar in de tempel te Jeruzalem, maar hierdoor werden die Joodse aanbidders nimmer volmaakt wat hun geweten betrof. Zij bezaten nog steeds een innerlijk bewustzijn dat zij in Gods ogen veroordeelde zondaren waren. Dat zij deze wassingen, reinigingen en offers voortdurend moesten herhalen, herinnerde hen slechts steeds weer aan dit verontrustende feit (Hebr. 9:9; 10:1-3). Doch thans kan zulk een goed geweten jegens God worden verkregen door bemiddeling van de Grotere Noach, Christus Jezus. Door hem krijgen wij rust voor ons geweten en genieten wij vrede met God.
7. Indien een goed geweten niet wordt verkregen door het wegdoen van lichamelijke onreinheid, zoals de Joden hebben getracht, hoe wordt het dan, zoals de apostel Paulus aantoont, wel verkregen?
7 Allen die het eeuwige leven liefhebben, begeren dit goede geweten jegens God vurig, verzoeken er in hun gebeden aan God om en al hun krachtsinspanningen zijn er op gericht het te verkrijgen. Wij verlangen er naar een bewustzijn te bezitten dat wij niet langer zondaren zijn maar in een rechtvaardige verhouding tot hem staan en in vrede met hem zijn. Thans kan het worden verkregen, niet door slechts de lichamelijke onreinheid weg te doen zoals de Joden trachtten te doen in een poging tot zelfrechtvaardigheid te geraken, maar door geloof in God en in zijn voorzieningen door Christus Jezus. Het bloed van de dieren die door de God-vrezende Joden werden geofferd, kon hun lichaam alleen maar op zinnebeeldige of voorbeeldige wijze reinigen, maar die dierlijke slachtoffers wezen vooruit naar het werkelijke, doeltreffende offer van Gods Hogepriester, Jezus Christus. Daarom zegt Paulus: „hoeveel te meer zal het bloed van de Christus, die zich door een eeuwige geest smetteloos aan God heeft geofferd, ons geweten reinigen van dode werken” opdat wij gewijde dienst voor de levende God mogen verrichten? Vervolgens moedigt hij ons gelovigen aan, zeggende: „Aangezien wij een grote priester over het huis Gods hebben, laten wij met een oprecht hart in de volle verzekerdheid des geloofs toetreden, terwijl ons hart door besprenkeling is gezuiverd van een boos geweten en ons lichaam is gewassen met rein water.” — Hebr. 9:14; 10:19-22, NW.
8. In welk opzicht zijn werken van zelfrechtvaardiging dode werken, zoals wordt geïllustreerd in Jezus’ gelijkenis van de rijke man en Lazarus?
8 Vergiffenis van onze zonden door God is nu alleen door Christus’ bloed mogelijk. Al onze eigen werken die wij verrichten met het doel ons zelf te rechtvaardigen door slechts ons lichaam uiterlijk te reinigen, zijn dode werken; ze bezitten geen levengevende hoedanigheden. Ze maken ons niet levend ten aanzien van God en zijn juiste dienst, evenmin als de „rijke man” in Jezus’ gelijkenis zichzelf rechtvaardig en levend ten aanzien van God heeft gemaakt door purper en linnen te dragen over zijn lichaam dat hij had gebaad, in tegenstelling met de bedelaar Lazarus die met zweren was bedekt. De „rijke man” onderging later een vuurdoop. Geloof in Christus’ slachtoffer en geloof in Gods belofte aan Abraham betreffende Christus als het Zaad dat tot zegening van alle geslachten der aarde is, is van levensbelang. — Luk. 16:19-31.
