Hoe u voordeel trekt van het nastreven van godvruchtige toewijding
„Ze is ongetwijfeld een middel tot groot gewin, deze godvruchtige toewijding gepaard aan het genoegen nemen met wat men heeft.” — 1 Tim. 6:6.
1. Wie alleen volgen een handelwijze van godvruchtige toewijding, en wat valt hun ten deel?
ALLEEN degenen die God nauwkeurig kennen en in overeenstemming met deze kennis handelen, verkeren in de positie dat zij hem op juiste wijze kunnen aanbidden. Alleen van hen kan er gezegd worden dat zij een loopbaan van „godvruchtige toewijding” of eerbiedigheid volgen, hetgeen blijvend gewin tot gevolg heeft. „Ongetwijfeld”, zo schreef de apostel Paulus aan de jonge christelijke opziener Timótheüs, is ze „een middel tot groot gewin, deze godvruchtige toewijding gepaard aan het genoegen nemen met wat men heeft” (1 Tim. 6:6). „Godvruchtige toewijding is nuttig voor alle dingen, daar ze een belofte inhoudt voor het tegenwoordige en het toekomende leven” (1 Tim. 4:8). Merk op dat Paulus zegt dat godvruchtige toewijding niet slechts een toekomstige beloning schenkt maar thans een middel tot „groot gewin” vormt en „nuttig” is of voordeel afwerpt.
2. Wat brengt 1 Timótheüs 3:16 onder onze aandacht met betrekking tot godvruchtige toewijding?
2 Wat is „godvruchtige toewijding” of eerbiedigheid eigenlijk precies? Er is geen beter antwoord op deze vraag mogelijk dan het voorbeeld van degene die zijn godvruchtige toewijding op volmaakte wijze heeft behouden. De bijbel wijst één man als dat voorbeeld aan. In 1 Timótheüs 3:16 lezen wij: „Ja, het heilige geheim van deze godvruchtige toewijding [letterlijk, dit diep eerbiedigen] is, zoals algemeen wordt erkend, groot: ’Hij werd openbaar gemaakt in het vlees, werd rechtvaardig verklaard in geest, is verschenen aan engelen, werd gepredikt onder natiën, werd geloofd in de wereld, werd opgenomen in heerlijkheid.’” Wie was deze persoon, en hoe werd dit heilige geheim in verband met hem uitgewerkt?
3. (a) Welke vraag met betrekking tot godvruchtige toewijding rees ongeveer zesduizend jaar geleden, en waarom? (b) In welk opzicht was het antwoord op die vraag een „heilig geheim”?
3 Ongeveer zesduizend jaar geleden rees de vraag: Welke mens kan zijn godvruchtige toewijding volmaakt behouden? De aanleiding tot deze vraag was een oneerbiedige daad die door de eerste mens Adam werd begaan. Hoewel de volmaakte Adam alles wat hij bezat aan zijn Schepper te danken had, overtrad hij Gods wet, waardoor hij in gebreke bleef zijn hemelse Vader de liefde, het respect en de toewijding te geven die hij verdiende. Nu Adam zijn volmaaktheid door middel van ongehoorzaamheid had verloren, kon hij alleen maar zondige nakomelingen voortbrengen die niet in staat zouden zijn hun godvruchtige toewijding op volmaakte wijze te behouden. Niettemin wist Jehovah God dat hij een volmaakt mens op aarde kon plaatsen die hier wel toe in staat zou zijn. Totdat die man op het aardse toneel verscheen, bleef het antwoord op de vraag wie zijn godvruchtige toewijding volmaakt kon behouden, een heilig geheim, dat wil zeggen, een geheim dat alleen aan God bekend was. Zoals duidelijk door andere schriftplaatsen wordt aangetoond, is degene om wie het bij dit geheim gaat, de Zoon van God, die als de mens Jezus „openbaar [werd] gemaakt in het vlees” (Joh. 1:14; 1 Joh. 4:2, 3). De gehele levensloop van Jezus Christus als een mens die zijn God en Vader loyaal trouw bleef, vormt derhalve een tastbaar bewijs van godvruchtige toewijding of eerbiedigheid. Wanneer wij de lessen die bij dit „heilige geheim” betrokken zijn, ter harte nemen, kan dit zowel thans als in de toekomst wonderbaarlijke voordelen afwerpen.
