-
De doop — Een uiting van geloofDe Wachttoren 1980 | 1 augustus
-
-
om geen maand voorbij te laten gaan zonder dat wij er een aandeel aan hebben anderen over ons geloof te vertellen? Ook is het belangrijk dat wij ernaar streven het hart van ongelovige familieleden en kennissen te bereiken door middel van een getuigenis dat door een voortreffelijk voorbeeld in het leiden van een christelijk leven wordt ondersteund. Zou het, zonder te schipperen met betrekking tot datgene waarvan wij weten dat het juist is, niet goed zijn het te vermijden verjaardagen, feestdagen en dergelijke onnodig tot een groot strijdpunt te maken in ons contact met hen? Is het niet veel beter ons erop te concentreren positieve, opbouwende gedachten uit de Schrift met hen te delen wanneer de omstandigheden zich hiertoe lenen? Onze vriendelijkheid, oprechte bezorgdheid en behulpzaamheid kunnen vaak een veel krachtiger getuigenis verschaffen dan veel woorden. — Vergelijk Romeinen 12:17-21.
18. Waarom is christelijk discipelschap lonend?
18 Het christelijke discipelschap gaat inderdaad gepaard met ernstige verantwoordelijkheden. Maar hoe lonend is ons leven! Zelfs nu ervaren wij vrede des geestes en des harten doordat wij weten dat wij de goedkeuring genieten van onze hemelse Vader en zijn Zoon. Ons leven is speciaal ingesteld op krachtsinspanningen die ten doel hebben het eeuwige welzijn van onze medemensen te bevorderen. Vol vertrouwen zien wij uit naar het „toekomende leven”, eeuwig leven in geluk in Gods rechtvaardige nieuwe ordening (1 Tim. 4:8). Ons geloof, dat zo noodzakelijk is om een opgedragen, gedoopte discipel van Jezus Christus te worden, kan ons ertoe leiden die grootse toekomst deelachtig te worden.
-
-
Voeg aan uw geloof verdere eigenschappen toeDe Wachttoren 1980 | 1 augustus
-
-
Voeg aan uw geloof verdere eigenschappen toe
„[Voeg] bij uw geloof deugd . . ., bij uw deugd kennis, bij uw kennis zelfbeheersing, bij uw zelfbeheersing volharding, bij uw volharding godvruchtige toewijding, bij uw godvruchtige toewijding broederlijke genegenheid, bij uw broederlijke genegenheid liefde.” — 2 Petr. 1:5-7.
1. Wat maakt een schat werkelijk waardevol, en hoe zou dit geïllustreerd kunnen worden?
EEN waardevolle schat die in de grond verborgen blijft, dient geen enkel nuttig doel. Hij verschilt weinig van een stuk steen dat door een laag grond wordt bedekt. De schat bergt echter wel de mogelijkheden in zich zijn bezitter en zelfs anderen tot nut te strekken. Hij zou gebruikt kunnen worden om de zieken en de behoeftigen te helpen of hij zou op een verstandige wijze geïnvesteerd kunnen worden. Als het om een grote som gelds gaat, zou deze gebruikt kunnen worden om werkgelegenheid te scheppen, waardoor veel mensen in staat gesteld zouden worden in hun levensonderhoud te voorzien. Ja, wanneer een schat op een produktieve wijze wordt gebruikt, wint hij inderdaad aan waarde.
2. Welk kostbare bezit hebben christenen volgens 2 Petrus 1:1 verkregen?
2 De geestelijke schat die Gods dienstknechten bezitten, heeft zelfs nog meer mogelijkheden om goede dingen tot stand te brengen. In zijn tweede brief aan christenen spreekt de apostel Petrus over deze kostbare schat, en hij begint met de woorden: „Simon Petrus, een slaaf en apostel van Jezus Christus, aan hen die een geloof hebben verkregen dat als een even groot voorrecht wordt beschouwd als het onze, door de rechtvaardigheid van onze God en de Redder Jezus Christus” (2 Petr. 1:1). De ongekend waardevolle schat die in het bezit was gekomen van degenen tot wie de apostel zich richtte, was „geloof”, dat wil zeggen, het geloof dat noodzakelijk is voor eeuwig leven.
Geloof — een schat
3. Waarom kon Petrus zeggen dat het geloof van degenen aan wie hij schreef „als een even groot voorrecht [werd] beschouwd als het onze”?
3 Dit geloof was niet het exclusieve bezit van Petrus en de andere apostelen of van allen die, evenals hij, tot het christendom bekeerde joden waren. Het werd gezamenlijk met het gehele lichaam van gelovigen, zowel joden als niet-joden, gedeeld. De Allerhoogste God had het voor hen mogelijk gemaakt dit geloof te verkrijgen. Door middel van de boodschap van het „goede nieuws” dat werd gepredikt, trok hij mensen tot zich, en wel via zijn Zoon (Joh. 6:44). Hij opende het hart van personen door hen ontvankelijk voor zijn „woord” of boodschap te maken. — Hand. 16:14; Rom. 10:8.