HET GOED HOUDEN
9. Wat is noodzakelijk nadat wij een rein geweten hebben verkregen, en waarom?
9 Doch nu volgt een belangrijk punt voor allen die de ware doop tot redding willen ondergaan. Nadat wij een goed of rein geweten voor God hebben, dat ons niet langer het bewustzijn geeft dat wij veroordeelde zondaren zijn en niet zijn gunst genieten, moeten wij ons geweten goed en rein houden. Hiervoor wordt meer vereist dan enkel geloof in Christus’ slachtoffer. Er wordt voor vereist dat wij nu reeds werkelijk in hem gedoopt zijn. Waarom? Omdat gij, hoewel gij zijn naam kunt dragen en hem met uw lippen kunt belijden, hem door uw levenswijze kunt verloochenen. Gij kunt tonen dat gij hem niet toebehoort door uw werken, werken welke niet overeenkomstig zijn voorbeeld zijn en welke hij als uw Meester en Eigenaar, die u met zijn eigen bloed heeft gekocht, nimmer heeft geboden. Jezus bezat nooit het bewustzijn dat hij innerlijk zondig was. Hij zeide tot zijn beschuldigers: „Wie van u overtuigt mij van zonde?” (Joh. 8:46, NW). En Saulus van Tarsen, nadat hij Jezus als zijn Loskoper had aanvaard en vervolgens in Jehovah’s ware dienst was gekomen, zeide tot het Romeinse gerechtshof: „Ik heb hoop ten aanzien van God, . . . dat er een opstanding zal zijn zowel van de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen. Ja, in dit opzicht oefen ik mij voortdurend ten einde een bewustzijn te bezitten dat ik niets aanstotelijks bega tegen God en mensen” (Hand. 24:15, 16, NW). Kunnen wij dat van ons zelf zeggen?
10. Waarvan moet ons geweten getuigenis afleggen, willen wij een belijdenis kunnen doen gelijk die van Paulus?
10 Indien wij in staat willen zijn de oprechte belijdenis te doen die Paulus in het gerechtshof aflegde, dan moet ons geweten getuigenis afleggen van de wijze waarop wij leven. Paulus zeide tot hen die hij had geholpen in de waarheid te komen: „Datgene waarop wij roemen, is het volgende, waarvan ons geweten getuigenis aflegt, dat wij ons in de wereld hebben gedragen met heiligheid en godvruchtige oprechtheid, niet met vleselijke wijsheid maar met Gods onverdiende goedgunstigheid, doch zeer in het bijzonder ten aanzien van u” (2 Kor. 1:12, NW). Evenals Paulus moeten wij het innerlijke bewustzijn hebben dat wij niet de wereld navolgen of niet in vriendschap er mede blijven hoewel wij ons er in bevinden, maar dat wij oprecht zijn in hetgeen wij op een godvruchtige wijze doen, terwijl wij meer hebben dan slechts een vorm van godvruchtige toewijding.
11. Hoe kunnen wij ons geweten zuiver houden en ons aan het geweten van andere mensen als bedienaren van het evangelie aanbevelen?
11 Wij trachten niet menselijke wereldse wijsheid ten toon te spreiden ten einde ons in de achting van de mensen op te blazen. Wij gedragen ons nederig als mensen die Gods onverdiende goedgunstigheid hebben ontvangen, en wij wensen deze goedgunstigheid niet te verkwisten door niet te beantwoorden aan het goede doel waarvoor ze ons werd geschonken. Een groot gedeelte van die onverdiende goedgunstigheid wordt tot uitdrukking gebracht doordat God ons in de bediening van het evangelie aanstelt, opdat wij het goede nieuws aan andere mensen zullen uitdelen. Indien wij nauwgezet zijn met betrekking tot de wijze waarop wij deze bediening verrichten en er een juist gebruik van maken, niet met het doel macht over de mensen te verkrijgen of om geld van hen te maken of van hen te leven, zullen wij niet alleen zelf een zuiver geweten hebben maar wij zullen ons ook aan het geweten van mensen die hongeren naar de waarheid, als Gods dienaren aanbevelen. Zo dacht Paulus er over, want hij zeide: „Daar wij deze bediening hebben krachtens de barmhartigheid die ons werd betoond, gedragen wij ons niet ongepast, maar wij hebben de heimelijke dingen waarover men zich dient te schamen, laten varen, niet wandelend in arglistigheid noch het woord Gods vervalsend, maar door de waarheid te openbaren, bevelen wij ons aan ieder menselijk geweten aan voor het aangezicht van God” (2 Kor. 4:1, 2, NW). Gebruik weliswaar tact maar wees waarheidsgetrouw.
