Jehovah’s naam dient op de gehele aarde bekendgemaakt te worden
„Van de opgang der zon, ja, tot aan haar ondergang zal mijn naam groot zijn onder de natiën.” — Mal. 1:11.
1. Als gevolg van welke wereldomvattende situatie dient Jehovah’s naam grootgemaakt te worden?
HET is dringend noodzakelijk dat alle natiën doordrongen raken van de betekenis van Gods naam. In deze tijd kan slechts van een kleine minderheid van de aardbevolking worden gezegd dat zij de naam JEHOVAH waarderen en de God die deze naam draagt aanbidden (Ps. 83:18). De grote meerderheid heeft de gedachte aan God van zich afgezet of aanbidt hem hoogstens slechts door middel van vormendienst. Aangezien zij aan hun eigen hartstochten de vrije loop laten en helemaal opgaan in zelfzuchtige doeleinden, bekommeren zij zich er niet langer om een God in gedachten te houden die waarheid, liefde en rechtvaardigheid voorstaat. Zij hebben hier hun eigen onbenullige fantasieën voor in de plaats gesteld, goden die met hun eigen menselijke ideeën stroken, nutteloze goden die dezelfde onvolmaakte kenmerken blijken te bezitten als die van hun makers.
2. In welk opzicht zijn de natiën God vergeten?
2 Zelfs de zogenaamd wijze mensen van deze generatie — theologen, filosofen, psychologen en geleerden op het gebied van de natuurwetenschappen — zijn van mening dat de zuivere waarheid van Gods heilige Boek, de bijbel beneden hun waardigheid is, te kinderachtig om te geloven, terwijl zijn morele maatstaf hen teveel begrenst in hun streven en gedrag. In plaats daarvan aanbidden zij zichzelf. Zij beschouwen de mens als de grote uitvinder, de brenger van de beschaving, degene door bemiddeling van wie alle toekomstige vooruitgang en zegeningen moeten komen. De natiën zijn God inderdaad vergeten, en heel binnenkort zal hun de voorzegde rampspoed treffen. — Ps. 50:22.
3. In welke bewoordingen gaf de apostel Paulus een nauwkeurige beschrijving van de toestand die thans onder de natiën bestaat?
3 Christus’ apostel Paulus werd door Gods geest geïnspireerd om de situatie te beschrijven die zich in alle natiën heeft ontwikkeld: „Hetgeen omtrent God bekend kan zijn, [is] openbaar . . . onder hen, want God heeft het hun openbaar gemaakt. Want zijn onzichtbare hoedanigheden worden van de schepping der wereld af duidelijk gezien, omdat ze worden waargenomen door middel van de dingen die gemaakt zijn, ja, zijn eeuwige kracht en Godheid, zodat zij niet te verontschuldigen zijn; want, hoewel zij God kenden, hebben zij hem niet als God verheerlijkt, noch hebben zij hem gedankt, maar zij zijn leeghoofdig geworden in hun overleggingen en hun onverstandig hart werd verduisterd. Hoewel zij beweerden wijs te zijn, zijn zij dwaas geworden, en zij hebben de heerlijkheid van de onvergankelijke God veranderd in iets wat gelijkt op het beeld van een vergankelijk mens en van vogels en van viervoetige en kruipende dieren.” — Rom. 1:19-23.
4, 5. Hoe geven de natiën zich in deze tijd eigenlijk over aan de aanbidding van de vergankelijke mens en de lagere dieren?
4 Doen de natiën van thans met al hun moderne vooruitgang, werkelijk deze dingen? Merk op hoe men in elke natie tracht alle burgers ertoe te brengen de staat als oppermachtig te erkennen. En houd in gedachten dat al die nationale heerschappijen zonder uitzondering het werk zijn van onvolmaakte en zelfzuchtige schepselen, terwijl algemeen bekend is dat ze vergankelijk zijn. Elke natie heeft haar eigen nationale embleem, deze een leeuw, een ander een arend en weer een ander een draak of slang. Er wordt van alle burgers verlangd dat zij aan de staat, die door een redeloos wild dier wordt voorgesteld en door zondige mensen wordt bestuurd, eer bewijzen en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid schenken als betrof het een hoogste autoriteit.
5 Men denkt helemaal niet meer aan het feit dat Jehovah God, de Schepper van de zon en de maan en de Bron van alle frisse lucht en het water dat de gehele aarde voortdurend nieuw leven schenkt, de hoogste „Heerser is in het koninkrijk der mensheid” (Dan. 4:25). In plaats daarvan worden onvolmaakte mensen tot helden en weldoeners uitgeroepen en worden zij met lof en dankbetuigingen overladen, terwijl deze worden onthouden aan Jehovah, die er terecht aanspraak op kan maken.
6. Waaruit blijkt dat de zogenaamde wijzen van de wereld dwaas zijn geworden?
6 Is het in overeenstemming met de hierboven geciteerde woorden van de apostel Paulus niet duidelijk dat de wereldwijze mensen dwaas zijn geworden? Hoe leeghoofdig, hoe dwaas, om te zeggen, zoals sommigen van hen doen, dat ’God dood is’! Of te beweren dat de mens en zijn aardse tehuis geen schepper hebben gehad maar door de wisselwerking van blinde, niet met verstand begaafde krachten zijn ontstaan! Hoe onzinnig te beweren dat de mens baas is over zijn eigen bestemming, terwijl een kleine weersverandering zijn met de grootste zorg ontworpen plannen totaal in de war kan sturen!