4. Hoe wordt geloof verkregen „door de rechtvaardigheid van onze God en de Redder Jezus Christus”?
4 Zoals de apostel Petrus opmerkte, werd dit geloof verkregen „door de rechtvaardigheid van onze God en de Redder Jezus Christus”. De Almachtige maakte het voor mensen van alle stammen, volken, natiën en rassen mogelijk dit bijzonder kostbare bezit te verkrijgen. Door aldus niemand met voorkeur te behandelen wanneer hij zonden op basis van het slachtoffer van zijn Zoon vergaf en berouwvolle personen als zijn volk aanvaardde, spreidde Jehovah God zijn rechtvaardigheid, zijn eerlijkheid, zijn onpartijdigheid ten toon. Dit is de kerngedachte van datgene wat Petrus uiteenzette toen hij het „goede nieuws” aan de Italiaanse hoofdman over honderd Cornelius en zijn familieleden en intieme vrienden bekendmaakte. „Ik bemerk zeer zeker”, zei de apostel, „dat God niet partijdig is, maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid werkt, aanvaardbaar voor hem” (Hand. 10:34, 35). Onze Redder Jezus Christus weerspiegelt diezelfde onpartijdige geest. Hij heeft zijn leven voor alle mensen, waar zij zich ook maar bevinden, gegeven. — 1 Tim. 2:5, 6.
Voortgaan in kennis van God en Christus
5. Welke verantwoordelijkheid dragen wij na een geloof verkregen te hebben, en wat is uiterst belangrijk om ons ervan te kunnen kwijten?
5 Na „een geloof . . . verkregen” te hebben, komt op discipelen van Jezus Christus de persoonlijke verantwoordelijkheid te rusten om steeds meer overeenkomstig Gods wil voor hen te leven. Een nauwkeurige kennis zal ons in dit opzicht helpen. De apostel Petrus beklemtoonde de belangrijkheid van een nauwkeurige of volledige kennis door te zeggen: „Mogen onverdiende goedheid en vrede ten aanzien van u vermeerderd worden door een nauwkeurige kennis van God en van Jezus, onze Heer.” — 2 Petr. 1:2.
6. (a) Wat wil het zeggen een „nauwkeurige kennis van God en van Jezus” te hebben? (b) Hoe verkrijgen wij zo’n kennis?
6 Een „nauwkeurige kennis van God en van Jezus, onze Heer” bezitten, betekent dat wij hen als personen kennen — hun eigenschappen, wegen en handelingen — en hun onberispelijke voorbeeld navolgen. (Vergelijk Jeremia 22:15, 16; Matthéüs 7:21-23; 1 Johannes 2:3-6; 3:5, 6.) Door de vorderingen die wij maken in het verkrijgen van kennis en het toepassen van de beginselen van Gods Woord, leren wij de Vader en zijn Zoon steeds beter kennen. Dit heeft tot resultaat dat wij ons in een steeds grotere mate van onverdiende goedheid en vrede verheugen.
7. Hoe wordt „onverdiende goedheid” vermeerderd „door nauwkeurige kennis van God en van Jezus”?
7 Alleen door te doen wat Jehovah God en Jezus Christus behaagt, zullen wij goddelijke hulp en leiding blijven ontvangen. Omdat wij zondige mensen zijn, hebben wij zelf geen enkele verdienste. Alles wat onze Maker voor ons doet, is dus een uiting van zijn onverdiende goedheid. Toch hangt het ontvangen van Gods onverdiende goedheid af van het feit of wij ernaar streven evenals onze hemelse Vader en zijn Zoon te zijn. Wanneer dit in ons geval waar is, kunnen wij ons tot Jehovah God wenden met het volledige vertrouwen dat hij onze smeekbeden zal verhoren. De christelijke apostel Johannes verklaarde:
„Wat wij ook vragen, ontvangen wij van hem, omdat wij zijn geboden onderhouden en de dingen doen die in zijn ogen welbehaaglijk zijn. Ja, dit is zijn gebod, dat wij geloof hebben in de naam van zijn Zoon, Jezus Christus, en elkaar liefhebben, zoals hij ons een gebod gegeven heeft. Bovendien blijft degene die zijn geboden onderhoudt, in eendracht met hem, en hij in eendracht met zo iemand; en hierdoor komen wij te weten dat hij in eendracht met ons blijft, dank zij de geest die hij ons heeft gegeven.” — 1 Joh. 3:22-24.
