De voltrekking van het goddelijke oordeel aan de goddelozen
„Zie! Jehovah is met zijn heilige myriaden gekomen om aan allen het oordeel te voltrekken en om alle goddelozen schuldig te verklaren betreffende al hun goddeloze daden die zij op goddeloze wijze bedreven hebben, en betreffende alle ergerlijke dingen die goddeloze zondaars tegen hem hebben gesproken.” — Jud. 14, 15, NW.
1, 2. Bij welke gedachte staan veel personen niet graag stil, en wat zei een Congreslid in dit opzicht over een menselijke rechtbank?
VEEL mensen worden er niet graag aan herinnerd dat er een Opperste Gerechtshof van het universum is, een Gerechtshof dat hoger is dan de hoogste menselijke rechtbank. Zij worden niet graag tegenover het feit geplaatst dat zij, ongeacht wie zij zijn, de Opperrechter over allen, Jehovah, de Almachtige God, „de Rechter der ganse aarde”, moeten respecteren (Gen. 18:25). Veel personen staan er misschien niet graag bij stil dat, indien zij goddeloze dingen doen, deze Rechter van het universum waakt, zoals de bijbel verklaart: „Ziet gij enige onderdrukking van de onbemiddelde en het gewelddadig wegnemen van recht en rechtvaardigheid in een rechtsgebied, verbaas u dan niet over de zaak, want een hogere dan de hoge waakt, en er zijn er die hoog boven hen zijn.” — Pred. 5:8, NW; vs. 7, NBG.
2 Ja, de mensen in het algemeen worden er niet graag aan herinnerd dat er een Rechter over ons allen staat die hoger is dan menselijke hooggeplaatste personen, hoe hoog de rechterlijke of politieke positie van een persoon in dit samenstel van dingen ook mag zijn. In dit opzicht is het belangwekkend nota te nemen van de verklaring die door een lid van het Amerikaanse Congres werd gedaan en in de New York Times van 13 november 1963 werd vermeld. In Amerika zijn Kerk en Staat gescheiden, en de president van het Opperste Gerechtshof der Verenigde Staten verwierp een voorstel om boven de rechterstoel van dat wereldlijke gerechtshof, alwaar Jehovah’s getuigen tientallen rechtszaken gewonnen hebben, de inscriptie „Op God vertrouwen wij” aan te brengen. In een reactie op de beslissing van het gerechtshof leverde het Congreslid R.T. Ashmore, die het wetsontwerp voor het aanbrengen van de religieuze inscriptie had ingediend, het volgende commentaar op de afwijzende beschikking: „De toon van de brief van de president duidt er alleszins op dat het Opperste Gerechtshof er pijnlijk van bewust gemaakt zou worden dat er een Autoriteit is welke hoger is dan die van het Opperste Gerechtshof van deze Verenigde Staten.” Maar de mensen hebben geen inscriptie boven hun hoofd nodig om eraan herinnerd te worden dat God de Opperrechter is.
3. Hoe is de houding van goddeloze mensen, en met welke gevolgen?
3 Indien er normaal gesproken al mensen zijn die er niet graag aan herinnerd worden dat zij „de Rechter der ganse aarde” respect verschuldigd zijn, dan is het begrijpelijk dat vooral de goddelozen er niet graag van horen dat de mensen de Opperrechter dienen te respecteren. Om zelfzuchtige redenen negeren, bespotten en tarten zulke personen de rechtvaardige rechterlijke beslissingen van de Rechter. Maar wee hun! Want de voltrekking van het goddelijke oordeel aan alle goddelozen is op handen.
4. Welke waarschuwende raad wordt in de Brief van Judas beklemtoond?
4 Dit feit wordt beklemtoond in de geïnspireerde brief die Judas, een discipel van Jezus Christus, schreef ten einde christenen te waarschuwen onvermoeid voor het ware geloof te strijden, vooral door weerstand te bieden aan verdorvenheid van de zijde van goddeloze mensen. Judas waarschuwde dat sommigen van de goddelozen zelfs Gods organisatie zouden binnensluipen, in een poging vlees te verontreinigen. Maar in de eerste zeven verzen van zijn brief tekende Judas een geïnspireerde waarschuwing op, dat het lot van dergelijke goddeloze personen lang geleden is voorzegd doordat Jehovah God een ongunstig vonnis uitsprak over de ontrouwe, weerspannige Israëlieten, over de engelen die hun oorspronkelijke plaats in de hemel verlieten en over de onuitsprekelijk verdorven inwoners van Sodom en Gomorra, die in een vurige vernietiging zijn omgekomen. De straf die dezulken voor het verachten van het hoogste gerechtshof in het universum hebben betaald, dient tot een waarschuwing voor allen die thans geen respect tonen voor de Opperrechter.
