Spant u als Gods werklieden krachtig in
„Indien gij dit blijft doen, zult gij nooit falen.” — 2 Petr. 1:10, NW.
1-3. In welk opzicht dient het werk van een door God aangestelde bedienaar van het evangelie met het werk van een smid of bouwer overeen te komen?
HAALT u zich eens een oude dorpssmederij voor de geest. Binnen is een smid hard met zijn smidsvuur aan het werk. Hij smeedt schakels van een grote ketting aaneen waaraan zich op de een of andere dag in de toekomst het anker van een schip zal bevinden. Dag in dag uit kunt u de smid van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat zijn zware voorhamer horen hanteren. Ten slotte is de ketting voltooid. Elke schakel getuigt van grote vakbekwaamheid en is een weerspiegeling van de smid zelf, wat hij is, hoe hij denkt en wat hij gelooft.
2 Er gaan jaren voorbij. De smid leeft niet meer, maar op hoge zeeën bevindt zich een schip in een woedende storm. De kapitein is gedwongen het anker uit te werpen en te wachten. Woeste windvlagen en torenhoge golven slaan tegen het schip. Alle leven aan boord van het schip is nu van de ketting, ja, van iedere schakel die in de oude smederij was gesmeed, afhankelijk. De hele nacht door wordt het schip op de golven heen en weer geslingerd, maar de ketting laat het niet los. Ten slotte gaat de storm liggen. Alle passagiers komen op het dek bijeen om God voor de bevrijding te danken, ja, zij danken God voor de redding en loven hem omdat er op aarde een godvrezende smid is geweest die zijn werk met hart en ziel verrichtte, een man die er niet tegenop zag zich in te spannen, die inzag dat kwaliteit een noodzakelijke hoedanigheid van zijn werk was, die het goeddoen niet moe werd maar zijn taak tot het einde volbracht.
3 Evenals de smid is elke door God aangestelde bedienaar van het evangelie een werkman, en wel, Jehovah’s werkman. Hij kan hier niet onzeker of beschroomd tegenover staan, noch onachtzaam zijn hier een goed bewijs van te geven. Daar hij aan een reddingswerk deelneemt, kan hij niet bang zijn te werken, noch kan hij zich slap betonen in het ten uitvoer brengen van zijn verplichtingen. De apostel Paulus, die dit goed inzag, waarschuwt de christelijke werkman derhalve: „Ieder zie toe, hoe hij . . . bouwt”, of wij zouden zeggen, „hoe hij werkt.” „Indien nu iemand op dezen grond bouwt goud, zilver, kostelijke steenen, hout, hooi, stoppels: zoo zal ieders werk openbaar worden; de dag zal het openbaren want het zal door vuur ontdekt worden; en hoedanig ieders werk is, zal het vuur beproeven. Indien iemands werk, dat hij daarop gebouwd heeft, blijven zal, zoo zal hij loon ontvangen.” De apostel Petrus verklaarde dat Jehovah „zonder aanzien des persoons naar ieders werk oordeelt”. — 1 Kor. 3:10-15, Lu; 1 Petr. 1:17.
4. Hoe zal ons werk als bedienaren van het evangelie op de proef worden gesteld?
4 Het werk van de smid bleek, toen het op de proef werd gesteld, goed geweest te zijn. Het bleef. Het redde levens. Zal uw werk blijven bestaan wanneer het aan de grote beproevingen van deze tijd wordt blootgesteld? Zal er wanneer de strijd van Armageddon aanbreekt, deze wordt gestreden en de overwinning wordt behaald, iets overblijven waardoor wordt aangetoond dat u hebt gewerkt? Zal datgene wat wordt overgelaten u een beloning van Jehovah opleveren? Gelukkig de man die dan zal bemerken dat hij niet tevergeefs heeft gewerkt! — 1 Kor. 15:58; Hebr. 6:10.
5, 6. Welke „werkplaats” en „gereedschappen” staan de door God aangestelde bedienaar van het evangelie ten dienste, en waarin bestaat zijn werk? Hoe belangrijk is de kwaliteit van zijn werk?