8. Hoe wordt „vrede” vermeerderd „door een nauwkeurige kennis van God en van Jezus”?
8 Wanneer wij niet zomaar wat kennis, maar een volledige, gedegen kennis van onze hemelse Vader en zijn Zoon bezitten, zullen wij duidelijk weten wat behaaglijk is in hun ogen. Wij blijven in eendracht en in vrede met hen en verheugen ons in een intieme verhouding tot hen als hun vrienden. Naarmate wij er vorderingen in maken Jehovah God en zijn Zoon steeds beter te leren kennen, zullen wij dan ook steeds meer vrede genieten. Dit is zo omdat wij het in een steeds grotere mate zullen vermijden ons aan een houding, spraak en handelwijze schuldig te maken die in strijd zijn met het voorbeeld van onze God en onze Heer Jezus Christus.
9. Welke uitwerking heeft het op onze vrede met God wanneer wij zondigen?
9 Door te zondigen, zouden wij daarentegen onze vrede met de Allerhoogste verstoren, aangezien wij dan in strijd met zijn wil handelen. Alleen Gods vergeving, gebaseerd op ons oprechte berouw en geloof in de verzoenende voordelen van Christus’ slachtoffer, kan de vrede weer herstellen. — 1 Joh. 2:1, 2.
Laat „goddelijke kracht” u tot daden aansporen
10. Wat kan ons helpen ons in een toenemende mate in onverdiende goedheid en vrede te verheugen?
10 Jehovah God en Jezus Christus willen natuurlijk dat wij in een steeds grotere mate onverdiende goedheid en vrede genieten. Daarom moeten wij met hen samenwerken door vastberaden krachtsinspanningen in het werk te stellen om hen beter te leren kennen. Dit kunnen wij onder andere doen door vol waardering na te denken over datgene wat Jehovah God, door bemiddeling van zijn Zoon, ten behoeve van ons heeft gedaan. De apostel Petrus schreef: „Zijn goddelijke kracht [heeft] ons alle dingen die van belang zijn voor leven en godvruchtige toewijding, vrijelijk . . . gegeven door middel van de nauwkeurige kennis van degene die ons geroepen heeft door heerlijkheid en deugd. Door middel van deze dingen heeft hij ons vrijelijk de kostbare en zeer grootse beloften gegeven, opdat gij daardoor deelhebbers aan de goddelijke natuur moogt worden, na het verderf dat door de wellust in de wereld is, te zijn ontvlucht.” — 2 Petr. 1:3, 4.
11, 12. (a) Waarom houdt „goddelijke kracht” verband met „nauwkeurige kennis”? (b) Hoe wordt dit in het geval van christenen in Thessaloníka geïllustreerd?
11 Merk op dat Petrus „goddelijke kracht” met „nauwkeurige kennis” in verband bracht. Dit is bijzonder passend, want Gods woord, of boodschap, betreffende zijn Zoon, het „goede nieuws”, kan een krachtige uitwerking op het leven van mensen hebben. Dit wordt goed geïllustreerd in hetgeen de apostel Paulus aan de Thessalonicenzen schreef: „Het goede nieuws dat wij prediken, is niet alleen met woorden tot u gekomen, maar ook met kracht” (1 Thess. 1:5). De prediking van het „goede nieuws” in Thessaloníka had goede resultaten. Het ging er niet om dat mensen woorden hoorden en er niet in overeenstemming mee handelden, dat wil zeggen, het was niet een kwestie van ’alleen woorden’. De Thessalonicenzen die het christendom aanvaardden, werden tot handelen aangespoord, waardoor te kennen wordt gegeven dat het „goede nieuws” kracht had uitgeoefend. Deze christenen werden een voorbeeld voor andere gelovigen doordat zij ter wille van rechtvaardigheid getrouw vervolging verduurden en ermee voortgingen tegenover iedereen over het „goede nieuws” getuigenis af te leggen.
12 Doordat Thessaloníka een havenstad was, kwamen gelovigen aldaar in contact met zeelieden, kooplieden en anderen uit verafgelegen plaatsen. De christenen in Thessaloníka maakten een goed gebruik van de gelegenheden die zij hadden om het „goede nieuws” met anderen te delen. Als gevolg hiervan werd er wijd en zijd over hun geloof gesproken. Toen Paulus en zijn metgezellen de waarheid openlijk in andere steden bekendmaakten en onderwezen, werd hun over de christenen in Thessaloníka verteld. De apostel gaf hier commentaar op toen hij schreef:
„Van u uit heeft het woord van Jehovah niet alleen weerklonken in Macedonië en Acháje, maar in elke plaats heeft uw op God gerichte geloof zich verbreid, zodat wij niets behoeven te zeggen. Want zij blijven zelf berichten op welke wijze wij eerst bij u gekomen zijn en hoe gij u van uw afgoden tot God hebt gekeerd om een levende en waarachtige God als slaven te dienen en uit de hemelen zijn Zoon te verwachten, die hij uit de doden heeft opgewekt, namelijk Jezus, die ons van de komende gramschap bevrijdt.” — 1 Thess. 1:8-10.
13. Hoe hebben wij persoonlijk de uitwerking van „goddelijke kracht” in ons ervaren, en wat moeten wij derhalve blijven doen?
