Verricht loyaal dienst als „medewerkers in de waarheid”
„Gij doet een getrouw werk in al wat gij voor de broeders doet . . . Wij zijn . . . verplicht zulke personen gastvrij te ontvangen, opdat wij medewerkers in de waarheid moge worden.” — 3 JOHANNES 5-8.
1. Hoe moeten wij Jehovah aanbidden om hem te behagen?
JEHOVAH zoekt naar mensen die hem „met geest en waarheid” aanbidden (Joh. 4:23, 24). Willen zij zijn goedkeuring genieten, dan moet hun aanbidding in overeenstemming zijn met wat God over zichzelf en zijn voornemens heeft geopenbaard. Zij moeten ook vasthouden aan het volledige patroon van christelijke onderwijzingen waarin Jezus Christus centraal wordt gesteld. Het is voor redding van het allergrootste belang in deze waarheid te blijven wandelen. — Ef. 1:13, 14; 1 Joh. 3:23.
2. Welke vraag rijst er, en waar zullen wij nuttige leiding aantreffen?
2 Getuigen van Jehovah moeten ermee voortgaan in de waarheid te wandelen. Zij moeten in het verrichten van „heilige dienst” zelfs volledig met elkaar samenwerken door als „medewerkers in de waarheid” loyaal de Koninkrijksbelangen te bevorderen (Rom. 12:1; 3 Joh. 5-8; Matth. 6:33). Maar hoe kan dit worden gedaan? In de derde geïnspireerde brief van de apostel Johannes wordt bijzonder nuttige leiding verschaft.
Blijf in de waarheid wandelen
3. Hoe blijkt uit de beginwoorden van Drie Johannes dat er een band van christelijke liefde bestond?
3 Uit de beginwoorden van de apostel blijkt duidelijk dat er een band van christelijke liefde bestond. Hij schreef:
„De oudere man aan Gajus, de geliefde, die ik waarlijk liefheb” (3 Joh. 1).
Johannes noemde zich „de oudere man”, klaarblijkelijk wegens zijn vergevorderde leeftijd en mate van geestelijke groei. Gajus was zijn dierbare christelijke vriend die in een niet nader genoemde plaats woonde. Johannes noemt hem „de geliefde”, waarbij hij een hartelijke uitdrukking gebruikt die onder de vroege christenen gewoon was. — Rom. 16:5; 2 Petr. 3:1; Jud. 3.
4, 5. (a) Wat was Johannes’ oprechte wens voor Gajus? (b) Hoe gebruikte Gajus zijn leven?
4 Johannes had goede redenen om Gajus lief te hebben, want wij lezen:
„Geliefde, ik bid dat gij in alle dingen voorspoedig moogt zijn en een goede gezondheid moogt genieten, evenals uw ziel voorspoedig is. Want ik heb mij zeer verheugd toen er broeders kwamen en zij getuigenis aflegden van de waarheid waaraan gij vasthoudt, zoals gij voortgaat in de waarheid te wandelen. Ik heb geen grotere reden tot dankbaarheid dan deze dingen, dat ik hoor dat mijn kinderen voortgaan in de waarheid te wandelen.” — 3 Joh. 2-4.
5 De apostel bad of Gajus ’in alle dingen voorspoedig mocht zijn’, zowel in geestelijk als in materieel opzicht. Johannes bad ook of zijn vriend „een goede gezondheid” mocht bezitten. Deze nogal algemeen gebruikelijke wens betekende niet noodzakelijkerwijs dat Gajus toen ziek was. (Vergelijk Handelingen 15:29.) Johannes’ gebruik van het woord „ziel” duidt hier op het tegenwoordige leven als een met verstand begiftigd persoon. En hoe gebruikte Gajus zijn leven? Getrouw in Gods „heilige dienst”.
6, 7. (a) Welke reden had Johannes om zich ’zeer te verheugen’? (b) Wat moeten alle getrouwe getuigen van Jehovah, evenals Gajus, met betrekking tot de „waarheid” doen?
6 Van geestelijke broeders die naar Efeze waren gekomen, had Johannes bemoedigend nieuws gehoord als gevolg waarvan hij zich ’zeer verheugde’. De apostel kon er verheugd over zijn dat het zijn vriend Gajus in geestelijk opzicht goed ging en dat hij aan de waarheid vasthield (Spr. 15:30; 25:25). De „broeders” kunnen deel hebben uitgemaakt van de gemeente waarmee Gajus was verbonden of kunnen personen zijn geweest die vanuit Efeze een bezoek brachten aan die gemeente en misschien zelfs een brief bij zich hadden die de apostel eerder aan deze gemeente had geschreven. — 3 Joh. 9.