HEERSCHAPPIJ GEMINACHT, HEERLIJKEN BESCHIMPT
5. (a) Wat zei Judas in vers acht? (b) In welke zin geven de personen over wie hij spreekt ’zich over aan dromen’, en met welk resultaat?
5 Ondanks deze goddelijke waarschuwing zouden, zoals Judas te kennen geeft, sommigen haar in de wind slaan door in een droomwereld van zinnelijkheid te leven, denkend dat zij ongestraft vlees in Gods organisatie zouden kunnen verontreinigen. Judas schrijft: „Ook deze mensen, die zich aan dromen overgeven, [verontreinigen] het vlees, en zij minachten heerschappij en spreken schimpend over heerlijken” (Jud. 8, NW). Zulke goddeloze dromers verbeelden zich dat zij bijbelse leerstellingen met betrekking tot de wijze waarop God met de goddelozen handelt, kunnen negeren. Zij hebben geen achting voor het gebod van de Opperrechter, opgetekend in 1 Korinthiërs 6:18 (NW), om ’de hoererij te ontvlieden’. In plaats daarvan zoeken zij manieren waardoor zij meer gelegenheden krijgen om hoererij te bedrijven en denken dat zij dit ongestraft kunnen doen. Maar zulk een denkwijze is geheel en al een droom! Ze is fataal onrealistisch. Hun dromen van zinnelijke genieting zullen worden vernietigd door een plotseling ontwaken, wanneer zij worden geconfronteerd met een ongunstig vonnis van de Opperrechter. De Rechter die zij niet hebben gerespecteerd, zal hun tonen dat zij niet in een droomwereld leven waarin zij hun hartstochten de vrije loop kunnen laten; zij zullen uit hun toestand van bedwelming komen om gewaar te worden dat de Rechter bezig is het voorzegde oordeel aan hen te voltrekken.
6. Wat verklaart hun goddeloze gedrag en toont voorts aan dat zulke personen het voorzegde oordeel verdienen?
6 Dat deze immorele dromers een dergelijk oordeel verdienen, wordt voorts te kennen gegeven door het feit dat zij heerschappij minachten en schimpend spreken over heerlijken. Zij hebben geen achting voor de Universele Soeverein, Jehovah God, en voor zijn geliefde Zoon, de „Koning der koningen en Heer der heren” (Openb. 19:16, NW). Omdat zij de hoogste heerschappij in het universum minachten, is het te verwachten dat zij eveneens schimpend zouden spreken over heerlijken.
7. (a) Wie zijn de „heerlijken”? (b) Hoe tonen de personen voor wie Judas waarschuwde, dat zij geen respect hebben voor van Jehovah afkomstige heerlijkheden?
7 Wie zijn deze „heerlijken”? Zij moeten degenen zijn die heerlijkheid ontvangen van Jehovah God en zijn Heer der heren, Jezus Christus. Volgens Jesaja 60:1, 2 zou Jehovah’s „heerlijkheid” aan het overblijfsel van het geestelijke Israël, de gezalfde christenen, worden geschonken. Omdat „de heerlijkheid des HEREN” over hen is opgegaan, zijn zij opgestaan om het licht van het goede nieuws van het Koninkrijk op de gehele bewoonde aarde te laten schijnen (Matth. 24:14, NW). Vanwege de stralende heerlijkheid die God hun door bemiddeling van zijn Zoon heeft gegeven, dienen zij te worden gerespecteerd. Jezus Christus gaf dit te kennen toen hij betreffende zijn gezalfde volgelingen zei: „Ik [heb] hun de heerlijkheid gegeven die gij mij hebt gegeven” (Joh. 17:22, NW). Degenen van het gezalfde overblijfsel die dienst doen als opzieners hebben stellig meer heerlijkheid of eer ontvangen, en zij verdienen „dubbele eer” (1 Tim. 5:17, NW). Nu velen van de „grote schare” van „andere schapen” dienst doen als opzieners, in welke hoedanigheid zij het overblijfsel of de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse vertegenwoordigen, ontvangen zulke leiding gevende personen heerlijkheid van God krachtens het ambt dat zij als vertegenwoordigers van het gezalfde overblijfsel bekleden; zij dienen met gepaste achting te worden bejegend (Matth. 24:45-47, NW). Terecht werkt Gods volk samen met het gezalfde overblijfsel en alle opzieners die door „de getrouwe en beleidvolle slaaf” over de gemeenten van Jehovah’s getuigen zijn aangesteld en koestert het respect voor hen. Maar de vlees-verontreinigende dromers, die Jehovah’s heerschappij verachten, hebben geen respect voor van Jehovah afkomstige heerlijkheden. Zij spreken schimpend over degenen die met zulke heerlijkheden zijn bekleed, vooral degenen die door de grote Rechter Jehovah met speciale posities van verantwoordelijkheid zijn vereerd. Evenals Diótrefes, over wie de apostel Johannes schreef, snateren zij met boosaardige woorden over „heerlijken”. — 3 Joh. 9, 10, NW.
