Weerhoud u er niet van ’de waarheid te beoefenen’
„Indien wij de bewering uiten: ’Wij hebben deel met hem’, en toch voortgaan in de duisternis te wandelen, liegen wij en beoefenen wij de waarheid niet.” — 1 Joh. 1:6.
1. (a) Hoe belangrijk is licht? (b) Wat voor soort van licht is belangrijker, en hoe dienen wij hierover te denken?
„GOD [is] licht . . . en er is in eendracht met hem in het geheel geen duisternis” (1 Joh. 1:5). Deze diepe waarheid behoort alle personen die trachten de waarheid te beoefenen, ertoe te inspireren overeenkomstig rechtvaardige beginselen te leven. Indien iemand in eendracht met God is, wandelt hij in het licht. En hoe kostbaar is licht! Indien de zon aan de hemel geen licht zou geven, zou er zelfs geen leven op aarde zijn. Wij kunnen allen de waarde van licht beseffen wanneer wij ons plotseling in een geheel donkere plaats bevinden. Onze eerste reactie is te vragen of er een lamp kan worden aangedaan. Wanneer iemand dus gaat beseffen dat God licht is, dient hij het verlangen te hebben in eendracht te zijn met God, de Bron van alle ware licht.
2. Welk ernstige gebrek aan licht, waarover door Jesaja wordt gesproken, bestaat er thans?
2 Onze huidige wereld is echter vol mensen die God niet kennen en die hem in de meeste gevallen niet wensen te kennen. Het is zoals Jesaja eeuwen geleden onder inspiratie van God zei: „Want zie! duisternis zelf zal de aarde bedekken, en dikke donkerheid de nationale groepen” (Jes. 60:2). Dit is geen duisternis die te wijten is aan het feit dat het zonlicht niet voldoende tot de aarde doordringt. Het is een veel ernstiger duisternis, een duisternis die voortspruit uit een gebrek aan geestelijk licht dat afkomstig is van Jehovah God, de Vader van de hemelse lichten.
3. (a) Wie is de auteur van zulk een duisternis, en hoe beschrijft Efeziërs 6:12 zijn medewerkers? (b) Met welk doel verduistert hij de geest of het verstand van de mensen, en wie heeft hij volgens de apostel Paulus kunnen verblinden?
3 De auteur van deze duisternis is de aartsvijand van de God van het licht, Satan de Duivel, te zamen met zijn mededemonen. Zij worden in Efeziërs 6:12 „de wereldheersers van deze duisternis, . . . de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten”, genoemd. Satan en zijn demonen hebben het erop aangelegd de mensheid in duisternis te houden, onttrokken aan het licht van Jehovah God. In grote trekken lijkt het alsof zij hierin zijn geslaagd. De apostel Paulus noemde de Duivel onder inspiratie van de heilige geest „de god van dit samenstel van dingen”, die „de geest van de ongelovigen heeft verblind opdat het verlichtende licht van het glorierijke goede nieuws over de Christus, die het beeld van God is, niet zou doorschijnen”. Dit ’verblinden van de geest’ heeft geestelijke duisternis tot gevolg. — 2 Kor. 4:4.
4. Welk bewijs is er dat het van God en van zijn Zoon afkomstige licht velen van de mensheid gedurende de gehele geschiedenis van de mens heeft kunnen bereiken?
4 Ook al leven de mensen in zo’n wereld, toch wil dit niet zeggen dat het licht van God en van zijn Zoon, die „het beeld van God” en derhalve eveneens licht is, niet velen van de mensheid bereikt en hen aldus van de duisternis bevrijdt (Joh. 8:12). De God van het licht en zijn Zoon hebben het licht der waarheid in zo’n mate verschaft dat er gedurende de gehele geschiedenis van de mensheid altijd mensen zijn geweest die in het licht hebben gewandeld en de gunst en zegen van de Schepper hebben genoten. In het elfde hoofdstuk van Hebreeën worden enkelen van zulke personen uit voorchristelijke tijden genoemd. De christelijke Griekse Geschriften verhalen de geschiedenis van het begin van het christendom en voeren ons mee tot in de laatste dagen van de eerste eeuw, terwijl ze ons vertellen over Christus Jezus en zijn volgelingen, die in het licht wandelden. En hoewel wij over weinig werkelijk opgetekende geschiedenisberichten beschikken om de aanhangers van het licht in de eeuwen na de dood van de apostelen en de vroege discipelen van Christus tot op onze hedendaagse tijd te identificeren, hebben wij niettemin op grond van de illustratie van Jezus Christus betreffende de tarwe en het onkruid de verzekering dat er gedurende die gehele tijdsperiode personen zouden zijn die in het licht van God zouden wandelen en zijn Woord, het Boek van het licht, zouden volgen (Matth. 13:24-30, 36-43). Nu de vervulling van de illustratie van de tarwe en het onkruid in de hedendaagse tijd haar hoogtepunt bereikt, worden de „zonen van het koninkrijk” in het opgerichte Koninkrijk verheerlijkt, terwijl een overblijfsel dat nog op aarde is helder schijnt „als de zon” en geestelijke verlichting uitstraalt opdat anderen met het oog op hun toekomstige bescherming aan de zijde van de God van het licht bijeengebracht kunnen worden.