13 En doordat wij, die in deze tijd gelovigen zijn geworden, Gods woord of boodschap hebben aanvaard, hebben ook wij de werkzaamheid van de „goddelijke kracht” in ons ervaren. Dat „goede nieuws” heeft ons ertoe gebracht veranderingen in ons leven aan te brengen en ons naar de goddelijke wil te schikken. Wij zijn er ook toe bewogen het „goede nieuws” aan anderen bekend te maken. De goddelijke kracht die wordt uitgeoefend door de „nauwkeurige kennis” die in het „goede nieuws” vervat is, heeft ons alles gegeven wat wij voor „leven en godvruchtige toewijding” nodig hebben. Wegens de goddelijke kracht kunnen wij daarom een rechtschapen leven leiden, met de eeuwigheid in het vooruitzicht. En wij moeten blijven toelaten dat de goddelijke kracht ons erbij helpt in ons gedrag en onze daden meer op Christus te gelijken.
14. Hoe roept Jehovah God „door heerlijkheid en deugd”?
14 De manier waarop Jehovah God mensen roept of tot zich trekt, dient een krachtige aanmoediging te vormen om vorderingen te maken in de christelijke levenswijze. De apostel Petrus verwees naar „de nauwkeurige kennis van degene die ons geroepen heeft door heerlijkheid en deugd”. Jehovah God ’roept’ of ’trekt’ door bemiddeling van zijn Zoon. Mensen kunnen vooral in Jezus Christus duidelijk „heerlijkheid en deugd” waarnemen. De christelijke apostel Johannes schreef betreffende de Zoon: „Het Woord nu is vlees geworden en heeft onder ons verblijf gehouden, en wij hebben zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid zoals die van een eniggeboren zoon van een vader; en hij was vol onverdiende goedheid en waarheid” (Joh. 1:14). Johannes en de andere apostelen zagen in het leven van de Heer Jezus Christus een heerlijkheid, een pracht, een luister die alleen ten toon gespreid kon worden door iemand die het beeld van de hemelse Vader volmaakt weerspiegelde. Bovendien is de apostel Johannes, te zamen met Jakobus en Petrus, getuige geweest van de transfiguratie van Jezus Christus. Bij die gelegenheid „straalde [zijn aangezicht] als de zon en zijn bovenklederen werden glanzend als het licht” (Matth. 17:2). Evenals heerlijkheid met de Zoon van God in verband wordt gebracht, geldt dit ook voor de hoedanigheid deugd. Jezus Christus was buitengewoon deugdzaam, een man die gekenmerkt werd door morele uitnemendheid. Zelfs de verraderlijke Judas Iskáriot erkende: „Ik heb gezondigd toen ik rechtvaardig bloed verried” (Matth. 27:4). Jehovah heeft mensen dus geroepen door middel van de „heerlijkheid en deugd” die in de Zoon werden weerspiegeld.
Gods beloften — een aansporing om vorderingen te maken
15. Waarom zijn de door God gegeven beloften ’kostbaar en zeer groots’?
15 Gods wonderbare regeling voor redding, zoals deze in het „goede nieuws” werd onthuld, verschafte de eerste-eeuwse christenen „kostbare en zeer grootse beloften”. Deze beloften waren kostbaar of waardevol omdat ze troost, aanmoediging en een schragende kracht verschaften om aan de haat van de wereld het hoofd te bieden. Wanneer wij in aanmerking nemen dat de gelovigen aan wie Petrus schreef, ernaar uitzagen in Christus’ heerlijkheid te delen, als medeërfgenamen in zijn koninkrijk, moeten wij het eens zijn met de apostel dat zij „zeer grootse beloften” hadden ontvangen. — 2 Petr. 1:4a.
16, 17. Welke uitwerking hebben de goddelijke beloften op gelovigen?
16 Wat deden deze beloften voor eerste-eeuwse gelovigen? Petrus’ antwoord luidt: „Daardoor [moogt gij] deelhebbers aan de goddelijke natuur . . . worden, na het verderf dat door de wellust in de wereld is, te zijn ontvlucht” (2 Petr. 1:4b). Dat wil zeggen dat de beloften van God de basis verschaften op grond waarvan zij „deelhebbers aan de goddelijke natuur” konden worden. De eerste-eeuwse christenen koesterden de hoop met Jezus Christus in het hemelse koninkrijk verbonden te worden en als hij te zijn (Rom. 8:17). Aangezien de Zoon „de weerspiegeling van [Gods] heerlijkheid en de nauwkeurige afdruk van zijn wezen” is, zullen allen die aan Jezus Christus gelijk zullen zijn, ook gelijk zijn aan de Vader (Hebr. 1:3). De apostel Johannes schreef: „Geliefden, thans zijn wij kinderen van God, maar wat wij zullen zijn, is nog niet openbaar gemaakt. Wij weten wel dat wanneer hij openbaar wordt gemaakt, wij aan hem gelijk zullen zijn, want wij zullen hem zien zoals hij is. En een ieder die deze hoop op hem stelt, zuivert zich zoals hij zuiver is.” — 1 Joh. 3:2, 3.