7 Deze broeders ’legden getuigenis af van de waarheid waaraan Gajus vasthield’. Hij had de waarheid zoals die verband hield met Christus, volledig aanvaard en leefde overeenkomstig Jehovah’s vereisten. Gajus ’wandelde in de waarheid’ en hield loyaal vast aan het volledige patroon van christelijke onderwijzingen. Ja, elke getrouwe getuige van Jehovah moet niet alleen „in de waarheid” zijn maar moet er ook, als een levenswijze, in wandelen. Loyale christenen zullen altijd in overeenstemming handelen met „de waarheid” door afval te verwerpen en God actief „met een onverdeeld hart” te dienen. — 2 Joh. 1-4; Jes. 38:2, 3.
8. Waarom kon Johannes zijn vriend Gajus als een van zijn „kinderen” beschouwen?
8 Johannes zei dat hij geen grotere reden tot dankbaarheid had dan te horen dat zijn „kinderen” voortgingen „in de waarheid te wandelen” of „overeenkomstig de waarheid te leven” (The New English Bible). De apostel kan een geestelijke vader voor Gajus zijn geworden door hem te helpen een nauwkeurige kennis van de Schrift te verwerven. (Vergelijk 1 Korinthiërs 4:14-17.) Maar ook al had Johannes deze geliefde vriend niet met de waarheid in contact gebracht, toch maakten de gevorderde leeftijd van de apostel, zijn mate van christelijke groei en zijn vaderlijke genegenheid voor Gajus het passend dat de apostel deze klaarblijkelijk jongere man als een van zijn „kinderen” beschouwde.
„Medewerkers in de waarheid”
9. Wat moest Gajus, volgens de aanmoediging die hem in 3 Johannes 5-8 werd gegeven, ten behoeve van bepaalde broeders doen?
9 Gajus had zich goed van zijn christelijke verantwoordelijkheden gekweten, en Johannes prees hem hiervoor met de woorden:
„Geliefde, gij doet een getrouw werk in al wat gij voor de broeders doet, en dat nog wel voor vreemden, die ten overstaan van de gemeente van uw liefde getuigenis hebben afgelegd. Wees zo goed hen op weg te zenden op een wijze God waardig. Want ten behoeve van zijn naam zijn zij uitgegaan, zonder iets van de mensen der natiën aan te nemen. Wij zijn daarom verplicht zulke personen gastvrij te ontvangen, opdat wij medewerkers in de waarheid mogen worden.” — 3 Joh. 5-8.
10. Welk ’getrouwe’ werk deed Gajus, en hoe handelen Jehovah’s Getuigen in deze tijd op overeenkomstige wijze?
10 Gajus deed ’een getrouw werk’ of ’handelde loyaal’ door broeders die op bezoek kwamen, gastvrij te ontvangen (Revised Standard Version). Dit was vooral opmerkelijk aangezien zij ’nog wel vreemden’ waren — personen die voorheen onbekend waren voor hun christelijke gastheer. Jehovah’s Getuigen in deze tijd doen een overeenkomstig „getrouw werk” wanneer zij gastvrijheid verlenen aan medegelovigen zoals reizende opzieners die door de Watch Tower Bible and Tract Society worden uitgezonden. — Rom. 12:13.
11. Waarvan konden de reizende broeders met betrekking tot Gajus getuigen?
11 De geliefde Gajus spreidde beslist een op beginselen gebaseerde liefde ten toon en de reizende broeders getuigden hiervan „ten overstaan van de gemeente”, misschien tijdens een christelijke vergadering in Efeze. (Vergelijk Handelingen 14:27.) Zij konden ervan getuigen dat Gajus gastvrij was geweest. Hij had er blijk van gegeven liefde voor vreemdelingen te bezitten, waardoor hij een eeuwenoud kenmerk van godvruchtige personen ten toon spreidde. — Gen. 18:1-8; Matth. 25:34, 35, 40.
12. (a) Hoe moesten de reizende christenen op weg gezonden worden? (b) Ten behoeve van wiens naam waren deze broeders uitgegaan? (c) Hoe moesten de getrouwe broeders heel anders bejegend worden dan de afvalligen?