NIET GEMAKKELIJK OM IN HET LICHT TE WANDELEN
5. Welke methoden hebben Satan en zijn demonen gebruikt om mensen van het licht van Gods Woord vandaan te houden?
5 De machten der duisternis, Satan, zijn demonen en zijn zichtbare aardse organisatie, voeren een intensieve oorlog om mensen van het licht van Gods Woord en van het wandelen in het licht van God af te houden (1 Joh. 5:19). Degenen die in contact komen met het licht, treffen vaak alle mogelijke belemmeringen op hun pad aan die hen tot struikelen zouden kunnen brengen, waardoor zij in de duisternis zouden blijven. Zo is het mogelijk dat er druk wordt uitgeoefend van de zijde van familieleden die tegen het licht der waarheid strijden. Ook zou er twijfel kunnen rijzen over de waarheidsgetrouwheid van het Woord van God, doordat men zo lang door de valse leerstellingen van de religieuze machten der duisternis verblind is geweest. Misschien heeft iemand wel druk te verduren van de zijde van zijn metgezellen of zijn eigen zondige neigingen, waardoor het moeilijk is overeenkomstig de goddelijke vereisten te leven die aan de kinderen van het licht worden gesteld.
6. (a) Wat kan er zelfs nadat iemand van verslaving aan duisternis is bevrijd, nog met hem gebeuren? (b) Wat dienen wij ons terecht af te vragen?
6 Zelfs nadat iemand zich losgemaakt heeft van de heerschappij van de machten der duisternis en in het licht is gekomen, moet hij een voortdurend bombardement van dit samenstel van dingen verduren. Het kan voor sommigen derhalve wel eens moeilijk zijn ’de waarheid te beoefenen’, maar zij dienen op hun hoede te zijn dat zij niet in hun vroegere levenswijze terugvallen. De apostel Johannes schreef: „Indien wij de bewering uiten: ’Wij hebben deel met hem’, en toch voortgaan in de duisternis te wandelen, liegen wij en beoefenen wij de waarheid niet” (1 Joh. 1:6). Zeker, wij schieten allemaal wel eens te kort, maar welke dingen beoefenen wij? Wandelen sommigen van ons veeleer in de duisternis in plaats van in het licht, ook al beweren zij uit de duisternis van deze wereld in het licht gekomen te zijn? Beoefenen wij werkelijk de waarheid, of blijkt uit ons levenspatroon dat wij terughoudend zijn, zodat wij onszelf bedriegen of tegen onszelf liegen? — 1 Joh. 1:8–2:2.
7. Welk zelfonderzoek is van het grootste belang, en op grond waarvan dient dit te gebeuren?
7 Zelfonderzoek is in dit verband van het grootste belang, waarbij het Woord van God als richtsnoer gebruikt moet worden om te bepalen wat iemand dient te doen als hij de waarheid beoefent en in het licht wandelt. Dit zelfonderzoek strekt zich uit tot enkele uiterst belangrijke terreinen, terreinen waarvoor een ieder van ons belangstelling dient te hebben. Wanneer wij dit zelfonderzoek instellen, dienen wij de woorden in gedachten te hebben die de apostel Paulus tot de gemeente Korinthe sprak: „Want wij durven ons niet te rekenen tot of te vergelijken met sommigen die zichzelf aanbevelen. Door zich onderling naar elkaar af te meten en zich onderling met elkaar te vergelijken, tonen zij stellig hun onverstand” (2 Kor. 10:12). Ons zelfonderzoek dient op grond van het Boek des lichts, het Woord van God, te worden ingesteld. Paulus zei verder nog: „Want indien iemand denkt dat hij iets is, terwijl hij niets is, dan bedriegt hij zijn eigen geest. Maar laat hij zich ervan vergewissen wat zijn eigen werk is, en dan zal hij alleen met betrekking tot zichzelf, en niet in vergelijking met de andere persoon, reden tot opgetogenheid hebben” (Gal. 6:3, 4). Laat Gods Woord aan elkeen afzonderlijk aantonen wat God verlangt van degenen die zeggen dat zij ’de waarheid beoefenen’. Laten wij onszelf niet beoordelen naar een andere persoon of naar menselijke maatstaven.