8, 9. (a) Waarom stelt Judas de mensen voor wie hij waarschuwt tegenover de geestesgesteldheid van Michaël? (b) Met welke bedoeling redetwistte de Duivel over het lichaam van Mozes, en hoe toonde Michaël zowel kracht als zachtaardigheid?
8 Vervolgens stelt Judas de houding van deze van respect ontblote dromers tegenover de geestesgesteldheid die Jezus Christus in zijn voormenselijke bestaan als Michaël aan de dag legde. „Toen de aartsengel Michaël echter een geschil had met de Duivel en redetwistte over Mozes’ lichaam, durfde hij niet in beschimpende bewoordingen een oordeel tegen hem uit te brengen, maar hij zei: ’Jehovah bestraffe u.’ Deze mensen daarentegen spreken schimpend over alle dingen die zij in werkelijkheid niet kennen; maar alle dingen die zij van nature, evenals de redeloze dieren, wel begrijpen, in die dingen blijven zij zich verderven.” — Jud. 9, 10, NW.
9 Door schimpend over Gods dienstknechten te spreken, veroorloven zulke dromers zich vrijheden die zelfs Gods eigen Zoon zich niet veroorloofde toen hij met de Duivel over het lichaam van Mozes redetwistte. Mozes stierf te Pisga op de berg Nebo en de Duivel wilde Mozes’ lichaam hebben. De Duivel kende de menselijke neiging om relikwieën te aanbidden en wilde ongetwijfeld een nieuwe religieuze cultus beginnen rond het lichaam van Mozes, ten einde Gods volk te verderven. Toen Michaël de Duivel weerstond, nam hij niet zijn toevlucht tot schimpende woorden, ook al had de Duivel stellig geen heerlijkheid van God. Hij liep niet vooruit op Gods bestemde tijd. In plaats daarvan toonde hij respect voor de Grote Rechter en verleende Hem het recht om Satan te bestraffen. Nederig zei hij: „Jehovah bestraffe u.” Ofschoon Michaëls woorden van zachtaardigheid getuigden, toonde hij kracht door over de Duivel te zegevieren, het toezicht over Mozes’ lichaam te behouden en het te begraven, zoals de bijbel te kennen geeft. — Deut. 34:5, 6.
10. Hoe zijn de mensen tegen wie wordt gewaarschuwd, zo heel anders dan Michaël en de heilige engelen, en wat onthult hun handelwijze derhalve?
10 Niettemin durven goddeloze mensen die vlees in Gods organisatie zouden willen verontreinigen, en die zo inferieur aan Michaël zijn, schimpend te spreken over „heerlijken”. Michaël en de heilige engelen spraken niet schimpend, en daarom laat de apostel Petrus een tegenstelling uitkomen: „Vermetel, eigenzinnig, beven zij niet voor heerlijken, maar spreken schimpend, terwijl engelen, alhoewel zij in sterkte en kracht zoveel groter zijn, geen beschuldiging tegen hen inbrengen in beschimpende bewoordingen, hetgeen zij niet doen uit achting voor Jehovah” (2 Petr. 2:10, 11, NW). Door aldus zonder respect te handelen, tonen zulke personen dat zij hun vermogen om te redeneren hebben verloren en dat zij zijn bezweken voor dierlijke hartstochten. Zij worden als redeloze dieren, die gemaakt zijn om gevangen en vernietigd te worden zonder ooit uit de doden te worden opgewekt. Dat soort van vernietiging zal al zulke goddeloze mensen achterhalen. — 2 Petr. 2:12, 13, NW.