12. Hoe bestaat er gevaar dat wij een verhard geweten krijgen?
12 Wij leven in de „latere tijden”, ja in de laatste tijd van deze wereld. Daarom bestaat er gevaar dat wij een verhard geweten krijgen, een geweten dat als met een brandijzer is gemerkt zodat het gelijk verschroeid weefsel is dat geen gevoel heeft. Wij kunnen zulk een geweten krijgen door een huichelaar te worden en te blijven, terwijl wij heimelijke wereldse manieren en duivelse wijsheid gebruiken en Gods Woord vervalsen zodat wij vriend en vijand niet rechtstreeks de waarheid zeggen maar trachten hen te behagen en hen verontschuldigen door wat wij zeggen. Indien wij dit doen, kunnen wij hun geweten niet tot rechtvaardigheid en waarheid aanzetten en ons eigen innerlijke onderscheidingsvermogen wordt steeds ongevoeliger, evenals dit het geval is bij de geestelijken der Christenheid. Gods geïnspireerde uitspraak toonde aan hoe enkelen in die toestand zouden geraken door te zeggen: „In latere tijden [zullen] sommigen van het geloof . . . afvallen, aandacht schenkend aan misleidende geïnspireerde uitspraken en leringen van demonen, door de huichelarij van mensen die leugens spreken, in hun geweten gemerkt als met een brandijzer.” In hun schaamteloosheid hebben zij geen schuldbesef dat hen er toe beweegt vijgebladeren aan elkaar te rijgen en een bedekking te maken voor hun lendenen en zich vervolgens tussen de bomen te verstoppen. — 1 Tim. 4:1, 2, NW.
13. Op welke wijze is het gemakkelijk een verontreinigd geweten te krijgen? Wat wordt ons in Paulus’ brief aan Titus derhalve gezegd te doen?
13 Ons geweten dient verlicht en gereinigd te worden door de waarheid van Gods Woord. Het is zo gemakkelijk een verontreinigd geweten te ontwikkelen, een geweten waardoor datgene wat in Gods ogen zuiver is, wordt veroordeeld. Op welke wijze? Indien wij door mensen gemaakte maatstaven van zelfrechtvaardigheid volgen en er aan vasthouden en niet voorwaarts gaan met Gods voortschrijdende licht op zijn regelingen voor redding. De religieuze Farizeeërs werden aldus verontreinigd, zodat zij niets reins zagen in hetgeen Jezus en zijn discipelen deden en leerden. En hoe zijn zij in die toestand geraakt? Door religieuze fabels en geboden van mensen te aanvaarden in plaats van de geboden van God. Derhalve wordt ons gezegd „gezond [te] zijn in het geloof, en geen aandacht [te] schenken aan Joodse fabels en geboden van mensen, die zich van de waarheid afwenden. Alle dingen zijn rein voor reine personen. Maar voor personen die verontreinigd en trouweloos zijn, is niets rein, maar zowel hun geest als hun geweten is verontreinigd. Zij maken in het openbaar bekend dat zij God kennen, maar zij erkennen hem niet door hun werken, want zij zijn verfoeilijk en ongehoorzaam en voor ieder goed werk verwerpelijk”. Wat een verschrikkelijke toestand voor mensen die in hun eigen ogen rechtvaardig zijn, om daarin te geraken! Het is iets wat wij dienen te vermijden. — Titus 1:13-16, NW.
14. Aan welke dingen moeten wij dus geen aandacht schenken? Wat is de bedoeling van Gods opdracht aan ons, dit te doen?
14 Ten einde dit te vermijden, moeten wij geen aandacht schenken aan religieuze fabels of aan vleselijke stambomen, die ons met trots vervullen en onderscheidingen op maatschappelijk gebied en onchristelijke onenigheid onder ons veroorzaken. Wij staan onder Gods bevel dit te vermijden. Het doel dat hij er mede heeft zulk een opdracht uit te vaardigen, is, dat wij oprechte liefde voor God en onze broeders en zusters tonen uit een goed geweten, een innerlijk bewustzijn dat wij datgene doen wat goed is. „[Gebied] zekere personen . . . geen andere leer te onderwijzen, noch aandacht te schenken aan valse verhalen en geslachtsregisters, die tenslotte op niets uitlopen, maar die veeleer vragen verschaffen welke moeten worden nagevorst, in plaats dat iets door God wordt uitgedeeld in verband met geloof. In werkelijkheid is de bedoeling van deze opdracht liefde uit een rein hart en uit een goed geweten en uit geloof zonder huichelarij.” — 1 Tim. 1:3-5, NW.