DE WAARHEID BEOEFENEN IN ONS DAGELIJKS GEDRAG
8. Wat dienen christenen volgens de raad die de apostel Paulus aan de Efeziërs gaf, te vermijden?
8 Aan de gemeente te Éfeze schreef de apostel Paulus de volgende woorden: „Dit zeg ik daarom en betuig ik in de Heer, dat gij niet langer moet blijven wandelen zoals ook de natiën wandelen in de vruchteloosheid van hun denken, verduisterd als zij zijn in hun verstand en vervreemd van het leven dat God toebehoort, wegens de onwetendheid die in hen is, wegens de ongevoeligheid van hun hart. Elk zedelijkheidsbegrip verloren hebbend, hebben zij zich overgegeven aan een losbandig gedrag om hebzuchtig allerlei onreinheid te bedrijven.” — Ef. 4:17-19.
9. Welke maatstaven van de huidige wereld tonen aan dat velen verduisterd zijn in hun verstand?
9 De maatstaven van deze wereld en hun „situatie-ethiek” zijn het produkt van mensen die verduisterd zijn in hun verstand en vervreemd zijn van het leven dat aan God toebehoort. De wereld zegt in feite: „Doe maar waar je zin in hebt”, wat betekent dat men zijn eigen wetgever is en niet gebonden is aan enige wet of regel van buitenaf waardoor iemands vrijheid beperkt zou worden. Deze maatstaf leidt ertoe dat men ongevoelig wordt in zijn hart. „Alles kan”, wordt het motto.
10, 11. Wie behoren eveneens tot degenen die verduisterd zijn in hun verstand, en waarom?
10 Tot degenen die verduisterd zijn in hun verstand, behoren ook vele religieuze leiders van de christenheid die zulke wereldse maatstaven ondersteunen. In plaats dat zij de mensen ertoe aanmoedigen de waarheid te beoefenen, bezwijken zij onder de druk van de natiën en hooggeplaatste personen die verkeerd gedrag vergoelijken. Beschouwt u als bewijs hiervan eens wat een protestantse studentenpastor in de Verenigde Staten over overspel zei: ’Een volledig leven kan het beste verwezenlijkt worden wanneer een man — en ook zijn vrouw — vrij zijn om seksuele betrekkingen buiten het huwelijk [overspel] te hebben, niet in het geheim, maar met elkaars medeweten en toestemming.’ En een predikant uit San Francisco schreef in een weekblad van de Episcopale Kerk: „Geen enkele seksuele handeling is op zichzelf zondig. . . . Ook geloof ik dat twee mensen van hetzelfde geslacht liefde tot uitdrukking kunnen brengen en die liefde kunnen verdiepen door seksuele gemeenschap te hebben [homoseksualiteit].”
11 Deze duisternis van het verstand strekt zich ook uit tot de amusementswereld. Ja, personen uit de artiestenwereld geven zelfs in vele opzichten voor dit geslacht de gedragslijn of de toon aan. Het is niet ongewoon in tijdschriften en kranten over mannen en vrouwen te lezen die in een buitenechtelijke verhouding met elkaar samenleven en kinderen voortbrengen zonder dat er aan een dergelijke vorm van hoererij ook maar enig stigma wordt verbonden. Mochten sommigen hiertegen protesteren, dan worden zij vaak zelfs als preuts en ouderwets bestempeld. In radio- en televisieshows worden deze mensen van twijfelachtige zeden als de belangrijkste attractie voor het voetlicht gebracht. Zij houden ervan hun leven tot een open boek te maken dat door iedereen gelezen en gezien kan worden, alsof zij proberen op alle mogelijke manieren het algemene fatsoen te schokken. Zij weten niet half welk een schok zij in de komende tijd zullen krijgen, als zij oogsten wat zij door hun losbandige gedrag zaaien.
