Bevrijding aan de gang tot de einden der aarde
1. Wiens gezucht hoort Jehovah, en waarom is thans de tijd aangebroken dat hij ten behoeve van hen handelend optreedt?
TOT de einden der aarde bestaat er een uitgestrekte gevangenis waarover Satans wereldorganisatie Babylon het toezicht en de leiding heeft, en door welke organisatie de mensen in politieke, sociale, economische, militaire en religieuze knechtschap worden gehouden. De God der liefde hoort het gezucht van de vrijheidlievende gevangenen duidelijker dan iemand anders, en hij heeft juist met het doel hun bevrijding te bewerkstelligen, zijn grote Knecht Christus Jezus verwekt en hem met koninklijke macht bekleed. Thans is de tijd aangebroken dat hij handelend optreedt, want het uur waarop het grote Babylon in de strijd van Armageddon wordt vernietigd, komt naderbij, en alle mensen die in knechtschap aan haar blijven en in haar zonden delen, zullen met haar worden vernietigd.
2. Hoe toonde Jehovah in 1919 dat hij belang stelde in Zion, en met welk doel?
2 In 1914 eerde Jehovah God zijn Knecht Jezus Christus door hem in Zion als koning te installeren. Evenals het miniatuur Zion uit de oudheid is dit Zion Jehovah’s organisatie. Het is echter een hemelse organisatie, met een zichtbaar gedeelte op aarde dat wordt gevormd door het overblijfsel van zijn geestelijke zonen, die innerlijk Israëlieten zijn. Hij zorgt voor deze zichtbare organisatie van het geestelijke Israël meer dan welke aardse moeder ook zorgt voor haar kind dat zij aan haar borst voedt. Toen het in 1918 derhalve scheen alsof de zichtbare organisatie was verwoest en niet meer hersteld zou worden, en alsof de macht van het grote Babylon over haar niet meer te verbreken was, zond Jehovah zijn Knecht om bevrijding te brengen. In 1919 brak hij de macht van de vijand over hen en begon hij het gevangengenomen overblijfsel te bevrijden, opdat zij hem wederom vrij en onbevreesd zouden kunnen aanbidden. Jehovah stelde er ter wille van zijn naam belang in dat zijn volk, dat nu vrijgemaakt was van Babylon, werd gereorganiseerd. Het was zijn voornemen hen bijeenvergaderd en verenigd te hebben in een organisatie die nimmermeer door de vijand verstrooid kon worden, opdat de reine aanbidding zou voortduren.
3. Waardoor wordt geïllustreerd dat Jehovah niet zal toelaten dat zijn aanbidding van de aarde wordt uitgeroeid door Babylon?
3 Laten wij van dit ene verzekerd zijn: Jehovah laat niet toe dat zijn aanbidding door Babylon, de wereldorganisatie van de Duivel, van de aarde wordt uitgeroeid. Zijn aanbidding was hier op aarde voordat ooit Babylon ontstond in de dagen van Nimrod, en zijn reine aanbidding zal hier op aarde zijn nadat het huidige grote Babylon ten onder gaat. Dit is even zeker als het overblijfsel van het Israël uit de oudheid de vernietiging van het Babylon van vroeger heeft overleefd. En even zeker zullen Jehovah’s getuigen blijven leven en hier op aarde zijn nadat Rome, de stad die door haar bisschop in Vaticaanstad „De eeuwige stad” wordt genoemd, in eeuwige vernietiging ten onder gaat en tezamen met haar, Moskou en andere zetels van totalitaire macht. Alle dictators en tirannieke heersers op aarde zijn slechts mensen. Zij zullen onvermijdelijk hun einde vinden in het stof der aarde, en wel binnenkort. Doch Jehovah’s aanbidding op aarde zal in eeuwigheid voortbestaan.
4. Wat heeft Jehovah met zijn overblijfsel gedaan ten einde een organisatie te hebben welke allen op aarde kan ontvangen die hem vóór Armageddon zouden aanbidden?