GELIJK KAÏN, BILEAM EN KORACH
11. Hoe vergelijkt Judas de goddeloze dromers vervolgens met op de voorgrond tredende mannen uit de oudheid?
11 Vervolgens vergelijkt Judas zulke vlees-verontreinigende dromers met op de voorgrond tredende mannen van de menselijke familie die in gebreke bleven de Opperrechter te respecteren: „Wee hun, want zij zijn het pad van Kaïn opgegaan en hebben zich voor een beloning hals over kop op de dwaalweg van Bileam begeven, en zij zijn vergaan in het opstandige gepraat van Korach!” — Jud. 11, NW.
12. (a) Welk pad volgde Kaïn, en met welk resultaat? (b) Waarom zijn de voorzegde goddeloze mensen gelijk Kaïn, en hoe moeten wij al zulke mensen behandelen?
12 Kaïn, een oudere broer van de menselijke familie, zag dat de juiste aanbidding van Abel Gods goedkeuring wegdroeg. In plaats dat hij Abel in de juiste aanbidding en met een zuivere beweegreden nabootste, haatte Kaïn zijn broer en vermoordde hem. Kaïn negeerde een goddelijke waarschuwing dat hij bezig was zich in moeilijkheden te storten (Gen. 4:6, 7). Door deze uitdagende daad toonde Kaïn dat hij geen respect had voor de Opperrechter. Evenals Kaïns beweegreden helemaal verkeerd was, is dit ook het geval met degenen die Gods onverdiende goedheid in een verontschuldiging voor losbandig gedrag trachten te veranderen. Door anderen op een weg te brengen die alleen maar tot eeuwige vernietiging kan leiden, zijn zij gelijk Kaïn doordat zij schuldig zijn aan moord (1 Joh. 3:12, NW). Jehovah vervloekte Kaïn, en ten tijde van de Vloed werd zijn nageslacht weggevaagd. Wee degenen die het pad van Kaïn opgaan! Zwicht niet voor hen. Weersta hen!
13. (a) Wie werd door de Duivel gebruikt om de Israëlieten in Mozes’ tijd te verderven, en op welke wijze? (b) Wat gebeurde er met Bileam, en hoe staat het dus met degenen die gelijk hem zouden handelen?
13 Nog een in het oog springende slechte man uit de oudheid was Bileam, die door de Duivel werd gebruikt om de Israëlieten te verderven toen zij in de wildernis waren. Bileams huis bevond zich in Pethor, een stad die volgens inscripties gelegen moet hebben in de streek van de bovenloop van de Eufraat.a Bileam was een profeet in dat land en een profeet die Jehovah, de God van Israël, erkende. Maar hoe verschilde hij als profeet van Mozes! Mozes had Gods volk lief; Bileam had geen respect voor hen en voor de heerlijkheid die God hun had geschonken. Toen Balak, de koning van Moab, boden naar Mesopotamië stuurde om Bileam te huren zodat hij zou meekomen en Jehovah’s volk door middel van Babylonische magie zou vervloeken, antwoordde Bileam niet met een beslist Neen. Ten slotte zwichtte hij voor hernieuwde aanbiedingen van een beloning. Hij ging dus heen om Israël te vervloeken. Door dit te doen, begaf hij zich hals over kop op een weg die hem in dwaling stortte. Drie maal trachtte hij Israël te vervloeken, maar steeds veranderde Jehovah de vloek in een zegen, waardoor hij duidelijk maakte dat ’er geen bezwering tegen Jakob bestaat, noch waarzeggerij tegen Israël’. In zijn hart stond Bileam niet achter die zegen. Daar hij er niet in was geslaagd Israël te vervloeken, ging hij ertoe over Gods volk te verderven door Balak de suggestie te doen dat, indien Israël tot valse religie verlokt kon worden en ertoe verleid kon worden zich aan dierlijke hartstochten over te geven, door met Moabitische vrouwen te hoereren, God dan zelfs zijn eigen volk zou vervloeken. De snode raad werd opgevolgd. Wegens het losbandige gedrag van de Israëlieten werden er 24.000 van hen te Sittim in de vlakten van Moab door een plaag gedood (Num. 25:1-9; Openb. 2:14, NW). Bileam, die bereid was Israël voor persoonlijk gewin te vervloeken of te verderven, vond ten slotte een gewelddadige dood van de zijde van degenen die hij van plan was te vervloeken (Num. 31:8). Wee degenen die gelijk Bileam zijn! Wee degenen die wie dan ook van Gods volk door hoererij en het toegeven aan dierlijke hartstochten zouden willen verderven! — Num. 22:1–24:25; Deut. 23:3-5.