12 De apostel spoorde Gajus ertoe aan de reizende christenen „op weg te zenden op een wijze [die] God [in wiens dienst zij zich inspanden] waardig” was. Zij moesten voorzien worden van dingen zoals voedsel en geldmiddelen voor hun reis (Tit. 3:13). Deze broeders moesten geholpen worden, omdat zij waren uitgegaan ten behoeve van „de naam”, volgens de Griekse tekst. Hier doelde Johannes klaarblijkelijk op Gods weergaloze naam Jehovah, aangezien hij de aansporing gaf hen op weg te zenden „op een wijze God waardig”. (Vergelijk Nieuwe-Wereldvertaling; Kingdom Interlinear Translation; Statenvertaling.) Hoewel reizende afvallige leraren niet gastvrij ontvangen mochten worden, verdienden deze getrouwe bezoekende broeders het als loyale getuigen van Jehovah God en zijn Zoon behandeld te worden. — Jes. 43:10-12; Hand. 1:6-8; 2 Joh. 9-11.
13. (a) Wat wil het zeggen dat de christelijke reizigers ’niets van de mensen der natiën aannamen’? (b) Hoe konden anderen aldus „medewerkers in de waarheid” worden?
13 De hardwerkende christelijke reizigers ’namen niets van de mensen der natiën aan’. Evenals de apostel Paulus wilden zij klaarblijkelijk „het goede nieuws kosteloos . . . verschaffen” door degenen tot wie zij de waarheid predikten, geen financiële last op te leggen (1 Kor. 9:18; 2 Kor. 11:7; 1 Thess. 2:9). Aangezien deze broeders ten behoeve van Jehovah’s naam waren uitgegaan en het „goede nieuws” aan de heidenen bekendmaakten zonder materiële ondersteuning van hen te aanvaarden, waren medechristenen „verplicht zulke [evangeliepredikers] gastvrij te ontvangen”. Door hen bij te staan, hadden deze gastvrije aanbidders van Jehovah een uiterst belangrijk aandeel aan de bevordering van de belangen van het christendom. Zij gaven er aldus blijk van „medewerkers in de waarheid” te zijn. Jehovah’s Getuigen in deze tijd worden door een overeenkomstige geest gemotiveerd.
Loyale ondersteuning ondanks tegenstand
14. Welke tegenstand was er ontstaan in de gemeente waarmee Gajus was verbonden?
14 Gajus verrichtte loyaal dienst als een ’medewerker in de waarheid’. Maar er moest aan tegenstand het hoofd worden geboden, want Johannes verklaarde:
„Ik heb het een en ander aan de gemeente geschreven, maar Diótrefes, die graag de eerste plaats onder hen heeft, ontvangt niets van ons met achting. Daarom zal ik, als ik kom, zijn werken in herinnering brengen, die hij blijft doen, met boosaardige woorden over ons snaterend. En met deze dingen nog niet tevreden, ontvangt hij ook zelf de broeders niet met achting, en degenen die hen willen ontvangen, tracht hij dit te verhinderen en uit de gemeente te werpen.” — 3 Joh. 9, 10.
15. Welke houding legde Diótrefes aan de dag, en wat valt er te zeggen van een belijdende christen die in deze tijd net als hij zou blijken te zijn?
15 Johannes had al eerder „het een en ander aan de gemeente geschreven”, maar de arrogante Diótrefes had niets van de apostel met achting ontvangen. De aanmatigende Diótrefes wilde in werkelijkheid ’graag de eerste plaats hebben’ onder medegelovigen; hij wilde „hun leider zijn” (Groot Nieuws Bijbel). Deze trotse man handelde dus in strijd met Jezus Christus, die tot Zijn discipelen had gezegd: „Gij allen [zijt] broeders. . . . Laat u ook geen ’leiders’ noemen, want één is uw Leider, de Christus” (Matth. 23:8-12). Aangezien „hoogmoedige ogen en een arrogant hart . . . zonde” zijn en ’Jehovah de hovaardige slechts van een afstand kent’, kan vanzelfsprekend van elke belijdende christen die in deze tijd net als Diótrefes is, gezegd worden dat hij niet in een intieme verhouding tot God staat. — Spr. 21:4; Ps. 138:6.
16. (a) Hoe gedroeg Diótrefes zich ten opzichte van de apostel Johannes? (b) Welke les kunnen twintigste-eeuwse christenen er in dit opzicht uit trekken?
