Een apostel keert zich tegen afval
Opdat u het meeste nut van dit artikel zult hebben, raden wij u aan het bijbelboek te lezen dat bekendstaat als De Eerste brief van Johannes. Het beslaat slechts enkele bladzijden.
TEGEN het einde van de eerste eeuw van onze gewone tijdrekening werd de vroege christelijke gemeente door een ernstig en verraderlijk gevaar bedreigd. Was dit vervolging van de zijde van personen buiten de christelijke gemeenschap? Neen, het grootste gevaar kwam van binnenuit. De vijand die op de loer lag, was afval.
Omstreeks het jaar 98 G.T. was er nog één apostel overgebleven, die als een laatste bolwerk diende tegen wat later een vloedgolf van valse leerstellingen en religieuze en politieke compromissen zou blijken te zijn. Dit was de bejaarde apostel Johannes, de zoon van Zebedéüs en broer van de apostel Jakobus, die ongeveer 54 jaar voordien de marteldood was gestorven. Als jongeman had Johannes gedurende Jezus’ korte aardse bediening met Jezus samengewerkt. Het was waarschijnlijk aan Johannes’ dynamische persoonlijkheid toe te schrijven dat Jezus hem een ’Zoon van de donder’ noemde. Nu hij een hoogbejaarde man was geworden, zette hij zich ertoe een krachtige brief te schrijven waarin hij de christelijke gemeenten waarschuwingen en raad gaf. Wat hij zegt, is voor ons in deze tijd nog steeds van het allergrootste belang. — Mark. 3:17; Luk. 9:51-56.
Johannes was zich er terdege van bewust dat er onder zijn medegelovigen afval begon binnen te dringen. De apostel Paulus had een dergelijke afval al eerder voorzegd (Hand. 20:29, 30). In niet mis te verstane bewoordingen ontmaskerde Johannes de bedriegers door te zeggen: „Ook nu [zijn er] vele antichristen opgestaan; uit welk feit wij te weten komen dat het laatste uur is aangebroken. Zij zijn van ons uitgegaan, maar zij waren niet van ons slag; want indien zij van ons slag waren geweest, zouden zij bij ons zijn gebleven.” Dat Johannes over „antichristen” in het meervoud spreekt, duidt erop dat de afval niet tot één persoon was beperkt maar dat er velen bij betrokken waren die de in de Schrift uiteengezette zienswijze met betrekking tot Christus loochenden. — 1 Joh. 2:18, 19.
Wie waren die antichristen? En hoe trachtten zij hun medegelovigen te bedriegen? Johannes neemt geen blad voor de mond wanneer hij de afvallige antichristen aan de kaak stelt. Hij valt hen op drie terreinen aan: (1) hun loochening dat Christus in het vlees was gekomen, (2) hun loochening dat Jezus de Christus en de Zoon van God was en (3) hun loochening dat zij zelf zondaars waren.
Is Christus in het vlees gekomen?
Maar u zou kunnen vragen: ’Hoe konden sommige gelovigen nu loochenen dat Jezus in het vlees was gekomen?’ Tegen het einde van de eerste eeuw hadden sommige christenen klaarblijkelijk invloed ondervonden van de Griekse filosofie, met inbegrip van het vroege gnosticisme. Deze afvalligen waren van mening dat alle stoffelijke dingen, met inbegrip van het vleselijke lichaam, boos of slecht waren. In de ogen van de afvallige antichristen was Jezus dus niet in het boze vlees gekomen, maar veeleer als een geest. Johannes toont duidelijk aan dat hij dergelijke theologische redenaties waardoor de uitwerking van Christus’ loskoopoffer werd geloochend, in geen enkel opzicht onderschrijft. Daarom schrijft hij over „Jezus Christus, een rechtvaardige”, die „een zoenoffer voor onze zonden [is], echter niet alleen voor de onze, maar ook voor die van de gehele wereld”. — 1 Joh. 2:1, 2.
Met een eenvoudige en niet mis te verstane definitie verduidelijkt Johannes de kwestie later nog verder door te zeggen: „Elke geïnspireerde uiting die Jezus Christus belijdt als gekomen in het vlees, spruit uit God voort, maar elke geïnspireerde uiting die Jezus niet belijdt, spruit niet uit God voort.” — 1 Joh. 4:2, 3.