14. Wie was Korach, en waarom is hij een waarschuwend voorbeeld?
14 Korach is nog een typerend slechte man wiens noodlottige einde een waarschuwend voorbeeld is. Hij was een leviet en had een voortreffelijk dienstvoorrecht; toch was hij niet tevreden. Hij wilde meer heerlijkheid. Korach daagde Jehovah’s aanstellingen uit door tegen Mozes en de hogepriester Aäron in opstand te komen en eveneens op de voorgrond tredende leden van de stam Ruben in de opstand te betrekken. Hoewel Korach en deze Rubenieten uit Egypte waren gered, zijn zij nooit het Beloofde Land binnengegaan. Zij zijn op gewelddadige wijze omgekomen. De aarde opende zich en sommigen werden levend begraven, terwijl anderen door vuur werden vernietigd. Dit was een daad van het oordeel van Jehovah God (Num. 16:1-35; 26:10). Wee degenen die tegen Gods theocratische regelingen in opstand komen!
15. Welke waarschuwing geeft Judas christenen derhalve, hetgeen ons welke verplichting oplegt?
15 Judas waarschuwt christenen dus dat er onder hen mensen zullen zijn zoals Kaïn, Bileam en Korach. De door hen voorschaduwde mensen zullen niet ontkomen aan de voorzegde vernietiging. „Wee hun.” Dit houdt voor ons in deze tijd dus de waarschuwing in dat gelijkgezinde mensen zullen trachten Gods organisatie te infiltreren. Aan hen moet weerstand worden geboden doordat wij onvermoeid voor het geloof strijden.
BEDRIEGLIJK VOORKOMEN VAN VERONTREINIGERS VAN HET VLEES
16. Hoe beschrijft Judas de bedrieglijkheid van degenen die vlees willen verontreinigen?
16 Ten einde christenen verder op hun hoede te doen zijn, zegt Judas betreffende deze dierlijke mensen: „Deze mensen zijn de onder water verborgen klippen op uw liefdemaaltijden, terwijl zij met u feestvieren, herders die zonder vrees zichzelf weiden; waterloze wolken, door winden heen en weer gedreven; bomen in de herfsttijd, maar zonder vruchten, tweemaal gestorven, ontworteld; woeste golven van de zee, die hun eigen oorzaken van schande opschuimen; sterren zonder vaste baan, waarvoor de donkerheid van de duisternis voor eeuwig is weggelegd.” — Jud. 12, 13, NW.
17. Welk voorkomen en welke beweegreden maakt deze werktuigen van de Duivel gelijk puntige rotsen, en wat zou dus het gevolg kunnen zijn indien wij niet op onze hoede zijn?
17 Deze werktuigen van de Duivel die Gods zuivere organisatie willen binnensluipen, doen het op een opzichtige wijze voorkomen alsof zij liefde voor de broeders hebben; daarom zijn zij als puntige rotsen die onder het water verborgen zijn en schipbreuk veroorzaken. Indien wij niet ’onvermoeid strijden voor het geloof’ ten einde een goed geweten te behouden, zouden zulke mensen kunnen veroorzaken dat onstandvastige personen ’schipbreuk lijden betreffende hun geloof’ (1 Tim. 1:19, NW). Degenen die vlees wilden verontreinigen, bezochten de liefdemaaltijden in Judas’ tijd met onreine beweegredenen. Die maaltijden, waarvan in de apostolische verslagen geen beschrijving wordt gegeven, zijn in hun oude vorm niet voortgezet. Tegenwoordig komt Gods volk bijeen voor geestelijke maaltijden, zoals op kring-, districts-, nationale of internationale vergaderingen. Niettemin tracht de Duivel zelfs op dergelijke vergaderingen sommigen van zijn vlees-verontreinigende werktuigen te infiltreren, ten einde onstandvastige zielen te overrompelen en hen, door immoraliteit, schipbreuk te laten lijden. Derhalve moeten wij waakzaam zijn.