15. Waarvoor doet Petrus een dringend verzoek aan zijn lezers, en waarom is dit noodzakelijk voor onze doop in de Grotere Noach?
15 De apostel Petrus doet een dringend verzoek voor een goed geweten in ons die in deze „tijd van het einde” een doop in de Grotere Noach ondergaan. Wij kunnen binnen de ark niet een doop in hem ondergaan indien wij geen rein, goed geweten nawandelen, want Christus Jezus heeft door al zijn lijden heen altijd zulk een geweten gehad en bewaard. De huichelaars die in hun eigen ogen rechtvaardig waren, beschuldigden hem, doch hij wist dat hij niet leed omdat hij zelf verkeerd had gehandeld maar omdat hij de goede wil van God had gedaan. Als volgelingen van hem moeten wij lijden, vooral in deze tijd van zijn tweede tegenwoordigheid als de Grotere Noach. Wanneer wij echter door mensen lijden ondergaan, laten wij ons er dan van vergewissen dat wij niet lijden omdat wij zelf verkeerd hebben gehandeld. „Niemand van u lijde . . . als een moordenaar of een dief of een kwaaddoener of als iemand die zich met andermans zaken bemoeit.” — 1 Petr. 4:15, NW.
16. Wegens wat dienen wij derhalve te lijden, en dat met verdienste?
16 Lijd niet omdat gij ’het vlees achternagaat voor onnatuurlijk gebruik’ en hoererij bedrijft met iemand wiens vlees u niet in een huwelijksverhouding toebehoort. Zulke dingen gebeurden aan het einde van de oude wereld buiten Noachs ark, toen mensen, Nephilim en getrouwde gematerialiseerde „zonen Gods” dergelijke dingen bedreven in ongehoorzaamheid aan Jehovah God (Judas 6, 7, NW). Zorg er voor dat gij, wanneer gij wordt gedwongen lijden te ondergaan van de zijde van mensen die de macht in handen hebben en anderen die in de wereld gezag oefenen, lijdt omdat gij God om een goed geweten hebt verzocht en tracht er aan vast te houden door Zijn geboden na te komen. Wanneer gij aldus handelt, zullen de mensen niets op u kunnen aanmerken behalve dat gij de wet van uw God gehoorzaamt. In dat geval ontvangt gij verdienste voor zulk lijden, want gij bewaart uw onkreukbaarheid jegens God. Dan zijt gij gelijk uw Voorbeeld, de Grotere Noach, Christus Jezus, want hij was een model voor ons wat lijden ter wille van het geweten betreft.
LIJDEN MET VERDIENSTE VOOR ONS ZELF
17. Wat wordt in 1 Petrus 2:19-23 hierover gezegd?
17 „Want”, zo wordt in 1 Petrus 2:19-23 gezegd, „indien iemand het wegens het geweten jegens God, onder kwellingen uithoudt en hij ten onrechte lijdt, is dit iets wat aangenaam is. Want welke verdienste steekt er in indien gij, wanneer gij zondigt en u slagen worden toegebracht, het verduurt? Indien gij echter, wanneer gij goeddoet en gij lijdt, het verduurt, dát is aangenaam bij God. Gij werd trouwens tot deze loopbaan geroepen, omdat zelfs Christus voor u heeft geleden, waardoor hij u een model heeft nagelaten, opdat gij nauwkeurig in zijn voetstappen zoudt volgen. Hij heeft geen zonde begaan, noch werd er misleiding in zijn mond gevonden. Wanneer hij werd gesmaad, ging hij er niet toe over terug te smaden. Wanneer hij leed, ging hij er niet toe over te dreigen, maar bleef zich toevertrouwen aan hem die rechtvaardig oordeelt” (NW). Deze oordeelde dat Christus Jezus onschuldig was.
18. Wat moeten wij derhalve bewaren, wil onze doop tot redding zijn, en hoe kunnen wij dus een antwoord geven aan onze vijanden die ons ondervragen?