4 Er moet een zichtbare organisatie zijn welke allen op aarde die voor de strijd van Armageddon Jehovah God in vrijheid willen aanbidden, kan ontvangen. Derhalve heeft hij sedert 1919 zijn grote Knecht gebruikt om het overblijfsel van het geestelijke Israël te herstellen en hij heeft hen gereorganiseerd opdat zij in de belangrijke naoorlogse periode als zijn getuigen zouden optreden. Hij heeft hen gereinigd van de afzichtelijke religieuze smetten die zij hadden gekregen terwijl zij onder de macht en invloed van Babylon stonden. Aldus maakte hij dit overblijfsel tot een reine organisatie welke waard was degenen te ontvangen die Babylon verlieten in gehoorzaamheid aan zijn bevel: „Vertrekt, vertrekt, gaat uit van daar; raakt niets onreins aan; gaat heen uit haar midden, reinigt u, gij dragers van Jahwe’s vaten!” En daar Jehovah God zijn grote macht had aangenomen en reeds toen door bemiddeling van zijn Knecht-Koning Christus Jezus regeerde, bracht hij zijn gereorganiseerde volk er toe in te zien dat de enige organisatie die zij thans konden hebben en door middel waarvan zij konden dienen, de theocratische organisatie was, en geen democratische organisatie. Omdat het overblijfsel der geestelijke Israëlieten zich met een getrouw hart tot Jehovah bekeerde en tot hem terugkeerde, heeft hij hen tot een deel van zijn knecht-klasse gemaakt, onder zijn Voornaamste Knecht, Christus Jezus. Aldus konden zij dienen als de „getrouwe en beleidvolle slaaf”, die door Jezus was voorzegd en die hij, zoals hij had gezegd, zou aanstellen over al zijn aardse, zichtbare bezittingen, de belangen van het Koninkrijk. — Jes. 52:11, LV; Matth. 24:45-47, NW.
5. Doch zou alleen het overblijfsel van het geestelijke Israël worden vergaderd, en hoe kwam hun denkbeeld overeen met dat van het joodse overblijfsel lang geleden?
5 Doch zou de bijeenvergadering van mensen tot de herbouwde theocratische organisatie zich alleen uitstrekken tot hen die het overblijfsel van het geestelijke Israël vormden? De leden van het oorspronkelijke overblijfsel die de ondervindingen van de eerste Wereldoorlog overleefden, plachten Psalm 50:5 aan te halen: „Verzamelt Mij Mijn gunstgenoten, die Mijn verbond maken met offerande!” Zij plachten te denken dat vóór Armageddon alleen deze gunstgenoten of heiligen bijeenvergaderd of geoogst zouden worden, hoewel het sedert 1918 voor hen de geschikte tijd was de boodschap aan te kondigen: „Millioenen thans levenden zullen nimmer sterven.” Er werd zelfs verondersteld dat dit oogsten van deze geestelijke heiligen met het jaar 1924 wellicht zou eindigen, waarna de hemelse verheerlijking van deze gezalfde, door de geest verwekte volgelingen van Christus zou geschieden. (Zie The Watchtower van 1 januari 1924, par. 11-32.) Negentien eeuwen geleden waren de eerste leden van het Joodse overblijfsel ook geneigd te denken dat de bijeenvergadering van de schapen van de Herder Christus Jezus zich alleen uitstrekte tot de Joodse natie, Samaritanen en besneden proselieten. Gedurende drie en een half jaar na de dood, opstanding en hemelvaart van Jezus en de uitstorting van de heilige geest op Pinksteren, beperkten zij hun prediking over de Christus alleen tot dezen en zij gingen het huis van een onbesneden heiden niet binnen om hem het goede nieuws te vertellen.
„EEN LICHT DER HEIDENEN”
6. Op grond van welke schriftuurplaats van Jesaja 49 wist Jezus beter dan dat denkbeeld?
6 Maar de grote Knecht van Jehovah wist beter. Vlak voordat hij van zijn discipelen heenging en naar de hemel opsteeg, had hij zelfs een toespeling hierop gemaakt (Luk. 24:45-49; Hand. 1:6-9). Jezus wist dat deze woorden in de profetie van Jesaja speciaal voor hem waren opgetekend: „Verder zeide Hij: Het is te gering, dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn, om op te richten de stammen van Jakob, en om weder te brengen de bewaarden in Israël; Ik heb U ook gegeven tot een Licht der heidenen, om Mijn Heil [redding] te zijn tot aan het einde der aarde. Alzo zegt de HERE [Jehovah], de Verlosser van Israël, Zijn Heilige, tot de verachte ziel, tot Dien, aan Welken het volk een gruwel heeft, tot den Knecht dergenen, die heersen: Koningen zullen het zien en opstaan, ook vorsten, en zij zullen zich voor U buigen; om des HEREN [Jehovah’s] wil, Die getrouw is, om den Heilige Israëls, Die U verkoren heeft.” Het is dus geen wonder dat hij aan het begin van het hoofdstuk de eilanden, kustlanden, of afgelegen kusten aanmaant te horen en volken van verre aanmaant naar hem te luisteren! — Jes. 49:1, 6, 7, AS.