17 Door dus in de heerlijkheid van de Zoon van God te delen, worden de door de geest verwekte christenen deelhebbers aan „de goddelijke natuur”. Deze grootse, op Gods zekere beloften gebaseerde hoop verschafte hun een krachtige aansporing hun uiterste best te doen om zich van alle wereldse verontreiniging te zuiveren. De apostel Petrus wees eveneens op dit vereiste van reinheid, want hij toonde aan dat de ’deelhebbers aan de goddelijke natuur het verderf dat door de wellust in de wereld is, waren ontvlucht’. „Wellust”, een hartstochtelijk verlangen naar datgene waarop iemand geen recht heeft, is de bron van het verderf of de verontreiniging van de wereld. Deze verontreiniging waren gelovigen ontvlucht toen zij zich Gods middel van redding ten nutte maakten en vervolgens hun best deden om overeenkomstig de goddelijke maatstaf van heiligheid, reinheid of zuiverheid te leven. Evenals in het geval van de eerste-eeuwse gelovigen kunnen de in de Schrift vervatte beloften ons ertoe aanzetten ons te blijven reinigen.
Meer dan geloof is nodig
18, 19. Wat moeten wij overeenkomstig 2 Petrus 1:5-7 doen na een geloof verkregen te hebben, en waarom?
18 Alle ware dienstknechten van God in deze tijd hebben voordeel getrokken van de goddelijke kracht die door het „goede nieuws” wordt uitgeoefend en van de wonderbare beloften die er verband mee houden. Daarom hebben wij goede reden om er blijk van te geven dat wij personen zijn die een christelijke persoonlijkheid weerspiegelen en actief zijn om anderen vooral in geestelijk opzicht te helpen. De apostel Petrus spoorde ons als volgt aan: „Ja, juist om deze reden moet gij, doordat gij als weerklank van uw zijde ernstig elke krachtsinspanning bijdraagt, bij uw geloof deugd voegen, bij uw deugd kennis, bij uw kennis zelfbeheersing, bij uw zelfbeheersing volharding, bij uw volharding godvruchtige toewijding, bij uw godvruchtige toewijding broederlijke genegenheid, bij uw broederlijke genegenheid liefde.” — 2 Petr. 1:5-7.
19 Wij mogen er niet tevreden mee zijn wanneer wij alleen maar geloof bezitten. Als weerklank of reactie van onze zijde, omdat wij van onze hemelse Vader het vermogen hebben gekregen geloof te oefenen, dienen wij veeleer het verlangen te koesteren nog meer voortreffelijke eigenschappen te ontwikkelen waaruit ons geloof blijkt. De apostel Petrus spoorde ons ertoe aan ’ernstig elke krachtsinspanning bij te dragen’, zodat wij ons ijverig, met alle kracht die wij bezitten, inspannen om meer op de Zoon van God te gaan lijken.
20. Wat wil het zeggen bij ons geloof deugd te voegen?
20 Bij ons geloof deugd voegen, wil zeggen dat wij ernaar streven om in navolging van ons Voorbeeld, Christus, moreel uitnemende personen te zijn. Zo’n deugd, of morele uitnemendheid, is een positieve eigenschap. De bezitter ervan onthoudt zich er niet alleen van zijn naaste kwaad te doen, maar tracht ook goed te doen en gunstig op de geestelijke, fysieke en emotionele behoeften van anderen te reageren. Deugd is in werkelijkheid actieve goedheid. Het leven van een deugdzaam persoon wordt aldus niet louter gekenmerkt door het achterwege laten van dingen die onjuist zijn, zoals het vermijden van seksuele immoraliteit, onreinheid, oneerlijkheid en andere praktijken die door God worden afgekeurd. In de eerste eeuw G.T. gingen de Farizeeën er prat op dat zij niet waren „als de rest van de mensen: afpersers, onrechtvaardigen, overspelers” (Luk. 18:11). Zij waren echter niet deugdzaam, want zij verachtten de gewone bevolking en legden geen barmhartigheid, medelijden of deernis aan de dag. — Mark. 3:1-6; Joh. 7:47-49.
21. Waarom is het belangrijk in kennis te groeien?
21 Afgezien van kennis kan deugd, zoals deze op voorbeeldige wijze in het leven van Jezus Christus is ten toon gespreid, niet bestaan. Er is kennis voor nodig om goed en kwaad van elkaar te onderscheiden (Hebr. 5:14). Ze is ook noodzakelijk om te kunnen beoordelen hoe in een bepaalde situatie nu precies iets positief goeds tot uitdrukking gebracht moet worden (Fil. 1:9, 10). In tegenstelling tot lichtgelovigheid, wordt een goed gefundeerd geloof niet door kennis aan het wankelen gebracht. Naarmate wij in kennis van Jehovah God en zijn Zoon groeien, zal onze ijverige toepassing van de Heilige Schrift ons geloof dus versterken.