5 Voor iedere door God aangestelde bedienaar van het evangelie is zijn persoonlijke gebiedstoewijzing zijn werkplaats. Als gereedschap gebruikt hij Jehovah’s Woord, de bijbel, en ook De Wachttoren en Ontwaakt!, boeken en brochures en andere bijbelse hulpmiddelen die hem helpen goed werk te verrichten. Gods geest en Jehovah’s organisatie steunen hem hierbij. Evenals in het geval van de smid, verricht hij een levenreddend werk. Ook híj smeedt schakels van een grote ketting aaneen, en hiermee bedoelen wij niet een ijzeren ketting, maar een die uit de blijvende geestelijke hoedanigheden van God is samengesteld. Hij moet deze hoedanigheden niet alleen in zichzelf insmeden, maar ook in personen van goede wil die het verlangen koesteren met de tegenbeeldige ark, het nieuwe samenstel van dingen, verbonden te worden ten einde gedurende de snel naderende grote storm van Armageddon met deze ark gered te worden.
6 Van deze ketting hangt niet alleen het leven van de werkman zelf af, maar van alle mensen van goede wil die in zijn toewijzing wonen. Dezen vormen zijn werkterrein en hij moet hen zodanig modelleren dat zij voor redding in aanmerking komen. Paulus verwees naar de gemeente te Korinthe als het voortbrengsel van „mijn werk in den Here”. Onze nabezoeken en bijbelstudiën met de mensen van goede wil die wij naar de Nieuwe-Wereldmaatschappij leiden, vormen óns werk in de Here. Als wij ons werk als Gods werklieden onverschillig of apathisch opnemen, zal dit in de kwaliteit hiervan, in de kwaliteit van onze studiën en onze dienst voor Jehovah tot uitdrukking komen. Door inferieur werk te verrichten, verzwakken wij de kansen der mensen om gered te worden. Onbekwaam ten uitvoer gebracht werk kan levens kosten, en tot de levens die wegens onze onachtzaamheid verloren zouden kunnen gaan, zou ons eigen leven kunnen behoren. Zie derhalve toe op uw werk. — 1 Kor. 9:1.
7, 8. Aan welke vereisten moeten wij voldoen om werk van een hoog gehalte en met een levenreddende hoedanigheid te kunnen verrichten?
7 Elke schakel is een voor het ontvangen van redding noodzakelijke geestelijke hoedanigheid. Geen enkele schakel kan worden veronachtzaamd of als van weinig betekenis worden behandeld, daar een ketting slechts zo sterk is als zijn zwakste schakel. Wil schipbreuk voorkomen kunnen worden, dan moet elke schakel tussen het anker en het schip het kunnen uithouden en de spanningen gedurende een storm kunnen doorstaan, hetgeen alleen mogelijk is wanneer de schakels van goed ijzer zijn gemaakt en op de juiste wijze zijn gesmeed.
8 Wat zijn deze duurzame, op ijzer gelijkende hoedanigheden die in ons leven ingesmeed moeten worden? Hoe kunnen wij ze tot een deel van onze denkwijze, ons werk, onze hernieuwde persoonlijkheid maken? Deze blijvende hoedanigheden zijn niet op een doe-het-kalm-aan- en ga-uw-eigen-gang-basis te verkrijgen. Alleen door ons krachtig als Gods werklieden in te spannen, kunnen wij hopen ze in ons leven in te smeden ten einde aldus aan Jehovah’s vereisten te voldoen en leven te verwerven.
LEVENREDDENDE HOEDANIGHEDEN EN HOE ZE TE ONTWIKKELEN
9, 10. Welke ketting van geestelijke hoedanigheden brengt Petrus ter sprake, en welke waarde schrijft hij eraan toe?