7. In welk opzicht was het voor Jezus „te gering” alleen Jakobs natuurlijke stammen en Israëls bewaarden op te richten?
7 In welk opzicht was het voor hem „te gering” alleen de natuurlijke stammen van Jakob op te richten en alleen van het natuurlijke Israël de bewaarden terug te brengen? Omdat slechts een klein overblijfsel van enige duizenden van de besneden Joden Christus Jezus als Jehovah’s Knecht tot hun redding, zouden aanvaarden, en dit overblijfsel zou niet voldoende zijn om de van tevoren geordineerde 144.000 leden van het lichaam van Christus, waarover Jezus het Hoofd is, voltallig te maken (Openb. 7:4-8; 14:1, 3). Bovendien was Jezus’ menselijke slachtoffer niet alleen voor de natuurlijke Joden maar ook voor niet-Joden, mensen van alle soorten. Derhalve was het noodzakelijk dat God de boodschap van redding en de gelegenheden om met Christus Jezus in het hemelse koninkrijk te delen, naar de heidenen liet gaan. Dan zouden zij kunnen geloven en geestelijke Israëlieten kunnen worden door geloof in God en zijn Christus, en doordat hij hen met zijn geest zou verwekken.
8. Tot wie predikte Jezus persoonlijk, en wat was derhalve noodzakelijk indien hij een „Licht der heidenen” en redding tot aan het einde der aarde zou zijn?
8 Doch toen Jezus als mens, een Jood, op aarde vertoefde, beperkte hij zijn prediking tot de Joden en Samaritanen opdat dezen het eerst de Koninkrijksgelegenheid deelachtig mochten worden. Hier zien wij dus wederom de noodzaak van de knecht-klasse indien Jehovah’s Knecht een „Licht der heidenen” dient te zijn en Zijn ’redding tot aan het einde der aarde’. De Voornaamste Knecht moest zijn volgelingen gebruiken als zijn afgezanten en hij moest hen naar de heidense natiën zenden, indien het licht en de redding tot zulke onbesneden natiën zouden gaan. Dit begon hij te doen toen hij zijn apostel Petrus naar het huis van de Italiaanse hoofdman over honderd, Cornelius, te Cesarea zond opdat Petrus het goede nieuws over Jehovah en zijn Christus zou prediken. Daar richtte „God voor de eerste maal zijn aandacht op de natiën . . . ten einde uit hen een volk voor zijn naam te nemen”. Toen begon het licht op te gaan over de heidenen. — Hand. 15:14; 10:1-48, NW.
9. Hoe wordt door inspiratie te kennen gegeven dat Jesaja’s profetie die hier is aangehaald, de knecht-klasse onder Jezus omvat?
9 Dat Jesaja’s profetie die hier is aangehaald betreffende de Knecht, ook de knecht-klasse onder hun Hoofd Christus Jezus omvat, wordt onder inspiratie te kennen gegeven. De apostel Paulus en zijn metgezel Barnabas pasten de profetie van Jesaja aldus toe toen zij voor de Joden die geen waardering toonden en hen tegenstonden, in hun synagoge er een gedeelte uit aanhaalden en zeiden: „Het was noodzakelijk dat het woord Gods eerst tot u werd gesproken. Aangezien gij het van u afwerpt en u het eeuwige leven niet waardig oordeelt, ziet! wij keren ons tot de natiën. Jehovah heeft ons trouwens het gebod daartoe opgelegd in de volgende woorden: ’Ik heb u aangesteld als een licht voor natiën, opdat gij het verst verwijderde gedeelte der aarde tot redding zoudt zijn.’” — Hand. 13:44-47, NW.
10. Waarom was het noodzakelijk het overblijfsel sedert 1919 aan te tonen dat dit gedeelte van Jesaja’s profetie ook op hen van toepassing is?