4. Wat onthult de handelwijze van Adam met betrekking tot hetgeen het tot gevolg heeft wanneer men in gebreke blijft zijn godvruchtige toewijding te behouden?
4 Wanneer wij beschouwen wat er met Adam gebeurde, kunnen wij duidelijk zien dat het geen gewin of voordeel schenkt, een loopbaan van godvruchtige toewijding te verlaten. Doordat Adam in gebreke bleef zijn God en Vader eerbiedige achting te schenken, verloor hij het volmaakte menselijke leven met alle daaraan verbonden rechten en vooruitzichten. De intieme verhouding tot zijn hemelse Vader waarin hij zich eens had verheugd, was verdwenen. Hij genoot niet langer Gods leiding. Zijn geweten was verontreinigd. De enige erfenis die hij aan zijn kinderen kon nalaten, was onvolmaaktheid en de dood. Aangezien hij met geweld was verdreven, werd het hem belet het schitterende paradijs dat zijn volmaakte tehuis was geweest, opnieuw te betreden. — Gen. 3:8, 17-19, 24.
5. Wierp het voor Jezus Christus gewin of voordeel af zijn godvruchtige toewijding te behouden?
5 Maar hoe stond het met Jezus Christus? Was hij de verliezende partij doordat hij zijn godvruchtige toewijding behield? De loopbaan die hij volgde was inderdaad niet gemakkelijk. De wereld haatte hem erom. Hij werd beschimpt, lichamelijk mishandeld en uiteindelijk als een misdadiger van de ergste soort aan een terechtstellingspaal genageld (Joh. 15:18; 1 Petr. 2:23, 24). Niettemin wierp zijn loopbaan toch veel gewin af. Hij behield een zuiver geweten en bleef van de hulp, leiding en bemoedigingen van zijn Vader voordeel trekken. Driemaal hoorde Jezus Christus zijn Vader zeggen dat zijn handelwijze werd goedgekeurd (Matth. 3:17; 17:5; Joh. 12:28, 29). Hij ervoer de steun van zijn Vader, want hij ontving de kracht om wonderen en tekenen te verrichten (Hand. 2:22). Toen Jezus Christus de verzoekingen van de Duivel met succes had weerstaan, ’kwamen engelen hem dienen’ (Matth. 4:11). Ook „verscheen hem” in de laatste nacht vóór zijn dood „een engel uit de hemel, die hem sterkte” (Luk. 22:43). Wegens zijn getrouwheid tot de dood, wekte Jehovah God zijn Zoon op en schonk hij hem de grootse prijs van onsterfelijk hemels leven. De apostel Paulus schreef onder inspiratie: „God [heeft] hem . . . tot een superieure positie verhoogd en hem goedgunstig de naam gegeven die boven elke andere naam is, zodat in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen van hen die in de hemel en die op aarde en die onder de grond [in het graf, maar wachtend op een opstanding] zijn, en elke tong openlijk zou erkennen dat Jezus Christus Heer is, tot de heerlijkheid van God, de Vader.” — Fil. 2:9-11.
6. Verklaar de uitdrukking „gewin” die Paulus in 1 Timótheüs 6:6 gebruikt.
6 Door evenals Jezus Christus exclusief aan God toegewijd te blijven, kunnen wij tot degenen behoren die zich thans in groot gewin verheugen en het vooruitzicht hebben in de toekomst nog grootsere zegeningen te ervaren. Dit wil niet zeggen dat een christen zich bij het dienen van God en het volgen van een christelijke loopbaan uitsluitend ten doel moet stellen persoonlijk gewin te verkrijgen. Een begrip van het grondwoord voor „gewin”, zoals dit in 1 Timótheüs 6:6 wordt aangetroffen, helpt ons een evenwichtige zienswijze omtrent de aangelegenheid te krijgen. De uitdrukking wordt slechts twee keer in de christelijke Griekse Geschriften gebruikt, namelijk in de verzen 5 en 6 van 1 Timótheüs 6. Deze Griekse uitdrukking (porismos, niet porisma) is afgeleid van het Griekse werkwoord dat „verschaffen; verwerven” betekent en heeft derhalve de betekenis van „een verschaffing; een verwerving” en vervolgens „een middel van gewin; middel van levensonderhoud”. Het Nieuwe Testament in de omgangstaal vertolkt het met „een middel om er rijker van te worden” en „grote rijkdom”. De Petrus-Canisiusvertaling vertaalt het met „bron van verdiensten”.