12. Welke beschrijving wordt er in Romeinen 1:24-27 gegeven van degenen die verduisterd zijn in hun verstand?
12 De apostel Paulus gaf een goede beschrijving van dit soort van mensen in zijn brief aan de Romeinen, die negentienhonderd jaar geleden onder soortgelijke omstandigheden leefden. Hij zei: „Daarom heeft God hen, in overeenstemming met de begeerten van hun hart, aan onreinheid overgegeven, opdat zij onderling hun lichamen zouden onteren, ja, zij die de waarheid van God hebben verruild voor de leugen en de schepping hebben vereerd en er heilige dienst voor hebben verricht in plaats van dit te doen jegens Degene die schiep, die gezegend is in eeuwigheid. . . . Daarom heeft God hen overgegeven aan schandelijke seksuele begeerten, want ook hun vrouwen hebben het natuurlijke gebruik van zichzelf veranderd in een tegennatuurlijk gebruik; en insgelijks hebben ook de mannen het natuurlijke gebruik van de vrouw laten varen en zijn zeer verhit geworden in hun wellust jegens elkaar, mannen met mannen, ontucht plegend en in zichzelf de volledige vergelding ontvangend die hun voor hun dwaling toekwam.” — Rom. 1:24-27.
13. Hoe beschrijft Paulus het verstand en het hart van leeghoofdige wereldlingen?
13 In zijn brief aan de Efeziërs zei Paulus dat zulke mensen „verduisterd [waren] in hun verstand . . . wegens de ongevoeligheid van hun hart”. Ook in zijn brief aan de Romeinen zei Paulus dat dezulken „leeghoofdig [zijn] geworden in hun overleggingen en hun onverstandig hart werd verduisterd” (Ef. 4:18; Rom. 1:21). Merk in beide gevallen op dat zulke personen niet in verband worden gebracht met licht, maar met duisternis, met gebrek aan licht en verstand.
14. Toon aan waar het volgens Romeinen 1:28-32 op uitloopt voor degenen die in duisternis verkeren en „leeghoofdig [zijn] geworden in hun overleggingen”.
14 Paulus toont vervolgens aan wat de verdere gevolgen zijn van zulk een leeghoofdigheid door te zeggen: „En evenals zij het verwerpelijk hebben geacht een nauwkeurige kennis van God te hebben, heeft God hen aan een verwerpelijke geestestoestand overgegeven om de dingen te doen die niet betamen, vervuld als zij waren van allerlei onrechtvaardigheid, goddeloosheid, hebzucht, slechtheid, vol zijnde van afgunst, moord, twist, bedrog, kwaadaardigheid, heimelijke fluisteraars zijnde, achterklappers, haters van God, onbeschaamd, hoogmoedig, aanmatigend, uitvinders van schadelijke dingen, ongehoorzaam aan ouders, zonder verstand, ontrouw aan overeenkomsten, geen natuurlijke genegenheid hebbend, onbarmhartig. Ofschoon dezen zeer goed op de hoogte zijn van het rechtvaardige besluit Gods, dat zij die zulke dingen beoefenen, de dood verdienen, blijven zij ze niet alleen doen, maar schenken zij ook nog hun goedkeuring aan hen die ze beoefenen.” — Rom. 1:28-32.
15. Beschrijf met welk probleem degenen te kampen hebben die in het licht willen wandelen.
15 Deze mensen en wegens de invloed van de ’autoriteit van de duisternis’ is de aarde vol van hen — ’beoefenen de waarheid niet’, zo zegt de apostel Johannes, maar ’beoefenen dingen waardoor zij de dood verdienen’. Degenen die in het licht willen wandelen, die in eendracht willen zijn met de Bron van het licht en met zijn Zoon, de Heer Jezus Christus, om kort te gaan, degenen die de waarheid willen beoefenen, hebben met het probleem te kampen hoe zij te midden van deze geestelijke duisternis om hen heen het juiste geestelijke evenwicht kunnen bewaren zonder van het pad des lichts te worden weggelokt. Wat wordt er dan van ons verlangd om het juiste geestelijke evenwicht te kunnen bewaren en niet aldus verlokt te worden?