10 Er bestaat geen twijfel over. Dit gedeelte van Jesaja’s profetie is sedert 1919 ook van toepassing op het overblijfsel der geestelijke Israëlieten. Doch in het begin beseften zij dit feit niet. Zoals hierboven reeds werd opgemerkt, dachten zij dat de bijeenvergadering van Jehovah’s aanbidders tot zijn theocratische organisatie zich alleen uitstrekte tot hen, de geestelijke klasse, de heiligen in het verbond. Tot aan 1931 waren de krachtsinspanningen hoofdzakelijk gericht op het bijeenvergaderen van de Koninkrijkserfgenamen ten einde het overblijfsel van het lichaam van Christus voltallig te maken. Doch al dezen vormden een knecht-lichaam onder Jezus, het Hoofd, en de knecht-klasse is er niet om alleen zichzelf te dienen maar om anderen te dienen, tot wie Jehovah God zijn knecht-klasse zendt. Derhalve opende hij ter bestemder tijd de ogen van het overblijfsel doordat hij licht wierp op de Heilige Schrift, opdat zij zouden inzien dat zij anderen moesten dienen behalve hen die tot de knecht-klasse behoorden. Er waren „andere schapen”, die niet tot de „kleine kudde” Koninkrijkserfgenamen behoorden, en de Ware Herder Christus Jezus zeide dat hij deze schapen moest bijeenvergaderen en toebrengen opdat zij tezamen met het overblijfsel één kudde mochten zijn onder één Herder. — Joh. 10:16.
11. Wat moest derhalve worden gedaan met betrekking tot de „andere schapen”, en waarom?
11 Er was een grote schare van deze andere schapen, die ronddoolden en door de valse herders van de Babylonische religieuze stelsels slecht werden behandeld. Zij waren in werkelijkheid gevangenen van Babylon en zij bevonden zich in de dodelijke religieuze duisternis die daar heerst. Ook tot hen moest Jehovah’s grote Knecht zeggen: ’Gaat uit, komt te voorschijn, komt uit in de vrijheid en in het licht van de waarheid en van de goddelijke gunst!’ Ook zij moesten naar Zion komen en zich aan de theocratische organisatie onderwerpen opdat zij de vernietiging te Armageddon konden ontvlieden. Zoals de profeet Joël had voorzegd: „Al wie den Naam des HEREN [van Jehovah] zal aanroepen, zal behouden worden; want op den berg Zions en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de HERE [Jehovah] gezegd heeft; en dat, bij de overgeblevenen [het overblijfsel], die de HERE [Jehovah] zal roepen.” — Joël 2:32, AS; Rom. 10:13.
12. (a) Wat voor soort van Israëlieten zijn de leden van het overblijfsel in deze tijd, en wat zijn derhalve de andere schapen, relatief gesproken? (b) Wat moet tot hen worden gezegd?
12 Merk nu op hoe de Schrift Jesaja’s profetie toepast om ons dit duidelijk te maken. Negentien eeuwen geleden waren, vergeleken met het overblijfsel van gelovige Israëlieten, alle onbesneden natiën waarnaar de boodschap moest gaan, door geboorte heidenen. Tegenwoordig zijn de leden van het overblijfsel, die de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse vormen, geestelijke Israëlieten. Vergeleken met hen zijn de „andere schapen” van de Herder, geestelijk gesproken, heidenen van allerlei slag. En toch moet thans het goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk naar deze andere schapen gaan ten einde hen van knechtschap en gevangenschap in de Babylonische wereld van de Duivel, te bevrijden. Jehovah zegt tot zijn knecht-klasse, waartoe het overblijfsel van tegenwoordig behoort: „Om te zeggen tot de gebondenen [gevangenen]: Gaat uit; tot hen, die in duisternis zijn: Komt te voorschijn; zij zullen op de wegen weiden, en op alle hoge plaatsen zal hun weide wezen. Zij zullen niet hongeren, noch dorsten, en de hitte en de zon zal hen niet steken; want hun Ontfermer zal ze leiden, en Hij zal hen aan de springaders der wateren zachtjes leiden. En Ik zal al Mijn bergen tot een weg maken, en Mijn banen zullen verhoogd zijn. Zie, dezen zullen van verre [het Oosten] komen; en zie, die van het noorden en van het westen, en genen uit het land van Sinim [het zuiderland Syenê, Mo, AV]. Juicht, gij hemelen! en verheug u, gij aarde! en gij bergen! maakt gedreun met gejuich; want de HERE [Jehovah] heeft Zijn volk vertroost, en Hij zal Zich over Zijn ellendigen ontfermen.” — Jes. 49:9-13, AS.