18 Opdat onze doop in de Grotere Noach tot onze redding zal zijn, moeten wij ons innerlijke bewustzijn dat wij zonder blaam zijn, in overeenstemming met Gods wetten en geboden bewaren. Wanneer gij dan wordt opgeroepen u te verdedigen voor Communistische en totalitaire autoriteiten en overheidspersonen, die de reden willen weten voor uw hoop waardoor gij leeft, kunt gij hen dus recht in de ogen kijken. Gij kunt u vrij gevoelen van schuldige vrees en kunt hun antwoorden met de moed die u door uw eigen onschuld en door Gods goedkeuring wordt geschonken.
19. Hoe zullen wij dus, ondanks vijanden die ons wederspreken, een goed geweten jegens God verpanden?
19 „Behoud een goed geweten”, zegt Petrus, „zodat zij juist in datgene waarin gij wordt wedersproken, beschaamd mogen worden die met geringschatting over uw goede gedrag in verband met Christus spreken. Want het is beter te lijden omdat gij goeddoet, indien de wil van God het wenst, dan omdat gij kwaad doet. Want, ook Christus is eenmaal voor altijd gestorven betreffende zonden, een rechtvaardige persoon voor onrechtvaardigen” (1 Petr. 3:16-18, NW). Indien wij dit doen, kunnen wij wanneer wij voor God zelf komen om ondervraagd te worden, hem antwoorden uit een goed geweten, terwijl wij een goed geweten aan hem verpanden. Dan zal hij ons door bemiddeling van Christus Jezus oordelen en het zal een oordeel van goedkeuring zijn. Ook kan het zijn dat een oprechte persoon die ziet dat gij bereid zijt te lijden ter wille van het behouden van een goed geweten jegens God, onder de indruk zal komen en er toe zal worden gebracht in te zien dat uw God de levende, waarachtige God is en zich daarom voor redding tot Hem zal keren.
20. (a) Waarom berust de doop tot redding thans bij Christus wegens de positie die hij inneemt? (b) Ten gevolge waarvan zullen wij in de dag van de vuurdoop worden verborgen voor Jehovah’s tot uitdrukking gebrachte gramschap?
20 Mogen wij in deze boze dagen, nu voor de goddelozen de vuurdoop voor de deur staat, op verstandige wijze waken voor enige misdraging jegens God en de mens. Laten wij in Christus’ voorbeeld worden gedoopt, want hij is de Grotere Noach in de ark van een nieuw samenstel van dingen dat tot redding leidt. Hij is onschuldig gestorven wegens het verkeerde handelen van anderen, maar ter voltooiing van zijn doop in de dood werd hij opgewekt en hij is thans aan Gods rechterhand in de hemel, terwijl engelen, autoriteiten en machten aan hem onderworpen zijn gemaakt. Er is derhalve alle reden voor dat de doop die voor ons tot redding leidt, thans bij Christus Jezus berust. De dag die zal branden als een oven, is nabij. De natiën worden verzameld, de koninkrijken dezer wereld vergaderd opdat God zijn gramschap en de hittigheid zijns toorns op hen kan uitstorten. Dan ’zal de ganse aarde door het vuur van zijn ijver verteerd worden’. Die vuurdoop zal zowel de goddeloze aarde als de satanische hemelen omvatten en zal ze tot as verbranden en in rook doen opgaan. Onze veilige handelwijze is derhalve, Jehovah en zijn rechtvaardigheid en zachtmoedigheid zoeken, zijn reine taal gaan spreken en hem tezamen met zijn volk met een eenparige schouder dienen (Mal. 4:1, 2; Zef. 3:8, 9, KJ; 1:18; 2:1-3; 2 Petr. 3:7-12). Laten wij dus toch vooral om een goed geweten jegens God vragen en het behouden. Aldus zullen wij worden verborgen in de dag van Jehovah’s toorn, wanneer hij deze tot uitdrukking brengt door de goddelozen en hoogmoedigen met vurige vernietiging te dopen. Wij echter zullen het doel van onze doop in de Grotere Noach, welke doop tot onze eeuwige redding leidt, glorierijk verwezenlijken.