Jehovah brengt het ’verzegelen’ van zijn uitverkorenen tot een einde
DE APOSTEL Paulus schreef aan zijn door de geest verwekte broeders: „De geest zelf legt getuigenis af met onze geest dat wij Gods kinderen zijn. Indien wij dan kinderen zijn, zijn wij ook erfgenamen, ja, erfgenamen van God, maar medeërfgenamen met Christus, mits wij te zamen lijden, opdat wij ook te zamen worden verheerlijkt.” — Rom. 8:16, 17.
Op welke wijze gebeurt dit ’getuigenis afleggen’? „Onze geest”, dat wil zeggen de overheersende geesteshouding van deze door de geest verwekte christenen, wordt door Gods heilige geest gevormd, zodat zij te weten komen in wat voor verhouding zij tot God staan. Dit gebeurt echter niet op een volkomen mysterieuze wijze. Gods Woord, de wijze waarop hij met de christelijke gemeente handelt, het ’voedsel te rechter tijd’ door bemiddeling van de „getrouwe en beleidvolle slaaf”, het inzicht dat onze broeders ons helpen krijgen en het duidelijke begrip van Gods voornemen, alsook de vervulling van profetieën, werken bij dit ’getuigenis afleggen’ alle samen met de werking van Gods heilige geest.
DE UITEINDELIJKE ’VERZEGELING’
Een van de bijbelpassages die betrekking heeft op de wijze waarop God in deze tijd ten aanzien van zijn gezalfden te werk gaat, is Openbaring 7:1-8. De engelen die de vernietigende winden van de „grote verdrukking” tegenhouden, wordt geboden deze niet los te laten voordat de 144.000 geestelijke Israëlieten in hun voorhoofd zijn „verzegeld” (Matth. 24:21). Wat is dit ’verzegelen’? Sommigen hebben gedacht dat dit betekent dat het uitkiezen van geestelijke broeders van de Messías Jezus gedurende de „oogst”, die „het besluit van het samenstel van dingen” is, zal doorgaan tot het laatste jaar, de laatste dag, het laatste uur en de laatste minuut voordat de „vier winden” op aarde beginnen te waaien. Is deze opvatting juist? Neen. Waarom niet? — Matth. 13:39, 40.
Welnu, het ’verzegelen’ waarop hier wordt gedoeld, betekent niet de aanvankelijke verzegeling van de 144.000, alsof allen, in het bijzonder allen die nog op aarde zijn, niet reeds verzegeld waren. De apostel Paulus toont aan dat dit verzegelen plaatsvindt op het moment dat iemand voor de hemelse erfenis wordt uitgekozen. Hij zegt tot zijn geestelijke broeders: „Door bemiddeling van [Christus] werdt ook gij, nadat gij hadt geloofd, met de beloofde heilige geest verzegeld.” — Ef. 1:13.
Sommige leden van het ’overblijfsel’ werden derhalve in deze aanvankelijke zin verzegeld voordat de engel met het „zegel . . . van de levende God” werd uitgezonden. De verzegeling die de engel verricht, is een uiteindelijke verzegeling, het beslissen van de duurzaamheid van de aanvankelijke verzegeling, zodat „geheel [het geestelijke] Israël” wordt gered doordat het gehele aantal of alle leden van de 144.000 hun roeping en verkiezing voor zichzelf hebben vastgemaakt (Rom. 11:26; 2 Petr. 1:10). Bijna al deze personen, zo niet allen, werden reeds vele jaren geleden met de aanvankelijke verzegeling verzegeld. Hoewel het waar is dat enkelen voordat de verzegeling duurzaam is, misschien ontrouw blijken te zijn zodat er anderen verzegeld moeten worden, vindt er op dit ogenblik geen algemene bijeenvergadering plaats van discipelen aan wie op dit late tijdstip de aanvankelijke verzegeling wordt geschonken. Indien het met die geestelijke Israëlieten zo is gesteld dat zij het bewijs moeten leveren van hun trouw aan het voornemen dat God met hen heeft, is het onwaarschijnlijk dat God nog op het „laatste nippertje” nieuwe leden van dit lichaam van hemelse erfgenamen de aanvankelijke verzegeling zou schenken.