13. Hoe worden de andere schapen in de Openbaring afgebeeld als heidenen?
13 Deze vreugdevolle profetie is nu ook van toepassing op de „andere schapen” van de Herder, die vóór Armageddon uit Babylon moeten worden bevrijd. Dit feit wordt ons onthuld in de Openbaring. Johannes, de apostel, beschrijft eerst zijn visioen van het bijeenvergaderen en verzegelen van de 144.000 leden van de twaalf stammen van het geestelijke Israël. Vervolgens zegt hij: „Hierna zag ik, en, zie! een grote schare, die door geen enkel mens kon worden geteld, uit alle natiën en stammen en volken en talen.” Hierdoor wordt deze schare tot een schare bestaande uit heidenen gemaakt, in vergelijking met de 144.000 geestelijke Israëlieten. Doch waar zijn zij en wat doen zij? „Staande voor de troon en voor het Lam, gekleed in witte klederen, en er waren palmtakken in hun hand. En zij blijven met een luide stem roepen, zeggende: ’Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam.’”
14. Waarnaar toe zijn deze andere schapen gekomen, en uit welke profetie wordt nu een aanhaling gedaan en op hen toegepast?
14 Is deze „grote schare” naar Zion gekomen en hebben zij zich onderworpen aan de theocratische heerschappij van Jehovah, die op de hemelse troon is gezeten? Ja, want een van de oudere personen maakt aan Johannes de identiteit van de schare duidelijk en zegt: „Zij zijn het die uit de grote verdrukking komen [hierdoor wordt bepaald dat zij tussen 1919 en Armageddon komen], en zij hebben hun klederen gewassen en ze wit gemaakt in het bloed des Lams. Daarom zijn zij voor de troon Gods, en zij verrichten dag en nacht in zijn tempel [op de berg Zion] gewijde dienst voor hem, en hij die op de troon zit, zal zijn tent over hen uitbreiden.” En nu gaat de oudere persoon verder terwijl hij Jesaja 49:10 aanhaalt en deze tekst van toepassing brengt op de „grote schare”, die door hem wordt vergeleken met schapen, zeggende: „Zij zullen niet meer hongeren noch dorsten, noch zal de zon hen fel beschijnen noch enige verschroeiende hitte, omdat het Lam, dat in het midden der troon is, hen zal weiden, en hen tot fonteinen van wateren des levens zal leiden. En God zal elke traan uit hun ogen wissen.” — Openb. 7:9, 10, 14-17, NW.
BEHOEFTE AAN MEER GEBIED
15. Sedert wanneer werd de identiteit van de „grote schare” duidelijk gemaakt, en hoe wordt door statistieken aangetoond dat zij sedert die tijd naar Zion zijn gekomen?
15 Dat het visioen van de „grote schare” thans op de andere schapen uit alle natiën van toepassing is, werd in 1935 aan het overblijfsel van het geestelijke Israël geopenbaard. Ten einde te illustreren hoe de drommen „andere schapen” sedert die tijd naar Zion zijn gestroomd, kunnen wij zeggen dat er in dat jaar in de Verenigde Staten van Amerika 20.786 actieve Koninkrijksverkondigers een bericht hebben ingeleverd in vergelijking met 135.356 die in april 1951 een bericht inleverden. Ten einde hun komen gemakkelijk te maken, heeft Jehovah een weg voor hen bereid over op bergen gelijkende hindernissen heen en dwars over de diepe plaatsen heeft hij banen voor hen opgehoogd. Langs de gehele weg heeft hij hen gevoed en zelfs op de heuvels die kaal schenen, heeft hij weide voor hen gevonden, hun altijd de levende wateren der waarheid uit zijn Heilige Woord verschaffend.
16. Uit welke streken heeft Jehovah hen gebracht, en door welke vergaderingen worden hun aantallen aangetoond, tot grote verbazing van Zion?