HET VOORDEEL DAT ZONDEN WORDEN VERGEVEN
7. Wat onthult de bijbel over onze behoefte aan vergeving van zonden, en op welke basis verschaft God die vergeving?
7 Een in het oog springend voordeel van het volgen van een loopbaan van godvruchtige toewijding is dat onze zonden worden vergeven. In het geval van elke ware discipel van Jezus Christus gebeurde dit aanvankelijk toen hij berouw had, zich omkeerde van zijn vroegere handelwijze, een beroep deed op God voor vergeving op grond van Jezus’ slachtoffer en zich vervolgens voor de doop aanbood en zich door bemiddeling van de Zoon (Jezus Christus) en in de naam van de Vader, de Zoon en de heilige geest, aan de Vader (Jehovah God) aanbood. Aangezien hij onvolmaakt is, bedrijft hij daarna toch nog steeds zonden en blijft hij Gods vergeving dus nodig hebben. De apostel Johannes zei: „Indien wij de bewering uiten: ’Wij hebben geen zonde’, misleiden wij onszelf en de waarheid is niet in ons” (1 Joh. 1:8). In zijn hart wil een toegewijde discipel van Jezus Christus echter niet zondigen. Hij denkt hier net zo over als de apostel Paulus toen hij schreef: „Naar de innerlijke mens schep ik werkelijk behagen in de wet van God.” Aangezien dit het geval is, heeft hij heel veel spijt van elke zonde die hij bedrijft en vraagt hij God nederig om vergeving. Wegens zijn berouwvolle houding en geloof in de verzoenende voordelen van Jezus’ slachtoffer, verwerft hij die vergeving. — Rom. 7:22-25; 1 Joh. 2:1, 2.
8. Met welke gevoelens kunnen wij, aangezien onze zonden zijn vergeven, God in gebed naderen, en welk vertrouwen kunnen wij hebben dat hij ons zal verhoren?
8 Omdat hun zonden worden vergeven, blijven toegewijde discipelen van Jezus Christus zich in een rein geweten verheugen. Zij hebben het vertrouwen dat Jehovah God ingenomen is met hun oprechte krachtsinspanningen om een leven te leiden dat in overeenstemming is met de leiding van zijn geest (Gal. 5:16-18). Daarom hebben zij volledige vrijmoedigheid van spreken wanneer zij God betreffende welke kwestie maar ook naderen, aangezien zij er zeker van zijn dat hij hen door middel van zijn geest zal leiden en helpen om aan beproevingen het hoofd te bieden of problemen op te lossen waarmee zij misschien geconfronteerd worden (Luk. 11:11-13). Het is zoals de apostel Johannes opmerkte: „Wat wij ook vragen, ontvangen wij van hem, omdat wij zijn geboden onderhouden en de dingen doen die in zijn ogen welbehaaglijk zijn.” — 1 Joh. 3:22.
9, 10. Hoe helpt God ons, zoals in Romeinen 8:26, 27 wordt aangetoond, zelfs al weten wij niet waar wij om moeten bidden?
9 Soms kan het echter voorkomen dat een ware christen niet eens weet waar hij om moet bidden in verband met hetgeen hij onder de ogen moet zien. Er kan een aanhoudende vervolging zijn. Hij voelt zich misschien belast doordat er vele zware verantwoordelijkheden op hem rusten. Misschien voelt hij wel de last van een persoonlijk probleem waarmee hij tobt. Hij weet niet zeker wat hij moet doen. Misschien begrijpt hij zelfs niet eens waarin het probleem eigenlijk bestaat. Toch wordt hij wegens zijn reine positie voor het aangezicht van God niet zonder hulp gelaten. Zoals in Romeinen 8:26, 27 wordt aangetoond, zal Gods geest hem helpen. Wij lezen: „Evenzo komt ook de geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet waarvoor te bidden naar het nodig is, maar de geest zelf pleit voor ons met onuitgesproken verzuchtingen. Toch weet hij die de harten onderzoekt, wat de bedoeling van de geest is, want deze pleit in overeenstemming met God voor heiligen.”