Jezus niet de Christus?
Sommige andere belijdende christenen van joodse origine waren klaarblijkelijk gaan loochenen dat Jezus de Christus en de Zoon van God was. Johannes geeft openlijk zijn afkeuring te kennen over een dergelijk gebrek aan geloof door te zeggen: „Wie anders is de leugenaar dan degene die loochent dat Jezus de Christus is? Dit is de antichrist, degene die de Vader en de Zoon loochent” (1 Joh. 2:22). De ondubbelzinnige uitlatingen van Johannes laten geen ruimte voor personen die twijfelen.
Johannes stelt later nog een vraag om zijn betoog kracht bij te zetten: „Wie is het die de wereld overwint dan hij die geloof heeft dat Jezus de Zoon van God is? . . . Ik schrijf u deze dingen opdat gij moogt weten dat gij eeuwig leven hebt, gij die uw geloof in de naam van de Zoon van God stelt.” — 1 Joh. 5:5, 13.
Zijn wij zondaars?
Hoe ongelooflijk het ook moge klinken, toch beweerden sommigen van de antichristen dat zij zonder zonde waren, of misschien dachten zij wel (aangezien zij zich als gered beschouwden) dat zij niet meer konden zondigen. Daarom hamert Johannes in zijn gehele brief voortdurend op de onjuistheid van deze drogreden. Hij zegt bijvoorbeeld: „Indien wij de bewering uiten: ’Wij hebben geen zonde’, misleiden wij onszelf en de waarheid is niet in ons. . . . Indien wij de bewering uiten: ’Wij hebben niet gezondigd’, maken wij hem [God] tot een leugenaar, en zijn woord is niet in ons.” — 1 Joh. 1:8-10.
’Maar wat is zonde’? zou u kunnen vragen. Het Griekse woord hamartia betekent letterlijk „het doel missen”. Maar onder inspiratie geeft Johannes een ruimere definitie: „Een ieder die zonde beoefent, beoefent ook wetteloosheid, en daarom is zonde wetteloosheid [Grieks: anomia, hetgeen duidt op minachting voor en schending van de wet, slechtheid, goddeloosheid] . . . Wie zonde beoefent, spruit uit de Duivel voort . . . Een ieder die uit God is geboren, beoefent geen zonde.” — 1 Joh. 3:4, 8, 9.
Het is waar dat wij allen zondaars zijn. Maar Johannes’ belangstelling ging ernaar uit de moedwillige zondaar of wetsovertreder te veroordelen, degene die „zonde beoefent”. Later onthult hij de ernst van de situatie voor de beoefenaar van zonde door te verklaren: „Hieraan zijn de kinderen van God en de kinderen van de Duivel kenbaar: Een ieder die geen rechtvaardigheid betracht, spruit niet uit God voort, evenmin als hij die zijn broeder niet liefheeft” (1 Joh. 3:10; 5:18). Mogen wij het derhalve vermijden op onchristelijke wijze zonde te beoefenen.
Welke beweegreden school er achter de afval?
Wat zou een ten grondslag liggende drijfveer achter deze verschillende afvallige leerstellingen kunnen zijn? Eén mogelijkheid wordt verschaft door William Barclay, een twintigste-eeuwse kenner van het Grieks, die schrijft dat de moeilijkheden die Johannes probeert te bestrijden, afkomstig waren van mannen „die zich ten doel stelden het christendom intellectueel respectabel te maken . . ., die op de hoogte waren van de gangbare intellectuele tendensen en stromingen en die het christendom wilden vertolken in bewoordingen van deze heersende filosofische ideeën. Ze waren afkomstig van mannen die van mening waren dat de tijd was aangebroken dat het christendom op goede voet kwam te staan met de wereldlijke filosofie en met het eigentijdse denken”.