16 Zoals door de profetie was voorzegd, heeft hij hen uit alle richtingen naar de ene kudde van zijn Lam, de Ware Herder, gebracht, uit het Oosten en het Westen, en uit het Noorden en het Zuiden, ja, uit het donkere continent Afrika zoals wordt afgebeeld door het zuiderland Sinim of Syenê (het tegenwoordige Aswan, Egypte). Zion, dat op aarde wordt vertegenwoordigd door het overblijfsel der geestelijke Israëlieten, is verbaasd. Ze kan niet verklaren hoe zij zijn gekomen, daar ze hen nimmer aan deze zijde van Armageddon had verwacht. „Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HERE [Jehovah], zekerlijk, gij zult u met alle dezen als met een sieraad bekleden, en gij zult ze u aanbinden, gelijk een bruid” (Jes. 49:18). Zie welk een demonstraties wij hiervan hebben op de zonevergaderingen van Jehovah’s getuigen, hun districtsvergaderingen, hun nationale en internationale vergaderingen! Op de internationale vergadering in de stad New York in 1950 waren op de openbare bijeenkomst op zondag 6 augustus, 123.707 toehoorders aanwezig, die met aandacht naar de lezing „Kunt gij voor altijd in geluk op aarde wonen?” luisterden. De natiën en hun heersers hebben de knecht-klasse van haar Hoofd Jezus Christus tot aan het overblijfsel er van in deze tijd, veracht en verafschuwd, en geen wonder dat zij opspringen van verbazing bij het wonderbaarlijke gezicht. Hoe zeer de koningen en vorsten er ook het land aan mogen hebben, zij moeten toegeven dat Jehovah, de Heilige van het geestelijke Israël, de knecht-klasse die hij heeft verkozen, getrouw is geweest. — Jes. 49:7.
17. Wat werd hierdoor nodig met betrekking tot de omvang van de organisatie van het verbaasde Zion?
17 Het is logisch dat de organisatie hierdoor overvol is geworden met mensen, waardoor het nodig werd dat ze werd uitgebreid, en dat te groot geworden groepen werden gesplitst. Dit had tot gevolg dat er nieuwe groepen werden gesticht op nieuwe plaatsen ten einde de nieuwe binnenkomenden te ontvangen en ruimte te verschaffen zodat er nog meer kunnen inkomen en aldus in de organisatie kunnen worden opgenomen en ook zij de boodschap van bevrijding uit Babylon verkondigen. „Ja,” zegt Jehovah tot Zion, „uw puinhopen en verwoeste plaatsen, uw geschonden land wordt dan te nauw voor de bewoners; zij die u vernielden, zijn weg! Dan zal in uw oren klinken de stem van uw kinderen waarvan gij waart beroofd: ’De plaats is te nauw voor mij; geef mij ruimte, dat ik kan wonen!’ Dan zegt gij bij uzelf: ’Van wie zijn mij dezen geboren? Ik was toch kinderloos, onvruchtbaar? Ik was toch verbannen en verstoten? En dezen dan, wie bracht die groot? Zie, ik was eenzaam achtergelaten, en toch . . . dezen waar komen ze vandaan?’” Hoe vol van gevoel is deze uitroep van moederlijke verbazing die door Zion wordt geuit over het bezit van deze talloze menigte kinderen en hun getrouwe metgezellen uit alle natiën, stammen, volken en talen! (Jes. 49:19-21, KB). Maar hoe bewerkt Jehovah dit?
18. Hoe bewerkstelligt Jehovah dit, en voorafgaande aan welke vernietiging?
18 Luister: „Zoo spreekt de Heer Jahwe: Zie, ik zal mijn hand tot de natiën opheffen, en voor de volken mijn banier [signaal] omhoogsteken; dan zullen zij uw zonen op den arm aanbrengen, en zullen uw dochters op den schouder gedragen worden; koningen zullen uw verplegers [pleegvaders] zijn, hun vorstinnen uw zoogsters [pleegmoeders]; met het aangezicht ter aarde zullen zij zich voor u nederwerpen, het stof van uw voeten zullen zij lekken. Zoo zult gij weten dat ik Jahwe ben; zij die op mij hopen, worden niet beschaamd” (Jes. 49:22, 23, LV, AV). Hierdoor wordt bewezen dat deze profetie waarin wordt voorzegd dat de gebondenen tot de einden der aarde zullen worden bevrijd, thans, vóór de strijd van Armageddon, in vervulling moet gaan, terwijl er nog niet-theocratische natiën, volken, koningen en vorstinnen zijn.
19. Kunnen aardse stelsels en heersers deze schapen tegenhouden, en hoe zijn zij gelijk pleegvaders en pleegmoeders geweest?