10 Hoe komt Gods geest, zoals hier wordt vermeld, de „onuitgesproken verzuchtingen” van een christen te hulp ten einde hem te helpen? Welnu, Jehovah God heeft door middel van zijn geest mensen ertoe geïnspireerd de bijbel te schrijven, met inbegrip van gebeden waarin zijn wil en gedachten over allerlei kwesties onder woorden worden gebracht. Hij weet de „bedoeling van de geest”, dat wil zeggen, van de dingen die hij zijn heilige geest door bemiddeling van de bijbelschrijvers heeft laten zeggen. Hij beseft ook de gevoelens en noden van zijn volk. Daarom aanvaardt hij de geïnspireerde gebeden als waren ze de gebeden die zijn dienstknechten zouden opzenden als zij slechts zouden weten waar zij om zouden moeten vragen, en beantwoordt hij deze. Aldus helpt hij zijn volk aangelegenheden in hun leven op een dusdanige wijze af te handelen dat dit in overeenstemming is met zijn Woord, ook al weten zij niet van tevoren welke handelwijze zij moeten volgen. Hij laat niet toe dat zijn getrouwen ’worden verzocht boven hetgeen zij kunnen dragen’ en ook laat hij hen niet „in de steek”. — 1 Kor. 10:13; 2 Kor. 4:8, 9.
BESCHERMD TEGEN DE ZIEKTEN VAN DE WERELD
11, 12. Hoe wordt een christen door het nastreven van godvruchtige toewijding beschermd tegen bijvoorbeeld geslachtsziekten?
11 Behalve dat het nastreven van godvruchtige toewijding ons in staat stelt een zuiver geweten te behouden en Gods vergeving en hulp te blijven genieten, worden wij hierdoor ook tegen de ziekten van de wereld beschermd. Op het ogenblik wordt de wereld bijvoorbeeld door geslachtsziekten geteisterd. Ze komen zelfs in afgelegen plaatsen op de aarde voor. Het probleem van geslachtsziekten is zo groot dat Dr. M. G. Candau van de Wereldgezondheidsorganisatie van de Verenigde Naties (in het voorjaar van 1973) waarschuwde: „Het is van het grootste belang dat er snel wordt opgetreden voordat door geslachtsverkeer overgebrachte ziekten volledig uit de hand lopen . . . de wereld bevindt zich in de greep van een wezenlijke epidemie.”
12 Er bestaat echter geen „wezenlijke epidemie” van geslachtsziekten onder degenen die godvruchtige toewijding nastreven. Zij beseffen dat geslachtsziekten niet slechts een medisch probleem maar in de eerste plaats een moreel probleem vormen. Zij hebben een eerbiedige achting voor de woorden van Jezus Christus: „Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Gij moogt geen overspel plegen.’ Ik zeg u echter dat een ieder die naar een vrouw blijft kijken ten einde hartstocht voor haar te hebben, in zijn hart reeds overspel met haar heeft gepleegd” (Matth. 5:27, 28). Aangezien ware christenen dit gebod ter harte nemen, worden zij ertegen beschermd in situaties te komen die ertoe zouden kunnen leiden dat zij in verzoeking geraken. Hun strijd tegen onjuiste seksuele verlangens heeft ertoe bijgedragen dat zij vrij zijn van de gesel van syfilis en gonorroea en alle verschrikkelijke gevolgen vandien: blindheid, steriliteit, krankzinnigheid en een vroegtijdige dood. Hun godvruchtige toewijding heeft hen beslist beschermd.
13. Welke voordelen ontvangen degenen die gehoorzaam zijn aan de vermaning zich te „reinigen van elke verontreiniging van vlees en geest”?
13 Aangezien Jehovah’s dienstknechten evenzo waardering hebben voor de bijbelse vermaning zich te „reinigen van elke verontreiniging van vlees en geest”, mijden zij het gebruik van tabak, de betelnoot en andere schadelijke verslavende middelen (2 Kor. 7:1). Hun trouw aan Gods Woord heeft hen ook beschermd tegen de schadelijke gevolgen van alcoholisme (1 Kor. 6:9-11). Geldmiddelen die vroeger aan schadelijke gewoonten werden verspild, worden nu dusdanig gebruikt dat dit personen en hun gezinnen tot produktieve leden van de gemeenschap en tot een eer voor Gods naam en volk maakt. De loopbaan van godvruchtige toewijding is in dit opzicht een „bron van verdiensten” voor hen geweest.