9 Het is onze hoop door middel van het koninkrijk van onze Here Jezus Christus, de Kapitein van ons schip, redding of eeuwig leven te verkrijgen. Paulus noemt onze hoop „een anker der ziel”. Het geloof dat zulk een leven bereikbaar is, vormt de eerste schakel die stevig aan het anker, onze hoop, wordt vastgesmeed. In aansluiting hierop zegt Petrus: „Voeg . . . bij uw geloof deugd, bij uw deugd kennis, bij uw kennis zelfbeheersing, bij uw zelfbeheersing volharding, bij uw volharding godvruchtige toewijding, bij uw godvruchtige toewijding broederlijke genegenheid, bij uw broederlijke genegenheid liefde.” Dat deze geestelijke hoedanigheden de voor het ontvangen van redding noodzakelijke ketting vormen, blijkt uit wat Petrus ons vervolgens zegt: „Want indien deze dingen bij u bestaan en overvloedig zijn, zullen ze u beletten òf inactief òf onvruchtbaar te zijn ten aanzien van de nauwkeurige kennis van onze Here Jezus Christus. Want indien deze dingen in iemand niet aanwezig zijn, is hij blind, en hij sluit zijn ogen voor het licht en heeft vergeten dat hij lang geleden van zijn zonden werd gereinigd. Daarom broeders, doet temeer uw uiterste best uw roeping en verkiezing voor uzelf vast te maken, want indien gij dit blijft doen, zult gij nooit falen. Aldus zal u in werkelijkheid rijkelijk worden verleend ingang te krijgen in het eeuwige koninkrijk van onze Heer en Redder, Jezus Christus.” — Hebr. 6:19; 2 Petr. 1:5-11, NW.
10 Het is onze hartewens in dat eeuwige koninkrijk met zijn regeringsgebied ingang te krijgen. Daar Petrus zegt dat deze hoedanigheden ons de verlangde ingang zullen verzekeren, dienen wij de wens te koesteren deze geestelijke hoedanigheden ten koste van alles in onszelf te ontwikkelen. Hoe kunnen wij dit het beste doen?
GELOOF
11. Waaraan kunnen wij een goede en een slechte bedienaar van het evangelie herkennen?
11 Zoals er goede en slechte smeden zijn, zo zijn er ook goede en slechte bedienaren van het evangelie. Men kan hen stuk voor stuk aan hun werken herkennen. Wanneer mensen met geen of weinig geloof het werk van de bediening op zich nemen, gaat de maatstaf of kwaliteit van het geestelijke werk aanzienlijk achteruit. Daarom is het in deze tijd zo moeilijk in de christenheid mensen met een waar geloof in Jehovah en zijn Woord aan te treffen, want haar geestelijken zijn ongelovige werkers. Jehovah’s werklieden moeten zich hier niet schuldig aan maken. Zij moeten mensen des geloofs zijn, want „zonder geloof is het onmogelijk Hem welgevallig te zijn”. Dit betekent dat zij een levend, actief geloof moeten bezitten, want „indien [geloof] niet met werken gepaard gaat, is het, op zichzelf genomen, dood”. Werklieden moeten niet alleen van dit geloof vervuld zijn, maar ook weten hoe zij het aan anderen kunnen uitdragen. Dit doet de werkman door zijn hoop tot uitdrukking te brengen, door het Koninkrijk en de door Jezus Christus aangeboden redding te prediken. — Hebr. 11:6; Jak. 2:17.
12. Hoe wordt geloof verworven?
12 Wij kunnen een krachtig geloof verwerven door Gods Woord te bestuderen en een sterk geloof in dat Woord aan de dag te leggen: „Het geloof volgt dus op het bericht. Het bericht is op zijn beurt door middel van het woord omtrent Christus.” Hoe meer wij van een sterk geloof in Jehovah’s Woord blijk geven, des te sterker wordt ons geloof. Weet dat rechtvaardigen ’door geloof zullen leven’, maar dat Jehovah ’geen behagen in hen heeft’ als zij terugdeinzen. — Rom. 10:17, NW; Hebr. 10:38, 39, PC.