19 Ook al drijven de demonen van Satans onzichtbare organisatie de natiën en hun heersers in snel tempo naar het slagveld van Armageddon, toch zijn deze aardse stelsels en heersers niet in staat hun mensen van goede wil onder hun macht te houden wanneer dezen de van Jehovah’s grote Knecht afkomstige vrijheidsroep horen: Komt uit! Komt te voorschijn! Komt voor de dag in de vrijheid en in het licht! Niettegenstaande dat zij de volken door dictatoriale maatregelen mobiliseren, moeten zij deze „andere schapen” afstaan aan de theocratische organisatie Zion. Evenals pleegvaders en pleegmoeders hebben zij deze mensen van goede wil slechts geregeerd om hen ter bestemder tijd gereed te hebben en aan Jehovah’s organisatie over te geven. Zij moeten buigen en moeten toegeven dat hun goddeloze pogingen, dit gehele bijeenvergaderingswerk tot het door Jehovah omhoog, geheven Signaal te verhinderen, zijn verijdeld.
20. Wat is dat Signaal, en wat is het bewijs dat het is opgeheven en regeert, en dat Jehovah een God is die niet teleurstelt?
20 Dat Signaal is zijn Koning Jezus Christus, zijn grote Knecht der bevrijding, die in 1914 door hem op de troon is geplaatst om te midden van zijn vijanden te heersen (Jes. 11:10-12; Openb. 12:5; Ps. 110:1, 2). Een van de manieren waarop hij manifesteert dat hij te midden van zijn vijanden heerst, is dat hij de gevangenen die door deze vijanden in hun machtsstelsels onder controle en gebonden worden gehouden, bevrijdt en hen gelijk een Herder naar Zion leidt opdat zij aldaar Jehovah God in zijn tempel kunnen aanbidden. Op deze wijze breidt Zion haar gebied uit, zelfs in landen die onder dictatoriale en totalitaire heerschappij staan, en Christus Jezus, de Koning, bewijst aldus dat alle heersers der aarde, zowel de machtige als de zwakke, gelijk een voetbank onder zijn voeten zijn. Doordat Jehovah Zion doet overvloeien van kinderen, wordt haar, en vooral haar overblijfsel op aarde, het bewijs gegeven waardoor wordt aangetoond dat Jehovah God is en dat degenen die wachten totdat hij in zijn bestemde tijd handelend optreedt, niet beschaamd gemaakt zullen worden doordat zij niet worden teleurgesteld.
21. Wat moeten de knecht-klasse en de metgezellen er van thans doen, en totdat wat is volbracht?
21 Zijt gij een lid van de knecht-klasse, of zijt gij een van de „andere schapen” die met de knecht-klasse samenwerkt? Heb dan een sterk vertrouwen in Gods Woord en ga voort met het werk dat hij zijn knecht heeft opgedragen in deze tijd te doen. Jehovah God de Almachtige is met zijn grote Knecht in het bevrijden van de gebondenen die nog vrijgemaakt moeten worden, en het bevrijdingswerk dat thans aan de gang is, zal voortgaan tot de einden der aarde, totdat de laatste van hen is bevrijd en deelneemt aan Jehovah’s aanbidding en dienst in zijn tempel op Zion.
22. Door welke goddelijke verklaring wordt aangetoond of het mogelijk is dat er nog meer schapen uitkomen, vooral onder totalitaire heerschappij vandaan?
22 Denk niet dat het onmogelijk is dat er nog meer schapen uitkomen, vooral onder totalitaire heerschappij vandaan. „Zal dan den sterke zijn prooi nog worden ontrukt, de gevangene zijn tyrana nog ontsnappen? Ja! Zelfs den sterke wordt de gevangene ontrukt, en de prooi zal den tyran nog ontsnappen! Want zo spreekt Jahweh: Ik zelf zal uw bestrijders bekampen en uw zonen verlossen; uw verdrukkers zal Ik hun eigen vlees laten eten, en dronken zullen ze worden van hun eigen bloed als van most, dan zullen alle mensen weten, dat Ik, Jahweh, het ben, die u redt: Jakobs Sterke, uw Verlosser!” — Jes. 49:24-26, PC, KB.
23. Door van welke middelen en methoden gebruik te maken, gaat het werk derhalve voort en wordt het bevrijdingswerk tot de einden der aarde uitgebreid?