18. Waarom worden deze mensen (a) herders? (b) wolken? (c) bomen? (d) golven? (e) sterren genoemd?
18 Wat een passende uitdrukkingen gebruikt Judas om deze goddeloze mensen die een bedrieglijk voorkomen hebben, te beschrijven! Zij zijn als herders die er alleen maar belangstelling voor hebben om hun eigen zinnelijke begeerten te bevredigen en niet om voor de kudde te zorgen. Zij zijn als wolken bedrieglijk van voorkomen. De boer gelooft dat ze de zo nodige regen zullen laten vallen. Maar deze wolken blijken waterloos te zijn en worden door winden weggedreven voordat ze het nodige vocht kunnen laten vallen. Ze zijn waardeloos voor het doen toenemen van de produktiviteit van het gewas. Zulke mensen zijn als bomen zonder vruchten, want zij zijn verstoken van de vrucht van Gods heilige geest. Zij dragen geen vrucht tot heerlijkheid van God en moeten behandeld worden zoals onproduktieve bomen in Palestina, die als hopeloze gevallen ontworteld en voor altijd vernietigd werden. Daar zulke mensen Gods heilige geest niet bezitten, zijn zij zo woest als zeegolven die modder en vuil opwerpen. Zulke mensen bepalen geen vaste baan door de bijbel als kompas te gebruiken, en derhalve zijn zij als dwalende sterren die geen vaste baan hebben. Voor hen is geen helder schijnende plaats in Gods koninkrijk weggelegd, want Judas zegt dat hun einde voor eeuwig „de donkerheid van de duisternis” is.
19, 20. (a) Hoe voorzei Henoch het einde van goddeloze mensen? (b) Wat moeten wij onontkoombaar uit Henochs profetie concluderen, en hoe beschuldigt God de goddelozen van goddeloze praktijken?
19 Betreffende zulke ontrouwe mensen, die allen in gebreke blijven de Opperrechter te respecteren, profeteerde Henoch lang geleden: „Ja, over hen heeft ook de zevende in rechte lijn afstammend van Adam, Henoch, geprofeteerd, toen hij zei: ’Zie! Jehovah is met zijn heilige myriaden gekomen om aan allen het oordeel te voltrekken en om alle goddelozen schuldig te verklaren betreffende al hun goddeloze daden die zij op goddeloze wijze bedreven hebben, en betreffende alle ergerlijke dingen die goddeloze zondaars tegen hem hebben gesproken.’” — Jud. 14, 15, NW.
20 Die profetie betreffende het goddelijke oordeel dat gericht is tegen degenen die zonder respect over de Opperrechter spreken, werd het eerst geuit door Henoch, de zevende in de menselijke opgaande lijn, gerekend vanaf Adam. Henoch kreeg het voorrecht te profeteren over de goddelijke voltrekking van het oordeel aan alle goddelozen. Precies hoe Henochs profetie eeuwenlang buiten de Hebreeuwse Geschriften werd overgebracht, zegt de bijbel niet. Ze verscheen echter pas in de bijbel toen Jehovah God Judas ertoe inspireerde de profetie er in te zetten. Henochs profetie toont aan dat er bij de vernietiging van Babylon de Grote en in de oorlog van Armageddon slechts één mogelijk oordeel voor zulke goddeloze personen is: eeuwige vernietiging, het afgesneden worden door Gods heilige myriaden, terwijl de Voornaamste Heilige, onder wiens leiding het terechtstellingswerk geschiedt, de Heer Jezus Christus is (Openb. 18:1-24; 19:11-16, NW). De dag voor de voltrekking van het oordeel komt naderbij en Jehovah staat goddeloze personen toe zich te openbaren. Aldus beschuldigt hij hen van goddeloze praktijken tegen zijn naam en koninkrijk.