DEUGD
13. Wat is deugd, en waarom moet een christen bewijzen dat hij deugdzaam is?
13 Petrus zegt dat wij aan ons geloof deugd moeten toevoegen. Deugd heeft betrekking op een morele daad of handeling welke in overeenstemming is met juiste maatstaven. Ze heeft met oprechtheid van gedrag en rechtschapenheid te maken. De geestelijken der christenheid, die waardeloze smeden zijn, mogen zich dan Gods werklieden noemen, maar de oneerlijkheid, omkoperij, misdaad en corruptie onder hun gemeenteleden getuigen ervan dat hun werken niet deugdzaam zijn. Om zowel zichzelf als anderen van de goede, aangename en volledige wil van God te overtuigen, moet een christen er het bewijs van leveren dat hijzelf en zijn werk deugdzaam is. Anders heeft zijn geloof totaal geen waarde en is het dood. — Rom. 12:2, NW.
14. Hoe wordt deugd verkregen?
14 Deugd wordt verkregen door de geest en het hart met juiste gedachten te vullen, door aan juiste, ware, eerbare en lieflijke dingen, dingen waarover gunstig wordt gesproken, te denken en ’elk bedenksel als krijgsgevangene onder de gehoorzaamheid aan Christus te brengen’. Dit is niet zo gemakkelijk. Er is zelfdiscipline, zelfverloochening en hard werk voor nodig. Het brengt echter ook beloningen met zich mee. Wanneer iemand het kwaad van zijn handelingen van voor Jehovah’s ogen wegdoet, geeft hij zowel tegenover zichzelf als anderen blijk van de diepte van zijn oprechtheid en toewijding aan Jehovah. Zonder deugd zouden christenen nimmer „onberispelijk en onbesmet . . . onbesproken kinderen Gods te midden van een ontaard en verkeerd geslacht” kunnen zijn. Deugd is onontbeerlijk voor het ontvangen van redding. — 2 Kor. 10:5; Fil. 4:8, 9, NW; 2:15.
KENNIS
15. Over welke praktische kennis dient een door God aangestelde bedienaar van het evangelie te beschikken?
15 Petrus verbindt deugd met kennis. Evenals goede smeden over de kennis en bekwaamheid beschikken nodig om een grote verscheidenheid van werk te verrichten, beschikken Jehovah’s werklieden over een uitgebreid terrein van geestelijke kennis en de bekwaamheid om doeltreffend en betrouwbaar geestelijk werk te verrichten. Zij hebben een goede praktische kennis van de bijbel en zijn niet alleen met de juiste leer op de hoogte maar zijn ook toegerust anderen daarin te onderwijzen. Zij hebben verscheidene drie- tot acht-minuten toespraakjes voorbereid ten einde die in hun van-huis-tot-huis-bediening te gebruiken, terwijl zij ook over een aantal toespraakjes beschikken die zij gebruiken wanneer zij bij geïnteresseerde mensen terugkomen tezamen met een lange lijst met kortere aanbiedingen voor de verspreiding van de tijdschriften De Wachttoren en Ontwaakt! Zij weten hoe in het openbaar te spreken en hoe zij anderen moeten vertroosten en erbarming moeten betonen. Het terrein van hun bijbelkennis is welhaast onbegrensd. Zij zijn met hun gereedschap, hun bijbelse studiehulpmiddelen, bekend en weten hoe zij ze doeltreffend tot Jehovah’s heerlijkheid kunnen gebruiken.
16. Hoe kunnen wij werklieden zijn ’die zich nergens over behoeven te schamen’?
16 Daar Jehovah’s werklieden verplicht zijn hen die naar een reden voor de hoop die in hen is, vragen, een antwoord te geven, moeten zij studeren, hetgeen zij persoonlijk, in groepsverband en als een gemeente moeten doen. Zij moeten een antwoord, een juist antwoord, een schriftuurlijk antwoord kunnen geven. Een nauwkeurige kennis bouwt het geloof op, versterkt de deugd en houdt de hoop die in ons is, levend. Als wij over nauwkeurige kennis beschikken, kunnen wij aan mensen van goede wil — ons arbeidsterrein — kennis uitdelen en aldus hun hoop, geloof en deugd versterken. Indien wij niet over een kennis van Jehovah’s voornemens beschikken, hoe zouden wij anderen dan kunnen onderrichten? Het is in dat geval voor ons onmogelijk om goed werk te verrichten. Paulus geeft ons de volgende aanmoediging: „Doe uw uiterste best om u goedgekeurd aan God te vertonen, een werkman die zich nergens over behoeft te schamen, die het woord der waarheid goed hanteert.” Span uzelf derhalve krachtig in om nauwkeurige kennis te verkrijgen, want „kennis heeft dit voor: de wijsheid houdt hem die haar bezit in het leven”. Het is een onontbeerlijke schakel voor het ontvangen van redding. — 2 Tim. 2:15, NW; Pred. 7:12, LV.