16 Door niets van wat Johannes zei, met achting te ontvangen, was Diótrefes opstandig tegen door God geschonken autoriteit. Wanneer de bejaarde apostel op bezoek zou komen in de gemeente, zou hij de boze daden van Diótrefes, alsook wat hij zei, „in herinnering brengen”. Diótrefes ’snaterde’ met „boosaardige woorden” over Johannes, zodat hij een van de apostolische fundamentstenen van het hemelse Nieuwe Jeruzalem belasterde (Openb. 21:2, 14). Hij kon dat beslist niet ongestraft doen! Evenmin kunnen belijdende christenen in deze tijd verwachten aan Gods ongunstige oordeel te ontkomen als zij medegelovigen op onberouwvolle wijze belasteren en geen achting hebben voor door God ingestelde autoriteit. — Lev. 19:16; Jud. 8-13.
17. Aan welk andere slechte gedrag maakte Diótrefes zich schuldig?
17 Diótrefes weigerde ook de ijverige reizende broeders gastvrij te ontvangen. Hij trachtte zelfs anderen, die de bezoekende evangeliepredikers gastvrijheid wilden betonen, hierin te beletten. Erger nog, Diótrefes trachtte gastvrije en liefdevolle personen uit de gemeente te werpen door hen ten onrechte te laten uitsluiten. Maar ondanks al deze tegenstand lieten loyale christenen zich er niet van afschrikken de Koninkrijkspredikingsactiviteit te ondersteunen.
Volg het goede na
18. Wat droeg Johannes, volgens 3 Johannes 11, 12, Gajus op te doen, en waarom?
18 Indien Diótrefes niet veranderde, zou hij op den duur zelf uit de gemeente gesloten kunnen worden. De getrouwen dienden echter te handelen overeenkomstig datgene wat Johannes tot Gajus zei:
„Geliefde, wees geen navolger van wat slecht is, maar van wat goed is. Wie het goede doet, spruit uit God voort. Wie het slechte doet, heeft God niet gezien. Aangaande Demétrius is door hen allen getuigenis afgelegd en ook door de waarheid zelf. Ja, ook wij leggen getuigenis af, en gij weet dat het getuigenis hetwelk wij geven, waarachtig is.” — 3 Joh. 11, 12.
19. Wat is ervoor nodig om ’een navolger te zijn van wat goed is’?
19 Gajus werd ertoe aangespoord „geen navolger [te zijn] van wat slecht is, maar van wat goed is”. Het najagen van goedheid vereist dat men haat wat slecht is en actief vasthoudt aan datgene wat goed is (Ps. 97:10; Rom. 12:9). En hoe belangrijk is dit, want „wie het goede doet, spruit uit God voort”! — 1 Joh. 3:4-12.
20. Hoe ’zien’ Jehovah’s aanbidders op aarde hem?
20 De apostel laat een diepgaande gedachte uitkomen door vervolgens te zeggen: „Wie het slechte doet, heeft God niet gezien.” Wanneer getrouwe, met de geest gezalfde christenen tot geestelijk leven in de hemel worden opgewekt, kunnen zij verwachten God en Christus te zien. Maar op aarde ’zien’ Jehovah’s aanbidders hem door zijn daden ten behoeve van hen waar te nemen. Degenen die ’God zien’, doen dit met ’de ogen van het hart’ (Ef. 1:18; Ex. 33:20; Job 19:26). Met een waarnemingsvermogen waarbij zowel het verstand als het hart zijn betrokken, leren deze personen als aanbidders van Jehovah die waardering hebben voor zijn eigenschappen, zoals de grenzeloze liefde die hij heeft getoond door zijn eniggeboren Zoon voor de mensheid te geven, Jehovah werkelijk kennen. — Joh. 3:16.
21. (a) Wie was Demétrius? (b) Hoe ’legde de waarheid zelf getuigenis af aangaande Demétrius’?
21 Gajus werd ertoe aangespoord ’na te volgen wat goed is’, en Demétrius was iemand die het goede deed. Naar alle waarschijnlijkheid reisde Demétrius met de bezoekende broeders mee, en misschien had hij wel de leiding over die groep predikers of zendelingen. (Vergelijk 2 Korinthiërs 8:16-24.) Gajus kende Demétrius wellicht niet zo goed, of zelfs helemaal niet, maar andere christenen spraken gunstig over hem en er werd ’aangaande hem getuigenis afgelegd door de waarheid zelf’. Wat Demétrius’ medegelovigen over hem zeiden, werd ondersteund door zijn godvruchtige gedrag, want hij had zijn leven in overeenstemming gebracht met Jehovah’s vereisten en ’leefde overeenkomstig de waarheid’. Daarom sprak „de waarheid” in werkelijkheid gunstig over Demétrius. Ook de apostel Johannes deed dit, en Gajus wist dat hij waarheidlievend was. (Vergelijk Johannes 19:35; 21:24.) Ondanks de tegenstand van Diótrefes zullen de reizende Koninkrijksbekendmakers derhalve gunstig door Gajus en andere loyale „medewerkers in de waarheid” zijn ontvangen.