23 Laat derhalve niemand zeggen: „Het kan niet worden gedaan! Het kan niet voortgaan!” Deze gemilitariseerde wereld, met haar verplichte krijgsdienst en universele wetten voor militaire opleiding, kan het werk van Jehovah’s knecht, namelijk het bevrijden van de gevangenen, niet verhinderen. En evenmin kunnen de onderdrukkende totalitaire dictators dit, noch achter noch buiten het „ijzeren gordijn”. De bevrijding van degenen op wie zij azen en die zij gevangen hebben gehouden, geschiedt vlak onder hun neus, hetzij door ondergrondse of door bovengrondse methoden. De openbare diensten die al deze heersers het volk bewijzen, en waarvoor wij terecht ’aan Caesar terugbetalen wat van Caesar is’, worden door de knecht-klasse gebruikt om Jehovah’s werk voort te zetten en zijn „andere schapen” thans aan de zijde van zijn theocratische regering bijeen te vergaderen. Zions kinderen hebben meer ruimte nodig, en deze ruimte wordt verkregen. Doch niet door militaire agressie en onrechtvaardige toeëigening, waardoor de landen van andere mensen met kracht en geweld worden binnengevallen en in beslag worden genomen. Neen niet daardoor, maar door een vredige expansie, met het goede nieuws van vrede. Derhalve trekken zij die vinden dat er niet genoeg ruimte voor hen is, er op uit als zendelingen die in hun eigen land het evangelie verkondigen, of als zendelingen die in het buitenland prediken doordat zij naar andere gebieden en naar andere landen gaan en daar nederzettingen van Jehovah’s aanbidding vestigen. Aldus breidt het bevrijdingswerk zich uit tot de einden der aarde.
24. Tot welke handelwijze zal Jehovah hen bewegen die hem bestrijden, en wat zal Jehovah hen en ook ons doen weten omtrent hem?
24 Jehovah God heeft beloofd dat hij degenen zal bestrijden die ons bestrijden. Dit betekent dat hij aan onze zijde is en ons ondersteunt. In de strijd van Armageddon zal hij onze onderdrukkers en bestrijders in verwarring brengen. Hij zal hen in een dusdanige positie brengen, dat zij elkander zullen bestrijden en aldus elkander zullen vernietigen. Op deze wijze zal het geschieden dat zij het vlees van elkander zullen eten en het bloed van elkander zullen drinken, en dit zal niet gebeuren doordat de een of andere medische bloedtransfusie wordt toegepast in een poging hun leven te redden. De slotsom zal zijn dat alle vlees — onze vijanden terwijl zij nog in het vlees in leven zijn, en ook wij — er toe gebracht zal worden in te zien dat Jehovah de enige Redder is van zijn volk, degenen die tot Zion komen. Indien wij hem aanhangen en met zijn grote Knecht Christus Jezus dienen, zullen wij ten laatste stellig volledige bevrijding verkrijgen. Geen duivelse macht kan verhinderen dat wij deze volledige bevrijding verkrijgen voordat wij het voorrecht hebben gehad de anderen te helpen bevrijden.
25. Welke hoge eer valt ons dus nu ten deel, en in welke mate zullen wij er aan deelnemen?
25 Wat een eer Jehovah’s volk uit de gevangenis te bevrijden! Aan het einde van de tweede Wereldoorlog mogen de geallieerde troepen zich bevoorrecht en grotelijks vereerd hebben gevoeld dat zij slachtoffers uit de Nazi-concentratiekampen en gevangenissen bevrijdden. Doch wat een veel grootser voorrecht en wat een verhevener eer is het thans slachtoffers te bevrijden uit Babylons gevangenhuis, en dit te doen met vredige middelen door middel van het Koninkrijk, en dit alles opdat zij Jehovah God op de berg Zion mogen eren en dienen! Laten de knecht-klasse en hun getrouwe metgezellen dientengevolge met diepe waardering en met moedig vertrouwen in de Almachtige God, voorwaarts gaan met het verrichten van het bevrijdingswerk tot de einden der aarde. De uiteindelijke zegepraal van Zion over alle vijanden en bestrijders is absoluut verzekerd, en eveneens een rechtvaardige nieuwe wereld van eindeloze vrijheid.
[Voetnoten]
a In de Dode-Zee-Rol van Jesaja (DSIa) in het Hebreeuws, van de tweede eeuw v. Chr., staat in deze tekst „van een tyran”, en niet „eens rechtvaardigen”, en zo komt het eveneens voor in de oude Syrische Vertaling en de Latijnse Vulgaat Vertaling; en de Griekse Septuaginta brengt dezelfde gedachte tot uitdrukking.