ZELFBEHEERSING
17. Waarom moeten wij zelfbeheersing aan de dag leggen, en hoe?
17 Petrus zegt ons aan onze kennis zelfbeheersing toe te voegen. Waarom? Omdat kennis macht is en macht waar wij geen controle over hebben, schade kan berokkenen en kan vernietigen. Smeden hebben heel wat kracht in hun stevige, gespierde armen, maar zij moeten deze kracht in bedwang houden als zij fijne metalen smeden, want anders zullen zij hun werk vernietigen. Zij moeten weten wanneer zij moeten toeslaan en hoe hard hun slag moet zijn. Hetzelfde geldt voor de Koninkrijksverkondiger, Jehovah’s werkman. Als hij bijvoorbeeld naar mensen gaat bij wie pas een bijbelstudie is opgericht en hun zegt dat er geen drieëenheid, hellevuur, onsterfelijke ziel, en geen hemelse bestemming voor hen is en dat Kerstmis en Pasen niet bijbels zijn, weet u wat er dan gebeurt? Dat hij niet meer voor het houden van een studie terug behoeft te komen! De dienstknecht van Jehovah moet derhalve niet alleen zelf waarheden leren maar weten wanneer en hoe hij ermee moet handelen. Verder moet hij niet alleen in het vèld zelfbeheersing aan de dag leggen, maar ook thuis, op zijn wereldse werk, op de contactpunten voor de velddienst en in de gemeente. Deze eigenschap moet een deel van zijn christelijke denkwijze worden. Smeed deze hoedanigheid van zelfbeheersing in u, want dood en leven staan haar ter beschikking.
VOLHARDING
18. Waarin moeten wij allemaal volharding betonen, en waarom?
18 Volharding is nauw met zelfbeheersing verbonden. Paulus heeft gezegd: „Werpt daarom uw vrijheid van spreken, welke een grote beloning met zich brengt, niet weg, want gij hebt volharding nodig, opdat gij, nadat gij de wil van God hebt gedaan, de vervulling der belofte moogt ontvangen.” Het ontbreekt de gehele wereld thans aan volharding. Ze is gejaagd, nerveus en ongeduldig, maar dit moet niet van ons gezegd, kunnen worden. Wij moeten in het verrichten van juiste werken volharden, zodat wij de belofte, de beloning voor ons werk, kunnen ontvangen. Wij moeten volharding tonen in het van-huis-tot-huis-werk en in het nabezoek- en huisbijbelstudiewerk. Wij moeten volharden onder de beproevingen die op onze weg kunnen komen, in de volle overtuiging dat God, die het beloofd heeft, getrouw is. Ook moeten wij volharding tonen door elkaar te verdragen. Paulus heeft gezegd: „Ik [verdraag] alles; opdat de uitverkorenen door Christus Jezus de redding verkrijgen en de eeuwige heerlijkheid.” Niet hij die aan de wedloop gaat deelnemen, wint de prijs, maar „wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden”, zei Jezus. „Laten wij niet moede worden goed te doen, want, wanneer het eenmaal tijd is, zullen wij oogsten, als wij niet verslappen.” — Hebr. 10:35, 36, NW; 2 Tim. 2:10-13, LV; Matth. 24:13; Gal. 6:9.