14. Wanneer wij beschouwen waar het leven van wereldse personen op uitloopt, waarom kunnen wij dan zeggen dat het nastreven van godvruchtige toewijding tastbaar gewin tot resultaat heeft? Illustreer dit.
14 Het tastbare gewin waarmee godvruchtige toewijding vergezeld gaat, blijkt duidelijk wanneer het naast het enorme verlies geplaatst wordt dat uit het volgen van de wegen van de wereld voortspruit. Neem bijvoorbeeld eens het geval van een meisje dat de een of andere geslachtsziekte heeft opgelopen of wier leven schade heeft ondervonden van drugs. Heeft zij niet veel verloren? Wat valt er over haar ouders te zeggen? Hoeveel geld denkt u dat zij zouden willen betalen om hun dochter weer terug te hebben zoals zij eens was? Zij zouden waarschijnlijk geen kosten sparen, als zij het geld hadden of eraan konden komen, om dit tot stand te brengen. En wat valt er te zeggen over een echtgenoot die een alcoholist is? Zou hij het niet bijzonder heilzaam vinden de gezondheid, het respect en de positie te herwinnen die hij wellicht door alcoholmisbruik is kwijtgeraakt? Zou zijn vrouw niet bereid zijn een grote som gelds neer te tellen als haar man hierdoor een voortreffelijk gezinshoofd zou worden die zich goed van zijn verantwoordelijkheden kwijt? Ja, mensen van de wereld zouden er veel voor over hebben om voor zichzelf of hun geliefden het gewin te verkrijgen dat godvruchtige toewijding nu reeds afwerpt.
GODSVRUCHT SCHENKT VRIENDEN
15. Hoe verkrijgen wij door het nastreven van godvruchtige toewijding ware vrienden?
15 Een loopbaan van godvruchtige toewijding volgen, heeft verder nog tot resultaat dat wij werkelijke vrienden hebben. Als ware christenen, hebben wij Jehovah God en zijn Zoon Jezus Christus als onze belangrijkste vrienden. Het is zoals Jezus tot zijn elf getrouwe apostelen zei: „Ik noem u niet langer slaven, want een slaaf weet niet wat zijn meester doet. Maar ik heb u vrienden genoemd, want alle dingen die ik van mijn Vader heb gehoord, heb ik u bekendgemaakt” (Joh. 15:15). Wij zijn ook vrienden van elkaar. Als vrienden voldoen degenen die God en Christus kennen aan de beschrijving van Spreuken 17:17: „Een ware metgezel heeft te allen tijde lief, en is een broeder die geboren wordt voor de tijd dat er benauwdheid is.” Alleen onder degenen die in de ware christelijke gemeente godvruchtige toewijding nastreven, kunt u zulke metgezellen vinden. Er bevinden zich in de gemeente geen raciale, maatschappelijke en economische barrières; alle gemeenteleden zijn „broeders” en „zusters” (Matth. 23:8). Waar u op deze aarde ook gaat, u zult onder degenen die godvruchtige toewijding beoefenen, ware vrienden aantreffen. Deze vrienden zijn personen aan wie u uw bezittingen en gevoelens kunt toevertrouwen. Zij zijn bereid van hun tijd, energie en waardevolle dingen te geven om u te helpen en aan te moedigen. Bovendien zijn er in elke gemeente van Jehovah’s volk bekwame mannen die oprecht bezorgd zijn voor het welzijn van allen die met de gemeente zijn verbonden, vooral vanuit een geestelijk standpunt bezien, en die bereidwillig en graag aandacht schenken aan hun behoeften.
„MET TEVREDENHEID”
16. Wat is noodzakelijk, zoals in 1 Timótheüs 6:6 te kennen wordt gegeven, om het gewin dat uit het nastreven van godvruchtige toewijding voortspruit, te beveiligen?