MURMUREERDERS EN KLAGERS
21. Hoe spreken deze mensen voor wie Judas waarschuwt, en wat is dus hun beweegreden?
21 Deze goddeloze mensen spreken „ergerlijke dingen”. En geen wonder, aangezien Judas vervolgens schrijft: „Deze mensen zijn murmureerders, klagers over hun levenslot, die overeenkomstig hun eigen begeerten te werk gaan, en hun mond spreekt opgeblazen dingen, terwijl zij ter wille van hun eigen voordeel persoonlijkheden bewonderen” (Jud. 16, NW). Daar zij geen werkelijke godvruchtige toewijding bezitten, murmureren zij tegen Gods hele organisatie. Zij zijn niet tevreden met hun levenslot; en indien zij hun zin niet kunnen krijgen, klagen zij, waarbij zij schimpende taal gebruiken en op een wijze spreken die niet van respect getuigt. Evenals Korach streven zij naar een op de voorgrond tredende positie. Zij uiten graag hun eigen zienswijzen en voeren daarbij een arrogante taal, terwijl zij zich zelf heel veel belangrijkheid toeëigenen. Zij kiezen personen uit en tonen bewondering voor hen, waarbij zij intiem met mensen trachten te worden in de hoop voordeel van hen te behalen. Hun doel is zelfverheerlijking. Zij tonen werkelijk geen respect voor de Rechter en komen derhalve onder het vonnis van vernietiging.
22. (a) Aan welke apostolische waarschuwing herinnert Judas christenen? (b) Wat voor soort van activiteit trachten zulke voorzegde personen derhalve onder Gods volk te verrichten?
22 Het dient ons dus niet te verwonderen dat goddeloze zondaars zouden trachten afzonderlijke personen in Jehovah’s organisatie te verderven of zouden trachten hun liefde voor God en zijn organisatie te doen verkoelen. Judas zegt: „Gij echter, geliefden, herinnert u de woorden die tevoren door de apostelen van onze Heer Jezus Christus zijn gesproken, hoe zij altijd tot u zeiden: ’In de laatste tijd zullen er spotters zijn, die overeenkomstig hun eigen begeerten naar goddeloze dingen te werk zullen gaan.’ Dezen zijn het die afscheidingen veroorzaken, dierlijke mensen, die niet geestelijk gezind zijn” (Jud. 17-19, NW). Judas vestigt er de aandacht op dat de apostelen hadden voorzegd dat er mensen zouden optreden die door zelfzuchtige verlangens werden aangedreven en die zouden trachten ons Gods liefde te doen verliezen. Petrus was zo’n apostel die een dergelijke waarschuwing voor de „laatste dagen” liet horen (2 Petr. 3:1-4, NW). Terwijl God ermee bezig is een verenigend werk over de gehele aarde te verrichten, zouden deze spotters een scheidingswerk onder Gods volk verrichten. Daar zij geen geestelijke gezindheid bezitten, hebben zij geen ijver voor Gods Koninkrijksbediening. Zij verspillen hun energie aan twist-veroorzakend gepraat.
IN GODS LIEFDE BLIJVEN
23. (a) Welke raad geeft Judas voor christenen? (b) Hoe kunnen wij in Gods liefde blijven?
23 Welke handelwijze dienen Gods getrouwe getuigen derhalve te volgen? Judas antwoordt: „Maar gij, geliefden, moet uzelf opbouwen op uw allerheiligst geloof en bidden met heilige geest, en uzelf aldus bewaren in Gods liefde, in afwachting van de barmhartigheid van onze Heer Jezus Christus, met eeuwig leven in het vooruitzicht” (Jud. 20, 21, NW). Judas had eerder gebeden dat Gods barmhartigheid en vrede vermeerderd zouden worden; wil dat gebed nu ten aanzien van Jehovah’s volk waar gemaakt worden, dan moeten zij zich in de liefde van de Almachtige God bewaren. Op welke wijze? Door ijverig Gods heilige Woord te bestuderen, door geregeld de bijbel te lezen, aangepast aan het programma dat op de school der theocratische bediening van de gemeente wordt gevolgd. Bezoek alle vergaderingen. Verdiep de indruk die het Woord van God op ons leven maakt, door anderen te helpen over Gods reine, rechtvaardige nieuwe ordening van dingen te vernemen. Houd er nooit mee op steeds meer de vrucht van Gods heilige geest aan te kweken. ’Bid met heilige geest’ om wat in overeenstemming met Gods wil is, onder andere of er meer van die heilige geest op ons mag rusten. Indien wij ons aldus in Gods liefde bewaren, zal het resultaat inderdaad zijn dat door bemiddeling van Jezus Christus barmhartigheid, vrede en liefde worden vermeerderd. Wij hebben dit nodig om het werk bestaande in het prediken van het goede nieuws van het Koninkrijk gedaan te krijgen en nog meer mensen uit Babylon de Grote te bevrijden. Wij hebben ook goddelijke barmhartigheid nodig en moeten daarom barmhartig zijn jegens anderen wier leven op het spel staat.