GODVRUCHTIGE TOEWIJDING
19. Wat zijn de resultaten van godvruchtige toewijding?
19 Om tot het einde te kunnen blijven volharden, hebben wij godvruchtige toewijding nodig. Allen die goed werk verrichten, moeten Jehovah exclusief zijn toegewijd. Dit is een toewijding welke ook onze broeders en zusters ertoe aanspoort actief aan Jehovah’s dienst deel te nemen. Het is een toewijding die vruchten voortbrengt. Uit Jezus’ illustratie van de talenten leren wij dat wij datgene wat wij bezitten niet alleen moeten behouden en bewaren, maar dat wij het moeten vermeerderen door het te verdubbelen. De slaaf die zijn talenten van vijf tot tien, en de andere die ze van twee tot vier vermeerderde, kreeg van de meester het „Wèl gedaan” te horen, terwijl de slaaf die zijn talent had verborgen, ’slecht en lui’ werd genoemd. Het talent werd van hem weggenomen en aan degene die de tien talenten had, gegeven. De goddelijke regel luidt: „Wie heeft, dien zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden.” Span uzelf derhalve krachtig in zodat de voorrechten die u thans geniet, niet van u worden weggenomen en aan iemand anders worden gegeven. — Matth. 13:12.
BROEDERLIJKE GENEGENHEID EN LIEFDE
20. Hoe doet broederlijke genegenheid zich kennen?
20 Deze schakel van godvruchtige toewijding moeten wij volgens Gods Woord met broederlijke genegenheid verbinden. Paulus schrijft: „Hebt in broederlijke liefde tedere genegenheid voor elkaar. Neemt de leiding in het betonen van eer aan elkaar. Talmt niet in hetgeen gij moet doen. Zijt vurig van geest. Zijt slaven van Jehovah.” Als een belangrijk onderdeel van de taak van een christen moet men een diepe genegenheid voor zijn broeders en zusters bezitten. Wij hopen dat zij voor wie wij een diepe genegenheid koesteren evenzeer gered mogen worden als wijzelf. Wij zijn bezorgd voor hen. Wij bezoeken hen als zij ziek zijn en moedigen hen aan onder beproevingen te volharden; wij voorzien, indien noodzakelijk, ook in hun fysieke behoeften, wij bidden voor hen, verlangen naar hen en hebben hen lief. Broederlijke genegenheid houdt onze ketting in een geestelijk gezonde toestand, vrij van alle verdorven invloeden die de ketting zouden kunnen aantasten en daardoor zijn weerstand zouden kunnen verzwakken. — Rom. 12:10, 11, NW.
21-24. Waarom is liefde zo belangrijk, en wie moeten wij liefhebben?
21 Broederlijke genegenheid en onze laatste schakel, namelijk liefde, zijn zeer nauw met elkaar verbonden. De belangrijkheid van liefde aantonend, zei Paulus dat al sprak hij de talen van mensen en van engelen, al had hij de gave der profetie en begreep hij alle heilige geheimen en alle kennis, al had hij al het geloof, zodat hij bergen zou kunnen verzetten, al gaf hij zijn bezittingen om anderen te spijzigen, al gaf hij zijn lichaam over opdat hij zou kunnen roemen, maar had de liefde niet — ’hij niets zou zijn’. „Het zou mij in het geheel niet tot nut zijn.” — 1 Kor. 13:1-3, NW.
22 Wij moeten liefde bezitten omdat ’God liefde is’. „De liefde bouwt op”, hetgeen zowel van degene die liefde tot uitdrukking brengt als van hem die ze ontvangt, gezegd kan worden. Petrus zegt: „Draagt vóór alles elkander vurige liefde toe, want de liefde bedekt een menigte zonden.” Paulus spoort ons aan: „Bekleedt u bij dit alles met liefde, want ze is een volmaakte band van eenheid.” „Ze verdraagt alles, gelooft alles, hoopt alles, verduurt alles. De liefde faalt nimmer.” Jezus zei: „Hieraan zullen allen weten, dat gij discipelen van Mij zijt, indien gij liefde hebt onder elkander.” — 1 Joh. 4:1; 1 Kor. 8:1, PC; 1 Petr. 4:8, PC; Kol. 3:14, NW; 1 Kor. 13:4-8, NW; Joh. 13:35.