16 Het volgen van een loopbaan van godvruchtige toewijding schenkt ons beslist veel gewin. Zelfs thans is dit gewin iets wat te kostbaar is om te verliezen. Wij dienen het derhalve met zorg te beveiligen. Een belangrijke manier waarop wij dit kunnen doen is, tevreden te blijven en werkelijk waardering te hebben voor de talloze voordelen die wij genieten. Het is opmerkenswaardig dat de apostel Paulus godvruchtige toewijding met het genoegen nemen met wat men heeft of tevredenheid in verband brengt door te zeggen: „Ze is ongetwijfeld een middel tot groot gewin, deze godvruchtige toewijding gepaard aan het genoegen nemen met wat men heeft [„tevredenheid”, Nieuwe Vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap].” — 1 Tim. 6:6.
17. Hoe kan het in geestelijk opzicht schadelijk voor ons worden wanneer wij niet langer tevreden zijn met wat wij in materieel opzicht bezitten?
17 Zouden wij ooit ontevreden worden en onze waardering voor de zegeningen die door het nastreven van godvruchtige toewijding tot ons zijn gekomen, verliezen, dan zouden wij kunnen gaan denken dat elders een groter gewin gevonden kan worden. Zou iemand bijvoorbeeld niet langer de houding kunnen bezitten die in 1 Timótheüs 6:8 (Leidsche Vertaling) onder woorden wordt gebracht: „Hebben wij dus voedsel en dekking [kleding en onderdak], dan zullen wij daarmee genoegen nemen.” Hij gaat misschien met jaloerse blikken de voorspoed van anderen bezien en wordt helemaal in beslag genomen door het nastreven van materiële dingen. Van een geestelijk standpunt uit bezien, zou dit heel schadelijk kunnen zijn en uiteindelijk misschien zelfs kunnen leiden tot het verlies van een goedgekeurde verhouding tot God. De apostel Paulus wees op dit gevaar en schreef: „Zij . . . die besloten zijn rijk te worden, vallen in verzoeking en een strik en vele zinneloze en schadelijke begeerten, die de mensen in vernietiging en verderf storten. Want de liefde voor geld is een wortel van allerlei schadelijke dingen, en door hun streven op die liefde te richten, zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich overal met vele pijnen doorboord.” — 1 Tim. 6:9, 10; zie ook Hebreeën 13:5.
18. (a) Waardoor dienen wij onze tevredenheid niet te laten beïnvloeden? (b) Wat dient de reden voor de tevredenheid van een christen te zijn, zoals door de apostel Paulus wordt aangetoond?
18 Bovendien moeten wij ervoor waken dat wij niet toelaten dat omstandigheden ernstig afbreuk doen aan onze tevredenheid. De apostel Paulus heeft in dit opzicht een uitstekend voorbeeld gegeven. Hij drukte zichzelf als volgt uit: „Ik heb geleerd om in welke omstandigheden ik ook verkeer, genoegen te nemen met wat ik heb [of, tevreden te zijn]. Ik weet inderdaad wat het zeggen wil weinig te hebben, ik weet inderdaad wat het zeggen wil overvloed te hebben. In alles en in alle omstandigheden heb ik van beide het geheim geleerd: verzadigd te zijn en honger te lijden, overvloed te hebben en gebrek te lijden” (Fil. 4:11-13). Merk op dat Paulus’ tevredenheid constant was. Hij redeneerde niet: ’Ik zal tevreden zijn wanneer ik rijkdom, een positie, aanzien of iets dergelijks heb.’ Zijn tevredenheid was gebaseerd op zijn verhouding tot Jehovah God en Jezus Christus, op het feit dat hij hen kende en door hen werd gekend. Dit is de enige betrouwbare basis voor tevredenheid.
19. Waarom is het gevaarlijk toe te laten dat materiële dingen of aardse verhoudingen onze tevredenheid ernstig beïnvloeden?