24, 25. (a) Jegens wie moeten wij barmhartigheid tonen, en tussen wie moeten wij daarom onderscheid maken? (b) Hoe tonen wij hun barmhartigheid, en hoe geeft Judas te kennen dat er geen tijd te verliezen is?
24 Derhalve schrijft Judas: „Gaat ook voort barmhartigheid te tonen jegens sommigen die twijfelen; redt hen door hen uit het vuur te rukken. Maar blijft jegens anderen barmhartigheid tonen, dit doende met vrees, terwijl gij zelfs het onderkleed, dat door het vlees bezoedeld is, haat” (Jud. 22, 23, NW). Ten einde dit te doen, moeten wij onderscheid maken tussen degenen die Gods barmhartigheid waard zijn en degenen die ten ondergang gedoemde dierlijke dromers zijn, wier vernietiging werd afgebeeld door het vurige einde dat Sodom onderging. Vanwege hun gemurmureer zijn zulke mensen er de oorzaak van dat onstandvastige personen eraan gaan twijfelen of dit wel Jehovah’s organisatie is. Deze twijfelaars kunnen door de opgeblazen woorden van die klagers zozeer worden geschokt, dat zij de vergaderingen van Jehovah’s volk misschien niet meer bezoeken. Derhalve geeft Judas ons de raad barmhartig te zijn jegens degenen die wankelen en twijfelen. Wij moeten hen niet links laten liggen. Tracht geduldig hen op te bouwen in het geloof. Maar wij moeten snel handelen, evenals brandweerlieden in gevaar gebrachte personen uit een brandend gebouw rukken; zo moeten wij ’hen uit het vuur rukken’.
25 Sommigen zijn misschien gezwicht voor de verleidingen van zulke immorele dromers en hebben aldus hun identiteit als ware christenen bezoedeld (2 Petr. 2:18, NW). Maar ofschoon wij bezoedelde onderklederen haten, zijn wij barmhartig jegens de drager van de klederen en trachten wij zo iemand te helpen weer geestelijk gezond te worden.
26. (a) Wat moeten wij doen, terwijl wij anderen helpen? (b) Hoe tonen Judas’ woorden, die bijna een gebed zijn, op welke wijze wij struikelen kunnen vermijden? (c) Stel de voorzegde bestemming van de goddelozen tegenover het voorrecht van degenen die in Gods liefde blijven.
26 Terwijl wij anderen helpen hun geloof op te bouwen, moeten wij voortdurend ’onvermoeid strijden voor het geloof’, door weerstand te bieden aan alle goddeloze klagers, aan personen die afscheidingen willen veroorzaken en aan allen die Gods onverdiende goedheid zouden willen veranderen in een verontschuldiging om in de gemeente een losbandig gedrag aan de dag te leggen. Door van onze zijde zonder ophouden dit soort van strijd te voeren, zullen wij op Jehovah vertrouwen om ons voor struikelen te behoeden. Hem zij de heerlijkheid: „Aan degene nu die u voor struikelen kan behoeden en u onbesmet, met grote vreugde voor zijn heerlijkheid kan doen staan, aan de enige God, onze Redder door bemiddeling van Jezus Christus, onze Heer, zij heerlijkheid, majesteit, macht en autoriteit in alle voorbijgegane eeuwigheid en nu en tot in alle eeuwigheid. Amen” (Jud. 24, 25, NW). Judas’ woorden zijn bijna een gebed tot Jehovah ten behoeve van zijn volk, dat Hij ons zal schragen en ons voor struikelen zal behoeden indien wij ’onvermoeid strijden voor het geloof’ ten einde in zijn liefde te blijven. Terwijl alle goddeloze zondaars hun lot zullen ondergaan, zoals lang geleden door de Opperrechter werd voorzegd, zullen wij, die ons in eindeloos leven zullen verheugen, het voorrecht ontvangen aan Jehovah toe te schrijven wat hem toekomt.
[Voetnoot]
a Biblical Archaeology, door G. Ernest Wright, blz. 73.