ZELFONDERZOEK
Hoe kunt u zich persoonlijk onderzoeken als deze kwestie u bezighoudt?
Ten eerste dient u uw zienswijze te onderzoeken over wat het betekent verzegeld te zijn voor de hemelse erfenis. Beziet u het als iets dat een speciale status in de christelijke gemeente geeft, als iets dat u recht geeft op meer respect dan wanneer u een lid van de „grote schare” zou zijn met de hoop op een aardse erfenis? Bent u van mening dat u er een grotere kennis door krijgt? Gelooft u dat u dan speciale openbaringen zult krijgen of profetieën zult begrijpen, enzovoort? U verlangt misschien hevig naar zulke dingen. U bent misschien succesvol in het verspreiden van bijbelse lectuur, het leiden van bijbelstudies, het beantwoorden van bijbelse vragen en het houden van bijbellezingen. U bent wellicht vol ijver, maakt snelle vorderingen en leidt een voorbeeldig theocratisch leven. Misschien is dit allemaal zo. Toch dient hierop niet de gedachte te worden gebaseerd dat men in aanmerking komt voor een hemelse Koninkrijkstoewijzing. Waarom niet? Omdat zowel gezalfde geestelijke Israëlieten als „andere schapen” Gods gunst bezitten en beiden in overeenstemming met Gods wil moeten leven.
Simson en vele anderen in de dagen vóór Pinksteren bezaten ijver en inzicht. Gods geest rustte op hen waardoor zij in staat waren vele bovennatuurlijke prestaties te leveren. Toch behoorde niemand van deze „grote wolk van getuigen” tot de hemelse klasse. — Recht. 14:6, 19; 15:14; vergelijk Exodus 35:30, 31; 1 Samuël 10:6; 16:13; Ezechiël 2:2; Hebreeën 11:32-38; 12:1.
U zou ook uw achtergrond en karaktertrekken onder de loep kunnen nemen. Benadert u de kwestie emotioneel? Iemand die een valse religie heeft aangehangen die de hemel als de enige hoop in het vooruitzicht stelde — in het bijzonder een van de meer emotionele „fundamentalistische” religies — wordt misschien door emotie en vroegere zienswijze geleid. Hebt u, voordat u tot een kennis der waarheid kwam, verdovende middelen of psychedelische drugs gebruikt? Hebt u medicijnen gebruikt die van invloed zijn op de geest en de emoties? Hebt u wegens emotionele of mentale stoornissen een psychiatrische behandeling moeten ondergaan? Hoewel deze dingen, in het geval van een berouwvolle, bekeerde, gedoopte discipel, niet noodzakelijkerwijs het ontvangen van de hemelse roeping zouden uitsluiten, zijn het toch factoren waarmee ernstig rekening dient te worden gehouden.
Sommigen hebben gezegd dat zij zich innerlijk hevig verward voelden en enkelen hebben zelfs gezegd dat zij door het ontvangen van een hemelse hoop een enorme innerlijke strijd kregen. Sommigen hebben gezegd dat zij er eerst tegen hebben gestreden. Anderen dat zij een tijdlang alle hoop hadden verloren — dat God hun vroegere aardse hoop een tijdlang had weggenomen en hun toen een hemelse hoop gaf. Zulk een gang van zaken zou in strijd zijn met de wijze waarop God te werk gaat, want men kan God niet op een Hem welgevallige wijze dienen zonder op een beloning te hopen (Hebr. 11:6). Hierover bestaat geen onzekerheid. Geloof is niet iets onzekers, maar vol vertrouwen, overtuigd.
EEN ILLUSTRATIE
Een eenvoudige illustratie kan wellicht helpen: Biologen zeggen dat het geslacht van een kind wordt bepaald door een microscopisch klein verschil in een van de zesenveertig chromosomen in het bevruchte eitje. Dit door de manlijke spermacel bevruchte eitje of ovum, bevat drieëntwintig paar chromosomen. Eén paar bepaalt het geslacht. Dit paar kan zijn samengesteld uit twee „x”-chromosomen of een „x”- en een „y”-chromosoom (waarvan het „y”-chromosoom korter is). Als de cellen twee „x”-chromosomen bevatten, is het kind een meisje; in geval van een „x”- en een „y”-chromosoom is het kind een jongen. Dit zeer geringe verschil is er de oorzaak van dat tijdens de groei van het kind enorme verschillen gaan optreden die er ten slotte tussen man en vrouw bestaan.