22. (a) Waarom is kennis onontbeerlijk voor het ontwikkelen van zelfbeheersing? (b) Hoe staan zelfbeheersing en volharding met elkaar in verband?
22 Deze kennis zal ons ervan weerhouden aan zondige hartstochten toe te geven als gevolg waarvan wij onbescheiden en ongebreideld in ons gedrag zouden worden of ons er op andere manieren schuldig aan zouden maken ernstig in gebreke te blijven in onze houding, woorden en daden het goddelijke beeld te weerspiegelen. Ja, kennis draagt tot het bezit van zelfbeheersing bij, tot het vermogen onszelf, onze daden of onze spraak te beheersen of te beteugelen. Wanneer wij ermee voortgaan zelfbeheersing te oefenen, zal dit tot de belangrijke hoedanigheid volharding bijdragen. Worden wij onderworpen aan druk van de zijde van de wereld, in de vorm van dagelijkse zorgen, vervolging of de verlokkingen van genoegens of materiële bezittingen, dan zullen wij niet toegeven aan verlangens om onze positie als slaven van God en Christus op te geven, maar zullen wij zelfbeheersing oefenen.
23. (a) Hoe komt volharding tot stand? (b) Wat is godvruchtige toewijding, en hoe is deze kenbaar?
23 De innerlijke kracht die door volharding wordt voortgebracht, kan ons ook helpen weerstand te bieden aan zondige hartstochten en niet te schipperen wanneer wij vervolging ondergaan of ons geheel in beslag te laten nemen door dagelijkse zorgen, genoegens of materiële bezittingen. Wij verkrijgen deze volharding door ons voor kracht en leiding op de Allerhoogste te verlaten. (Vergelijk Filippenzen 4:12, 13; Jakobus 1:2-8.) Aan volharding moet godvruchtige toewijding of eerbiedigheid worden toegevoegd. De gehele levenswandel van een oprechte christen wordt door zulk een eerbiedigheid gekenmerkt. Ze manifesteert zichzelf door een gezond respect voor de Schepper en een gepaste achting en bezorgdheid voor mensen die naar Gods beeld zijn gemaakt. — 1 Tim. 5:4.
24. Waarom kan er apart van broederlijke genegenheid geen eerbiedigheid bestaan?
24 Apart van broederlijke genegenheid kan er geen godvruchtigheid of eerbiedigheid bestaan. De apostel Johannes verklaarde: „Indien iemand de bewering uit: ’Ik heb God lief’, en toch zijn broeder haat, is hij een leugenaar. Want wie zijn broeder, die hij heeft gezien, niet liefheeft, kan God, die hij niet heeft gezien, niet liefhebben” (1 Joh. 4:20). Wij moeten ons er derhalve voor inspannen een diepe genegenheid voor medegelovigen te ontwikkelen, waardoor wij ’bij onze godvruchtige toewijding broederlijke genegenheid voegen’.
25. Jegens wie dient liefde te worden getoond, en waarom?
25 Liefde is de in het oog springende eigenschap waardoor ons leven vooral gekenmerkt dient te zijn. Deze soort van liefde is niet beperkt tot onze christelijke broeders en zusters. Hoewel wij genegenheid hebben voor onze geestelijke broeders, moet liefde jegens de gehele mensheid ten toon gespreid worden. Deze liefde is niet afhankelijk van de morele situatie van de persoon. Evenals Gods liefde voor de mensheid, wordt ze zelfs jegens vijanden ten toon gespreid. Jezus Christus zei in zijn Bergrede:
„Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Gij moet uw naaste liefhebben en uw vijand haten.’ Ik zeg u echter: Blijft uw vijanden liefhebben en blijft bidden voor hen die u vervolgen, opdat gij er blijk van moogt geven zonen te zijn van uw Vader, die in de hemelen is, want hij laat zijn zon opgaan over goddelozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Want als gij liefhebt die u liefhebben, wat voor beloning hebt gij dan? Doen ook de belastinginners niet hetzelfde? En als gij alleen uw broeders groet, wat voor buitengewoons doet gij dan? Doen ook de mensen der natiën niet hetzelfde? Gij moet daarom volmaakt zijn, evenals uw hemelse Vader volmaakt is.” — Matth. 5:43-48.
26, 27. Wat zal er gebeuren wanneer wij de belangrijke dingen die Petrus opsomde, bij ons geloof voegen?