Liefde duidelijk kenbaar onder medewerkers
22. Wat hoopte Johannes te doen, in plaats van nog meer aan Gajus te schrijven?
22 Uit Johannes’ slotwoorden tot Gajus blijkt overduidelijk dat „medewerkers in de waarheid” door een band van liefde verenigd zijn. Hij zei:
„Ik had u vele dingen te schrijven, toch wens ik u niet met inkt en pen verder te schrijven. Maar ik hoop u weldra te zien, en wij zullen van aangezicht tot aangezicht spreken. Moogt gij vrede hebben. De vrienden zenden u hun groeten. Breng mijn groeten over aan de vrienden bij name” (3 Joh. 13, 14).
Ja, Johannes had Gajus veel te zeggen, maar hij wilde het niet allemaal schriftelijk doen. In plaats daarvan koesterde de apostel de hoop Gajus „weldra” of „onmiddellijk” te zien (Kingdom Interlinear Translation). Dan konden zij „van aangezicht tot aangezicht” spreken en zich verheugen in een gesprek „van hart tot hart”. — Phillips.
23. (a) Wat bedoelde Johannes toen hij zijn vriend Gajus vrede toewenste? (b) Hoe noemde de apostel in het besluit van Drie Johannes zijn geliefde medegelovigen?
23 Ondertussen was het Johannes’ oprechte wens dat Gajus vrede zou genieten — de innerlijke rust die voortspruit uit een intieme verhouding tot Jehovah, de kalmte waardoor overmatige bezorgdheid wordt weggenomen en de geest en het hart rustig worden gestemd (Fil. 4:6, 7). In zijn besluit zond de apostel ten slotte de groeten van „de vrienden” aan Gajus, waardoor hij geliefde medegelovigen op dezelfde wijze aanduidde als Jehovah’s Getuigen in deze tijd vaak doen. (Vergelijk Johannes 15:13, 14.) En hoe passend was het dat Johannes de leden van de plaatselijke gemeente zo goed kende dat hij Gajus kon vragen hen „bij name” te groeten!
Blijf als medewerkers loyaal dienst verrichten
24, 25. Van welke noodzaak dienen Twee en Drie Johannes Jehovah’s Getuigen te doordringen, en hoe dienen deze brieven ons te motiveren?
24 De tweede en derde geïnspireerde brief van Johannes doordringen hedendaagse christenen beslist van de noodzaak elkaar lief te hebben, afval te verwerpen, aan de waarheid vast te houden en de belangen van de ware aanbidding te bevorderen. Terwijl wij, als Jehovah’s Getuigen, de lof van onze Vader zingen, het goede nieuws van het Koninkrijk bekendmaken en op de uiterst belangrijke plaats wijzen die Jezus Christus in Gods regeling tot zegen van de mensheid inneemt, zijn wij derhalve vastbesloten loyaal aan de schriftuurlijke waarheid vast te houden.
25 Als Jehovah’s Getuigen staan wij in deze kritieke „laatste dagen” voor veel geloofsbeproevingen (2 Tim. 3:1-5). De gezonde raad van de apostel Johannes zal ons evenwel helpen ermee voort te gaan „in de waarheid te wandelen” als onze levenswijze. Mogen wij derhalve navolgen wat goed is, alles doen wat wij kunnen om de Koninkrijksbelangen te bevorderen en ermee voortgaan loyaal als „medewerkers in de waarheid” met elkaar dienst te verrichten — alles tot lof van de wonderbaarlijke God der waarheid, Jehovah.
Kunt u het volgende beantwoorden?
□ Welk ’getrouwe werk’ verrichtte Gajus ten behoeve van medegelovigen?
□ Wat kan de slechte handelwijze van Diótrefes ons leren?
□ Hoe kunnen wij, evenals Gajus, loyaal als „medewerkers in de waarheid” dienst verrichten?
[Illustratie op blz. 27]
Gajus deed „een getrouw werk” door de broeders die hem bezochten, gastvrij te ontvangen
[Illustratie op blz. 29]
Evenals hun eerste-eeuwse tegenhangers verrichten Jehovah’s Getuigen gezamenlijk op loyale wijze als „medewerkers in de waarheid” dienst