Welnu, wij weten dat niemand een normaal mens behoeft te vertellen of hij of zij een man of een vrouw is. Dit door Jehovah geschapen en geregelde verschil, dat eerst uiterst gering is, resulteert in het grote verschil tussen de wijze waarop de man en de vrouw zijn gemaakt. Het hart en het verstand van de man neigen naar mannelijke dingen, zoals mechanica, constructie, enzovoort, terwijl de vrouw het heerlijk vindt zich bezig te houden met dingen waarnaar het verlangen van vrouwen uitgaat, zoals haar huis, kleren, bloemen, enzovoorts. Geen van beiden kan de ander volkomen uitleggen hoe hij of zij precies denkt, redeneert en de dingen aanvoelt. Het is van God.
Zo is het ook met de door de geest verwekte „kleine kudde” en de „andere schapen”. De apostel Paulus zegt tot zijn door de geest verwekte broeders: „Gij hebt een nieuwe geboorte gekregen, niet door vergankelijk, maar door onvergankelijk wedervoortbrengend zaad, door middel van het woord van de levende en blijvende God” (1 Petr. 1:23). Indien God door het verschil in één microscopisch kleine chromosoom een verbazingwekkend verschil in denkwijze en verlangens tot stand kan brengen, kan hij net zo zeker degenen die hij overeenkomstig zijn wil uitkiest, een hemelse hoop geven en hun denkwijze, verlangens en doel of drijfveer op de hemel richten. Door zijn geest en Woord kan hij iemand dat „zaad”, dat een „nieuwe schepping” van hem maakt, te zamen met een hemelse hoop, inplanten (2 Kor. 5:17). Zelfs in een menselijk lichaam plaatst God de leden zoals hij het voor het lichaam nodig acht. — 1 Kor. 12:18.
Degenen die tot de gezalfde Koninkrijkserfgenamen behoren, zijn derhalve blij dat zij voor zo’n geweldige dienst en beloning zijn uitgekozen, precies zoals een normale man blij is dat hij een man is en een vrouw dat zij een vrouw is. Elk mens is wat God hem heeft gemaakt. De man of de vrouw behoeft niet te worden aangemoedigd ’zijn of haar plaats te vinden’ onder de seksen. Het is door God beschikt en kan niet veranderd worden en men heeft ook niet iemand anders nodig om vast te stellen wat hij of zij is. — Rom. 9:16.
Het is daarom ook niet nodig, of goed, om als men met personen studeert of spreekt die de waarheid van de bijbel pas kennen, dezen aan te raden persoonlijk te trachten uit te maken of vast te stellen of zij de hemelse ’roeping’ hebben ontvangen of een aardse hoop bezitten. Indien zij niet tot de hemelse roeping zijn geroepen, behoren zij vanzelfsprekend tot de aardse klasse. Als er ooit een verandering komt, dient het aan God te worden overgelaten dit te bepalen en hen op zijn bestemde tijd in te lichten.
Gods boodschap moedigt mensen er thans niet algemeen toe aan leden van Christus’ hemelse „bruid” te zijn. De bijbel zegt veeleer: „De geest en de bruid blijven zeggen: ’Kom!’” Deze uitnodiging houdt nu de oproep tot mensen van de natiën in om in een aards paradijs te leven. — Openb. 22:1, 2, 17.