Een overeenkomstige zienswijze, waardoor het ware geloof bij de basis ervan wordt aangevallen, wordt in de hedendaagse tijd door sommigen aangehangen. Deze redetwisters willen de christelijke leer verwateren en haar aanvaardbaarder maken voor de gerespecteerde en intellectuele elementen van dit samenstel. Zouden zulke zienswijzen die sommigen er in de afgelopen jaren op na hebben gehouden, ingang hebben gevonden, dan zouden Jehovah’s Getuigen beslist hun unieke „oorspronkelijke christelijke” kenmerken en vitaliteit hebben verloren.
Daarom is Johannes’ raad ook in deze tijd zo actueel: „Want dit betekent de liefde tot God, dat wij zijn geboden onderhouden; en toch zijn zijn geboden geen drukkende last.” Die geboden houden in dat wij het goede nieuws van Gods koninkrijk moeten prediken, ons afgescheiden van de wereld moeten bewaren en ons neutraal ten opzichte van haar conflicten moeten opstellen, terwijl wij ons uiterste best doen om Jehovah’s naam te heiligen en ware liefde in praktijk te brengen. — 1 Joh. 5:3; Mark. 13:10; Joh. 17:16; Matth. 6:9; 1 Joh. 3:23.
Tegenwicht tegen zonde en afval
Is het mogelijk het beoefenen van zonde een halt toe te roepen? Het antwoord van Johannes luidt: „Wie niet liefheeft, heeft God niet leren kennen, WANT GOD IS LIEFDE.” Johannes maakt zijn punt aldus met treffende eenvoud duidelijk. Liefde is de sleutel. En de liefde die God door bemiddeling van zijn Zoon tot uitdrukking heeft gebracht, vormt het tegenwicht tegen de gevolgen van zonde. „Hierdoor werd de liefde Gods in ons geval openbaar gemaakt, dat God zijn eniggeboren Zoon naar de wereld heeft uitgezonden, opdat wij door bemiddeling van hem leven zouden verwerven.” Welke uitwerking dient deze kennis op ons te hebben? Johannes antwoordt: „Geliefden, als God ons zó heeft liefgehad, zijn ook wij verplicht elkaar lief te hebben.” — 1 Joh. 4:8-11.
Als wij God en onze naaste werkelijk liefhebben, zullen wij de vijandelijke infiltratie van zonde en afval weerstaan. Liefde handelt niet moedwillig in strijd met Gods wetten en beginselen. Toch waarschuwt Johannes: „Er is een zonde welke de dood met zich brengt.” Onberouwvolle afvalligen horen beslist in de categorie thuis van degenen die vernietiging verdienen. — 1 Joh. 5:16, 17; Matth. 12:31; Luk. 12:10; Hebr. 6:4-6; 10:23-27.
Indien zonde en afval de donkere draad zijn die door Johannes’ brief loopt, vormt ware liefde een snoer parels waardoor deze draad wordt bedekt. Ook al bevat zijn brief een sombere waarschuwing, toch wordt hij duidelijk verlicht door drie steeds weer terugkerende thema’s — liefde, licht en leven. Johannes zegt: ’Ga de leugenaars, de antichristen, de afvalligen uit de weg. Werp duisternis af, wandel in het licht. Verwerp haat en beoefen liefde. Weersta zonde, in de wetenschap dat indien u een zonde begaat, u een helper of voorspraak bij de Vader hebt, Jezus Christus.’ Ja, „dit is het gegeven getuigenis, dat God ons eeuwig leven heeft gegeven, en dit leven is in zijn Zoon”. — 1 Joh. 5:11; 2:1, 2.
In zijn laatste raadgeving waarschuwt Johannes: „Kindertjes, wacht u voor de afgoden” (1 Joh. 5:21). In de wereld van het oude Rome was deze raad bijzonder passend. En voor degenen die in deze tijd het ware christendom willen beoefenen en afval willen vermijden, is hij nog altijd even belangrijk. Mogen wij derhalve acht slaan op Johannes’ geïnspireerde raad. Deze zal ons helpen zonde te weerstaan, ware christelijke liefde te beoefenen, het pad der waarheid te bewandelen en een onwrikbaar standpunt tegen afval in te nemen.
[Illustratie op blz. 17]
Griekse filosofie leidde tot afval