26 Waartoe leidt het wanneer deugd, kennis, zelfbeheersing, volharding, godvruchtige toewijding, broederlijke genegenheid en liefde bij geloof worden gevoegd? De apostel Petrus antwoordt: „Indien deze dingen bij u bestaan en overvloedig zijn, zullen ze u beletten hetzij inactief of onvruchtbaar te zijn met betrekking tot de nauwkeurige kennis van onze Heer Jezus Christus.” — 2 Petr. 1:8.
27 Ja, het resultaat is activiteit en vruchtbaarheid. Wanneer wij de noodzakelijke eigenschappen die de apostel opsomde bij ons geloof voegen en ze op overvloedige wijze een deel van ons laten worden, zullen wij niet stilstaan en inactief of geestelijk dood zijn. Onze geestelijke vooruitgang zal voortduren. Wij zullen de vruchten van een christelijke persoonlijkheid aan de dag leggen en met anderen over het „goede nieuws” spreken. Wanneer godvruchtige hoedanigheden in ons hart wonen en werkelijk een deel van ons zijn geworden, zullen wij ertoe worden bewogen op een door God goedgekeurde wijze te denken, te spreken en te handelen. — Vergelijk Lukas 6:43-45.
Hoe belangrijk het is vorderingen te maken
28. In welke situatie verkeert een belijdende christen die in gebreke blijft geestelijke vorderingen te maken?
28 Maakt iemand als christen geen vorderingen, dan komt hij in groot geestelijk gevaar te verkeren. De apostel Petrus zei over zo iemand: „Bij wie deze [zojuist genoemde] dingen niet aanwezig zijn, die is blind, sluit zijn ogen voor het licht en heeft vergeten dat hij van zijn lang geleden begane zonden gereinigd is.” — 2 Petr. 1:9.
29. Waarom is een persoon bij wie de vruchten van een christelijke persoonlijkheid ontbreken, opzettelijk blind?
29 Degene die in gebreke blijft geestelijke vorderingen te maken en in wiens beoefening van het geloof de vrucht van een christelijke persoonlijkheid ontbreekt, is geestelijk blind. Hij ziet niet in wat het betekent een christen te zijn. Deze blindheid is opzettelijk, want door het „goede nieuws” te aanvaarden, kwam hij onder de verplichting eraan te blijven werken meer op zijn Meester, Christus, te lijken.
30. Waartoe dient ’een reiniging van zonden’ een christen aan te sporen?
30 Zo iemand heeft ook uit het oog verloren dat hij op basis van Jezus’ vergoten bloed werd gereinigd. In overeenstemming met de reiniging die hij ontving toen hij een gedoopte christen werd, had hij er hard aan moeten blijven werken om rein te blijven, ja, om zelfs in een grotere mate aan de goddelijke maatstaf van heiligheid te voldoen. Zijn verzuim in dit opzicht zal gemakkelijk tot afval kunnen leiden, tot de volledige verwerping van het slachtoffer van de Zoon van God.
31, 32. Op welke raad van Petrus moeten wij acht slaan, gezien het ernstige gevaar dat dreigt wanneer wij in gebreke blijven als christenen vorderingen te maken?
31 Aangezien er geestelijk gevaar dreigt wanneer wij in gebreke blijven als christenen vorderingen te maken, doen wij er goed aan ons ervoor in te spannen het goddelijke beeld steeds beter te weerspiegelen. Petrus gaf hier het volgende commentaar op: „Daarom broeders, doet des te meer uw uiterste best om uw roeping en verkiezing voor uzelf vast te maken, want indien gij deze dingen blijft doen, zult gij nooit falen. In feite zal u aldus rijkelijk de ingang worden verschaft in het eeuwige koninkrijk van onze Heer en Redder Jezus Christus.” — 2 Petr. 1:10, 11.
32 Allen die door God zijn ’geroepen en uitgekozen’ om zijn volk te zijn, dienen beslist een vastberaden krachtsinspanning te doen om dit te blijven. Uit Petrus’ geïnspireerde geschriften blijkt dat wanneer zij christelijke hoedanigheden bij hun geloof blijven voegen, zij niet in gebreke zullen blijven het doel van hun geloof — redding — te bereiken. Niets zal hen beletten ingang te krijgen in het „eeuwige koninkrijk” van Jezus Christus. De ingang in het koninkrijk zal „rijkelijk . . . worden verschaft”.
33. Wat kan erbij betrokken zijn wanneer er wordt gezegd dat een christen „rijkelijk de ingang [zal] worden verschaft” in het koninkrijk?
33 Het zal een glorierijke ingang zijn, waarbij hun christelijke hoedanigheden zich in stralende pracht manifesteren. De uitdrukking „rijkelijk . . . verschaft” kan echter ook betrekking hebben op een buitengewoon hoge mate van gezegendheid waarin degenen zich zullen verheugen die zich in de wedloop om het leven werkelijk hebben ingespannen. — Fil. 3:14.