19 In deze wereld heeft niets anders enige werkelijke stabiliteit. De dood kan ons van dierbare familieleden en vrienden beroven. Ongelukken of ziekte kunnen ons of geliefden hulpeloos en kreupel achterlaten. Bezittingen kunnen gestolen of vernietigd worden. Wanneer wij dus materiële dingen, een positie of de een of andere aardse verhouding tot de werkelijke basis voor onze tevredenheid zouden maken, kan dit tot een bittere teleurstelling leiden. Zulk een teleurstelling kan iemand er zelfs toe brengen God te verloochenen en een verkeerde redenatie te gaan volgen, zoals Asaf deed toen hij zei: „Waarlijk, het is tevergeefs dat ik mijn hart heb gereinigd en dat ik mijn handen in louter onschuld was” (Ps. 73:13). Wanneer een dergelijke redenatie niet aan banden wordt gelegd, kan deze iemand ertoe brengen met het nastreven van godvruchtige toewijding op te houden.
20. Wat kunnen wij doen om onze tevredenheid te behouden?
20 Wij moeten er altijd voor waken dat deze wereld, met haar standpunten, materialistische kijk en handelwijze, onze tevredenheid aantast. Daarom is het goed er de tijd voor te nemen met waardering na te denken over het grote gewin dat ons ten deel is gevallen sinds wij ermee begonnen godvruchtige toewijding na te streven. Mogen wij over het verkrijgen van een goedgekeurde verhouding tot God net zo denken als de psalmist: „Gelukkig is degene die gij uitkiest en doet naderen, opdat hij in uw voorhoven mag verblijven. Hij zal stellig verzadigd worden met het goede van uw huis, de heilige plaats van uw tempel” (Ps. 65:4). Hoe dwaas zou het zijn dit op te geven omdat iets niet helemaal zo gaat als wij wel zouden willen!
21, 22. (a) Welke toekomstige voordelen zullen degenen ten deel vallen die godvruchtige toewijding nastreven? (b) Wat kunnen wij doen om het te vermijden dat wij deze voordelen verliezen?
21 Houd ook in gedachten dat het nastreven van godvruchtige toewijding „een belofte inhoudt voor . . . het toekomende leven” (1 Tim. 4:8). Wat de gezalfde broeders van Christus betreft die zich nog op aarde bevinden, zij ’hopen niet alleen in dit leven op Christus’. Hun wacht de grootse beloning om duizend jaar lang met hem in de hemel te regeren (1 Kor. 15:19, 50-54; Openb. 20:6). Een gestadig toenemende „grote schare” personen die met deze gezalfden verbonden zijn, hebben eveneens een grootse hoop. Zij zien verlangend uit naar de naderende „grote verdrukking”, waarin allen die weigeren als Jehovah’s goedgekeurde dienstknechten ’God te kennen’ van deze aarde verwijderd zullen worden. Degenen die God loyaal aan de zijde van Christus’ geestelijke broeders dienen, koesteren de hoop om hetzij door middel van een opstanding uit de dood of doordat zij die verdrukking overleven, eeuwig op een gereinigde aarde te leven, vrij van pijn en ziekte en zonder oud te worden. Dan zal „de aarde . . . stellig vervuld zijn van de kennis van Jehovah zoals de wateren ook de zee bedekken”, en hiermee wordt niet slechts verstandelijke kennis bedoeld, maar kennis die aan het werk wordt gezet om de goddelijke wil ten uitvoer te brengen. — Jes. 11:9; 2 Thess. 1:6-10; Openb. 7:9-17; 21:3-5.
22 O, wat een grootse zegeningen zijn er weggelegd voor degenen die godvruchtige toewijding blijven nastreven! Mogen wij als personen die godvruchtige toewijding nastreven, nooit toelaten dat ook maar iets een schaduw werpt op de onschatbare waarde die het voor ons heeft door God en Christus gekend te zijn als hun goedgekeurde dienstknechten. Mogen wij op onze hoede blijven voor alles wat ons van tevredenheid zou kunnen beroven. Mogen wij altijd het volmaakte voorbeeld van Jezus Christus voor ogen houden. „Laten . . . wij . . . met volharding de ons voorgestelde wedloop lopen, terwijl wij oplettend het oog gericht houden op de Voornaamste Bewerker en Volmaker van ons geloof, Jezus. Wegens de hem voorgestelde vreugde heeft hij een martelpaal verduurd, schande verachtend, en is hij aan de rechterhand van de troon van God gaan zitten. Ja, let nauwkeurig op degene die van zondaars zulk een tegenspraak tegen hun eigen belangen in, heeft verduurd, opdat gij niet moe wordt en bezwijkt in uw ziel.” — Hebr. 12:1-3.