16. (a) Leg uit wat het betekent „in het licht [te] wandelen”. (b) Hoe vermijden wij verkeerde gedachten en daden, en wiens leven vormt een aanmoediging in die richting?
16 Om de waarheid te kunnen beoefenen, moeten wij „in het licht wandelen” (1 Joh. 1:7). En om in het licht te kunnen wandelen, moeten wij voortdurend acht slaan op de raad die de God van licht ons geeft en liefde voor zijn wegen ontwikkelen. Indien wij dit doen, zullen wij, wanneer wij zien dat dit samenstel van dingen maatstaven goedkeurt die door de God van het licht, Jehovah, worden veroordeeld, niet toelaten dat wij gaan overwegen welk een schijnbare voldoening een dergelijke handelwijze geeft. Wij zullen niet bij onszelf denken hoe fijn het zou zijn ons een ogenblikje maar aan zulke genoegens over te geven, in de mening verkerend dat er voor die lagere maatstaven van de wereld toch ook wel wat te zeggen valt. Wij zullen onszelf niet bedriegen door te denken dat het korte ogenblik van genot de overtreding van de beginselen van het licht toch wel waard zou kunnen zijn. In plaats daarvan zullen wij in onze beoefening van de waarheid God aanroepen en trachten juiste beginselen te volgen. Wanneer wij de bijbel raadplegen, treffen wij hierin bijvoorbeeld het verslag aan over het leven van Mozes, een dienstknecht van Jehovah. Er staat over hem geschreven dat hij weigerde de zoon van de dochter van Farao genoemd te worden, terwijl hij „liever [verkoos] met het volk van God slecht behandeld te worden dan de tijdelijke genieting der zonde te hebben”. Wat stelde Mozes in staat dit te doen? Het verslag zegt: „Omdat hij de smaad van de Christus een grotere rijkdom achtte dan de schatten van Egypte, want hij hield het oog oplettend gericht op de beloning” (Hebr. 11:24-26). Dat wil het zeggen, de waarheid te beoefenen. Dat betekent het, in het licht te wandelen.
DE WAARHEID BEOEFENEN DOOR TOE TE ZIEN OP ONZE OMGANG
17. Welk verband bestaat er tussen het beoefenen van de waarheid en het toezien op onze omgang?
17 Ongetwijfeld hebben velen van u lezers, die deze inlichtingen beschouwen, de gezegden gehoord: ’Vertel mij wie uw vrienden zijn en ik zal u zeggen wie gij zijt’ en ’Soort zoekt soort’. Deze beide gezegden houden de gedachte in dat u veel lijkt op degenen met wie u omgaat. Indien iemand het gezelschap zoekt van mensen van deze verduisterde wereld, die er alleen maar belangstelling voor hebben te doen waar zij zin in hebben, zonder zich te bekommeren om de vereisten met betrekking tot een rechtschapen levenswijze die in de bijbel staan opgetekend, is de kans heel groot dat het zo iemand moeilijk zal vallen zich niet met zulke metgezellen te vereenzelvigen en net als zij te worden. De bijbel geeft in dit verband de waarschuwing: „Slechte omgang bederft nuttige gewoonten” (1 Kor. 15:33). Iedereen die de waarheid wenst te beoefenen, moet zich dus in alle eerlijkheid afvragen of degenen met wie hij omgaat hem helpen in het licht te wandelen of zijn vooruitgang in het dienen van de God van licht belemmeren.
18. (a) Indien een religieuze organisatie bedienaren van het evangelie handhaaft die tot immoraliteit aanmoedigen, waarom bewijst dan het feit dat niet iedereen in die organisatie losbandig leeft, nog niet dat iemand die de waarheid beoefent zich met zo’n organisatie kan blijven vereenzelvigen? (b) Waar moeten degenen die de waarheid beoefenen zich derhalve bevinden?