WAT WERKELIJK GEZALFDE PERSONEN ZULLEN DOEN
Wat zullen degenen die werkelijk tot de gezalfde geestelijke Israëlieten behoren nu doen? Zij zullen zich er ijverig op toeleggen de Koninkrijksbelangen te behartigen en de „andere schapen” te dienen. Die gezalfde klasse zou de huidige Koninkrijksbelangen niet behartigen als zij zich zouden afscheiden en geregeld bij elkaar zouden komen om ’over hun hemelse hoop te praten’. Zij dienen dingen te bespreken die de gehele gemeente opbouwen en de vrede en eenheid daarin bevorderen. Hierdoor zullen niet alleen de „andere schapen” maar ook zijzelf worden geholpen. Op deze wijze zullen beide klassen „één kudde” vormen (Joh. 10:16). Zij moeten zich allen evenzeer te goed doen aan het geestelijke ’voedsel te rechter tijd’. Door dit voedsel zal de innerlijke hoop van zowel de gezalfde verzegelden als de „andere schapen” worden gevoed. — Matth. 24:45-47.
Deze kwestie van het zich afscheiden wordt genoemd omdat personen die verklaren pas gezalfd te zijn, in sommige gevallen de neiging hebben gehad zich af te scheiden of een aparte groep te vormen. Dit werkt een scheiding in de hand en heeft in een aantal gevallen werkelijk verdeeldheid in de gemeente veroorzaakt. — Spr. 18:1.
Zij die tot de hemelse erfenis met Jezus Christus zijn geroepen, erkennen, als hun daarnaar wordt gevraagd, dat zij deze roeping werkelijk hebben ontvangen. Tijdens de jaarlijkse viering van het Avondmaal des Heren bewijzen zij dat zij deze hemelse hoop bezitten door gebruik te maken van de symbolen die rondgaan. Zij lopen hier echter niet voortdurend mee te koop. Zij vestigen hier niet uit eigendunk de aandacht op opdat iedereen in de gemeente zich hiervan voortdurend bewust is. Zij verwachten niet op een bevoorrechte manier te worden bejegend. Integendeel, zij zijn druk doende met datgene wat de apostel Johannes beschrijft: „Een ieder die deze hoop op hem stelt, zuivert zich zoals hij zuiver is.” — 1 Joh. 3:3.
In 2 Petrus 1:5-11 wijst deze apostel erop hoe de geestelijke broeders van Christus bezig zullen zijn en eraan werken de vruchten van de geest voort te brengen „om [hun] roeping en verkiezing voor [henzelf] vast te maken”. Dit vereist „ootmoedigheid des geestes en zachtaardigheid, met lankmoedigheid, elkaar in liefde verdragend, er ernstig naar strevend de eenheid des geestes te bewaren in de verenigende band van vrede”. — Ef. 4:1-3.
Wat ouderlingen en andere leden van de gemeente betreft, zij dienen niet te trachten de positie te bepalen van een pasgedoopte die van mening is dat hij of zij een hemelse roeping heeft. Het is niet aan hen zo iemand wegens de hoop die hij of zij beweert te bezitten te bekritiseren. Het is niet iets om over te redetwisten. Om de persoon in kwestie te helpen een zo duidelijk mogelijk schriftuurlijk beeld te krijgen, kunnen wel de vereisten worden besproken die aan een gezalfde worden gesteld. En degene die verklaart tot de gezalfde klasse te behoren, dient waardering te hebben voor de pogingen die worden gedaan om hem te helpen. Maar per slot van rekening is God degene die uitkiest, en welke plaats iemand inneemt is iets tussen de persoon en God. Zulke personen dienen behandeld te worden zoals alle anderen in de gemeenten behandeld dienen te worden: met liefde en begrip, en wij dienen met hem of haar samen te werken, aangezien allen ’met God en Christus samenwerken’. — Kol. 3:12-17; 2 Kor. 6:1.
Het is duidelijk dat op dit late tijdstip in de verwezenlijking van Jehovah’s voornemen met betrekking tot de christelijke gemeente, niet de nadruk wordt gelegd op de algemene roep van discipelen tot de hemelse erfenis. Het voornaamste is thans God met ons gehele hart te dienen, en aandacht te schenken aan onze christelijke rechtschapenheid en aan het werk dat bestaat in het bijeenbrengen van de „andere schapen”. Niemand dient zijn persoonlijke gevoelens ten aanzien van zijn eigen status of die van iemand anders een strijdpunt in de gemeente te laten worden. Het is in deze inspannende „tijd van het einde” voor allen van het grootste belang verenigd te zijn in liefde, die de „volmaakte band van eenheid” is. — Kol. 3:14.