34. Hoe zou een bijzonder hoge mate van gezegendheid geïllustreerd kunnen worden?
34 Het verschil tussen leven op zich en leven dat met speciale zegeningen gepaard gaat, zou vergeleken kunnen worden met twee scheepskapiteins. De één slaagt erin het schip op vaardige wijze door een storm heen te voeren en veilig aan wal te brengen. Het schip van de andere kapitein lijdt echter schipbreuk gedurende dezelfde storm, terwijl de kapitein alleen zijn leven weet te redden. Hoewel beide kapiteins er het leven hebben afgebracht, zal degene wiens schip intact gebleven is, beslist meer geluk en eer genieten. — Vergelijk 1 Korinthiërs 3:12-15.
35. Waarom moeten wij, ook al is het eeuwig leven een gave van God, er persoonlijk moeite voor doen het te verwerven?
35 Hoewel het leven een vrije gave van God is, wordt er van ons verlangd dat wij ons oprechte verlangen naar die gift tonen door ons uiterste best te doen onze hemelse Vader te behagen. Het leven is een gave, want wij, zondige mensen, zouden het nooit uit eigen verdienste kunnen verwerven. Wij zullen deze gave echter niet ontvangen indien wij er in onze levenswandel geen blijk van geven werkelijk waardering voor deze gave te hebben en deze graag te willen bezitten. Mogen wij er in onze houding, spraak en handelwijze daarom ijverig in zijn ons werkelijk als Christus te gedragen. Met goddelijke hulp kunnen wij dan zeker zijn van succes en niet het leven verspelen, noch welke extra zegeningen maar ook die onze hemelse Vader ons mogelijkerwijs zal schenken omdat wij vruchten voortbrengen.
36. Als gevolg van welke factoren, zoals door Petrus wordt aangetoond, hebben wij nog altijd vermaningen nodig?
36 Wij doen er derhalve goed aan ons de belangrijkheid van getrouwheid goed in de geest te prenten. Hiertoe wilde de apostel Petrus de lezers van zijn tweede brief bij wijze van herinnering en vermaning aansporen. Hij schreef:
„Om die reden zal ik altijd van zins zijn u aan deze dingen te herinneren, ofschoon gij ze weet en vaststaat in de waarheid die in u tegenwoordig is. Maar ik acht het juist, zolang ik in deze tent ben, u door herinnering ertoe op te wekken, daar ik weet dat het afleggen van mijn tent spoedig staat te geschieden, zoals onze Heer Jezus Christus mij te kennen heeft gegeven. Daarom zal ik ook te allen tijde mijn uiterste best doen opdat gij na mijn heengaan zelf van deze dingen kunt gewagen” (2 Petr. 1:12-15).
Evenals degenen tot wie Petrus zich in de eerste eeuw richtte, zijn wij er wellicht van op de hoogte hoe belangrijk het is het „goede nieuws” te prediken en vorderingen te maken in het ten toon spreiden van een christelijke persoonlijkheid. Naar de mate van onze kennis omtrent de christelijke waarheid staan wij er wellicht vast in. Vooral echter wanneer wij voor beproevingen komen te staan of misschien de geraffineerde argumenten van valse leraren moeten ontzenuwen, hebben wij datgene waaraan Petrus ons herinnerde, hard nodig.
37. Hoe gaf Petrus een voortreffelijk voorbeeld in het geven van vermaningen?
37 Het is voor ons goed in gedachte te houden waarom hij deze vermaningen optekende. De apostel wist dat hij spoedig zou sterven, want Jezus Christus had hem persoonlijk gezegd dat hem een martelaarsdood te wachten stond (Joh. 21:18, 19). Dit vooruitzicht vervulde Petrus niet met somberheid. Hij nam zich echter vastberaden voor de resterende tijd te gebruiken om zijn broeders te versterken en hen ertoe aan te moedigen actief en vruchtbaar te zijn. Aldus konden zij zelfs nadat hij van hen was heengegaan, aanmoediging putten uit zijn vermaningen en ze gebruiken om elkaar op te bouwen.
38. Wat moeten wij doen met de vermaningen die in Petrus’ brieven worden uiteengezet?
38 Mogen wij evenzo aanmoediging putten uit Petrus’ brieven en elkaar versterken door de aandacht te vestigen op zijn vermaningen. Mogen wij er vervolgens, terwijl wij met vertrouwen naar de vervulling van Jehovah’s wonderbare beloften uitzien, mee voortgaan het „goede nieuws” bekend te maken en er vorderingen in blijven maken meer op onze hemelse Vader en zijn Zoon te lijken.
[Illustratie op blz. 19]
’Voeg bij uw geloof deugd, bij uw deugd kennis’
[Illustratie op blz. 21]
’Voeg bij uw volharding godvruchtige toewijding’
[Illustratie op blz. 23]
’Voeg bij uw godvruchtige toewijding broederlijke liefde’
[Illustratie op blz. 25]
’Indien deze dingen bij u bestaan, zullen ze u beletten inactief of onvruchtbaar te zijn’
-