18 Is het op het gebied van het religieuze denken consequent wanneer iemand die zegt dat hij ’in het licht wil wandelen’, ook verbonden is met een religieuze organisatie welke de zogenaamde „situatie-ethiek” van dit samenstel vergoelijkt? Hoe zou iemand die Gods weg wil leren kennen ten einde op het pad des lichts te wandelen, met een kerkorganisatie verbonden kunnen blijven die een van haar bedienaren van het evangelie toestaat vanaf de kansel dingen te zeggen waardoor overspel, homoseksualiteit en andere vormen van losbandig gedrag worden goedgekeurd? Het maakt geen verschil dat sommigen in de kerkorganisatie zulke dingen niet beoefenen, terwijl anderen dit wel doen. De organisatie houdt nog altijd de handen boven het hoofd van de persoon die dingen gelooft en predikt die in strijd zijn met de uitdrukkelijke wil van de God van het licht. Paulus’ raad betreffende een immorele man in de eerste-eeuwse gemeente te Korinthe luidde: „Verwijdert de goddeloze man uit uw midden” (1 Kor. 5:13). Degenen die de gunst van Jehovah God willen verwerven en de waarheid willen beoefenen, moeten derhalve de vermaning van Openbaring 18:4 opvolgen, waarin over het religieuze Babylon de Grote wordt gezegd: „Gaat uit van haar, mijn volk, indien gij niet met haar in haar zonden wilt delen, en indien gij geen deel van haar plagen wilt ontvangen.” Ja, daar behoren allen die de waarheid beoefenen en in het licht wandelen zich te bevinden, geheel en al „uit” de vals-religieuze organisaties van Babylon de Grote!
19. Hoe kan iemand toezien op zijn omgang op het gebied van ontspanning, en welke keuze wordt derhalve noodzakelijk?
19 Wij dienen er vanzelfsprekend ook op toe te zien wie onze metgezellen zijn op het gebied van ontspanning. Hoewel de ontspanning hier misschien niet zo persoonlijk is — de meeste mensen hebben geen rechtstreekse omgang met personen uit de amusementswereld — dienen wij toch toe te zien op onze gewoonten op het gebied van het lezen van boeken en tijdschriften waarin de verdorven maatstaven van deze wereld worden weerspiegeld of op het terrein van het kijken naar films en televisieuitzendingen waarin dingen worden verheerlijkt en geprezen die door Gods Woord worden veroordeeld, zoals de reeds eerder genoemde dingen die in het boek Romeinen worden beschreven. Wij kunnen niet in het licht van God wandelen terwijl wij omgang hebben met personen van deze goddeloze en zieke maatschappij, die alles goedkeurt waarvan de God van het licht een afkeer heeft. Iedereen moet zelf beslissen welke omgang hij verkiest, maar de beslissing of die persoon de waarheid beoefent, is aan Jehovah God. Houd in gedachten dat de woorden van 1 Johannes 1:6 luiden: „Indien wij de bewering uiten: ’Wij hebben deel met hem’ [dat wil zeggen, met de God van het licht], en toch voortgaan in de duisternis te wandelen, liegen wij en beoefenen wij de waarheid niet.” Het punt waar het om gaat, is duidelijk en krachtig. Alle christenen, volgelingen van de Meester Jezus Christus, hebben de plicht acht te slaan op de raad van Gods Woord en dienovereenkomstig te leven.
20. Noem andere noodzakelijke dingen die wij moeten beschouwen wanneer het op beoefenen van de waarheid aankomt.
20 Het beoefenen van de waarheid wil echter nog meer zeggen dan op ons dagelijkse gedrag letten en in het juiste gezelschap verkeren. Willen wij de waarheid beoefenen, dan dienen wij ook andere noodzakelijke dingen in acht te nemen. Hoe beziet iemand die de waarheid beoefent, bijvoorbeeld zijn omgang met degenen van hetzelfde kostbare geloof op de gemeentevergaderingen? Als iets noodzakelijks, of als iets waaraan men toekomt wanneer men niets beters te doen heeft? En hoe staat het met het aandeel dat men eraan heeft anderen in te lichten over de God van het licht en over zijn Zoon, die het licht der wereld is? Kan men de waarheid beoefenen zonder bereid en verlangend te zijn anderen te vertellen welke zegeningen er volgens Gods Woord voor de mensheid zijn weggelegd? Dan is er ook de kwestie van hulp bieden aan de huisgenoten des geloofs, degenen die er thans een aandeel aan hebben in de christelijke gemeente de waarheid te beoefenen. Welke uitwerking heeft onze beoefening van de waarheid op deze verhouding en de ermee gepaard gaande verantwoordelijkheden? Wil men deelhebben met Jehovah, de God van het licht, en met zijn Zoon, zodat men werkelijk kan zeggen dat men de waarheid beoefent en niet in de duisternis wandelt, dan dient men aan enkele fundamentele vereisten te voldoen. Deze worden in het volgende artikel besproken.