23 Gehard met liefde zal onze ketting nooit gebroken kunnen worden maar elke beproeving waaraan Satan en zijn goddeloze organisatie hem zullen onderwerpen, doorstaan. Zonder liefde is onze ketting niets, is ons werk niets en zijn wij niets. Om Jehovah’s goedkeuring te kunnen verkrijgen, moet liefde voor God en liefde voor de naaste elk aspect van ons leven beheersen (1 Kor. 16:14). „Dit is de liefde Gods, dat wij zijn geboden bewaren.” Een van deze geboden is: „Wie God liefheeft, moet ook zijn broeder liefhebben.” Dat wat een werkman van God het meeste siert, zijn niet de toespraakjes die hij houdt, de onderwijzingen die hij geeft, of de bezieling die er van hem uitgaat, maar het liefdevolle leven dat hij leidt. „Jaagt de liefde na.” Het is de handelwijze die Christus volgde en die tot eeuwig leven leidt. — 1 Joh. 5:3; 4:21; 1 Kor. 14:1.
24 Onze ketting is volledig. Elke schakel is gesmeed. Petrus zei: „Indien deze dingen bij u bestaan en overvloedig zijn, zullen ze u beletten òf inactief òf onvruchtbaar te zijn . . . want indien gij dit blijft doen, zult gij nooit falen.” „Volhard in deze dingen; want door dit te doen, zult gij zowel uzelf als hen, die u horen, behouden.” Uw werk zal vruchten dragen. Het zal blijven wanneer het aan vuur wordt blootgesteld. — 2 Petr. 1:8, 19, NW; 1 Tim. 4:16.
WAT VOOR SOORT VAN WERKMAN BENT U?
25. Hoe komen de zwakke punten van het werk van een bedienaar van het evangelie aan het licht?
25 Wat voor soort van werkman bent u? Bent u geheel van deze blijvende hoedanigheden vervuld? Smeedt u ze ijverig in uw werk, uw nabezoeken en bijbelstudiën, zodat zij die door u worden onderwezen ze op hun beurt weer als in een kettingreactie aan anderen kunnen doorgeven? Als u actief bent en vruchten voortbrengt, zult u naar alle waarschijnlijkheid een goed werkman voor Jehovah zijn, maar als dit niet van u gezegd kan worden, is uw geestelijke ketting zwak en moet u na uzelf onderzocht te hebben deze hoedanigheden aankweken.
26, 27. Welke werken zijn werkelijk van belang, en waarom?
26 Het grootste voorrecht dat men ooit zou kunnen genieten, is een werkman voor Jehovah te mogen zijn. Wanneer wij op steen werken, zal het vergaan; wanneer wij op metaal werken, zal de tijd het op den duur uitwissen; wanneer wij wolkenkrabbers en wereldrijken bouwen, zullen ze tot stof vervallen, maar wanneer wij voor Jehovah werken, wanneer wij het hart en de geest van mensen met juiste beginselen aan de hand waarvan zij hun gedragingen kunnen bepalen, doordrenken en hun vrees voor het kwade en een liefde voor het goede bijbrengen, wanneer wij hen met geloof, deugd, kennis, zelfbeheersing, volharding, godvruchtige toewijding, broederlijke genegenheid en liefde smeden en wanneer wij bij personen van goede wil een toewijding aan Jehovah en zijn koninkrijk aankweken, zullen wij op de tafelen van die menselijke harten iets griffen wat de tijd nooit kan uitwissen, daar het een werk is dat naarmate de jaren verstrijken in alle eeuwigheid steeds duidelijker vormen zal aannemen, een werk dat in het leven van mannen en vrouwen die in het beeld en de gelijkenis van God zijn geschapen, zal voortleven.
27 Wanneer de storm van Armageddon dan in al zijn hevigheid losbarst en zowel hemel als aarde doet schudden, zal uw werk niet verloren gaan, maar blijven. De overlevenden van Armageddon zullen Jehovah danken en hem erom loven dat hij werklieden op aarde heeft gehad die er niet tegenop zagen zich met hart en ziel aan hun werk te geven, mensen die bereid waren zich krachtig ten behoeve van het Koninkrijk in te spannen. Uw werk zal niet vergaan maar eeuwig in het leven van hen die in Gods nieuwe wereld leven, blijven bestaan. „Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren, wetende, dat uw arbeid niet vergeefs is in den Here.” — 1 Kor. 15:58.