7. Hoe heeft Jehovah aangekondigd dat hij stellig handelend zal optreden en het hoofd zal bieden aan deze situatie?
7 ”Degene die van het begin af de afloop [vertelt]” heeft deze wereldomvattende ontwikkelingen voorzien en hij heeft bekendgemaakt dat hij stellig het hoofd zal bieden aan de situatie, en wel op een wijze waardoor zijn eigen grote Naam verheerlijkt zal worden en degenen die zijn Naam liefhebben, vreugde en vrede zullen ontvangen. Als een krachtig bewijs van zijn voorkennis liet hij in de bijbel het verslag optekenen van de wijze waarop hij met het machtige rijk van de farao’s van 3500 jaar geleden handelde, waarna hij de verzekering gaf dat ditzelfde verslag toekomstige geschiedenis afbeeldde. — Jes. 46:10.
EGYPTE „IN GEESTELIJKE ZIN”
8, 9. Beschrijf enkele opmerkelijke kenmerken van Egypte en zijn heersers, en de algemene indruk die mensen er in de tijd van de farao’s van hadden.
8 Het Egypte uit de oudheid had zijn godheerser, die slechts een mens was, een nakomeling van de zondaar Adam. Zijn rijk had in de loop der eeuwen zoveel menselijke wijsheid bijeengegaard, dat er wordt gezegd dat de Grieken het merendeel van hun kennis aan deze bron ontleenden. In militair opzicht genoot Egypte lang bekendheid en respect wegens zijn sterke leger van paarden en wagens. Zijn grote openbare werken hadden ten doel meer luister bij te zetten aan de image van de staat. Hiertoe behoorden grote graftomben een ingewikkeld stelsel van waterwegen en prachtige religieuze tempels.
9 Het klimaat waarin Farao’s volk leefde, was uniek. Regen was vrijwel onbekend. De zon en de maan schenen uit een wolkeloze hemel. De rivier de Nijl, die voortdurend door de hevige regenval van Centraal-Afrika werd gevoed, overstroomde geregeld het land, waarbij de rijke sedimentaire afzettingen ervan voor overvloedige oogsten zorgden. Deze kenmerken van het leven in Egypte brachten één geschiedschrijver ertoe over Egypte’s „aspect van kalme onmetelijkheid” te spreken, zijn „reputatie van serene onbeweeglijkheid”. Het leek alsof Egypte altijd zou blijven bestaan, dat er niets kon veranderen.
10. Wat maken bijbelonderzoekers op uit zulke teksten als Romeinen 15:4 en Openbaring 11:8?
10 Er kan geen twijfel over bestaan dat Egypte iets groters dat in de toekomst zou komen, afbeeldde, want de apostel Paulus schreef: „Alle dingen die eertijds werden geschreven [in de Heilige Schrift], werden tot ons onderricht geschreven” (Rom. 15:4). Dan hebben wij ook nog de bijzondere zinspeling door de apostel Johannes op „de grote stad die in geestelijke zin Sodom en Egypte wordt genoemd, waar ook [onze] Heer aan een paal werd gehangen” (Openb. 11:8). Uit het verband blijkt dat zulk een Egypte „in geestelijke zin” in het middelpunt van de belangstelling staat van „volken en stammen en talen en natiën”, van een internationaal conglomeraat van volken.
11. Waarom kunnen Egypte, Sodom en het ontrouwe Judea terecht in één adem genoemd worden?
11 Egypte en Sodom en het land Judéa (waar Christus Jezus werkelijk aan de paal werd genageld) hadden allen iets gemeen met het huidige internationale samenstel van dingen dat als de christenheid bekendstaat.a Zij waren God vergeten. Niet zozeer als gevolg van hun gebrekkige geheugen, maar omdat zij het verkozen de gedachten aan hem uit hun geest te bannen. Zij wilden de God die een universele maatstaf van rechtvaardigheid heeft uitgevaardigd, liever vergeten, want dan zou hun geweten hen niet kwellen en hen niet voortdurend herinneren aan de volledige afrekening die God volgens zijn verklaring met alle kwaaddoeners zal houden. Zij willen ermee doorgaan zichzelf te behagen en voor zichzelf vaststellen wat goed en wat kwaad is. Evenals Farao zeggen zij door hun verachtelijke handelwijze: „Wie is Jehovah”? — Ex. 5:2.
12. Wat wordt er derhalve door Egypte en zijn heerser voorschaduwd, en welke houding blijkt er zowel in de schaduw als in de hedendaagse werkelijkheid te bestaan?
12 Egypte „in geestelijke zin” is derhalve een religieuze organisatie van zelfzuchtige schepselen die volledig onder de macht zijn gekomen van „de god van dit [huidige goddeloze] samenstel van dingen”, de grotere Farao, Satan de Duivel (2 Kor. 4:4). Die valse god heeft in de loop der eeuwen talrijke religieuze stelsels opgericht welke alle zijn ontworpen om in de aanhangers ervan het geloof te doen postvatten dat hun religieuze en politieke instellingen duurzaam zijn. Ondanks de historische feiten blijft Egypte „in geestelijke zin” — of de christenheid — zijn onderworpen volken nog steeds verleiden tot het geloof dat niets ooit zal veranderen, dat „alle dingen precies zo [blijven] als sedert het begin der schepping”. — 2 Petr. 3:4.
13. Welke vertroostende verzekering geeft Jehovah met betrekking tot het schandelijke negeren van zijn naam en soevereiniteit?
13 De grote Schepper ondervindt er geen werkelijk nadeel van dat dit religieuze stelsel hem zo schandelijk negeert en zijn naam uit de geest van de mensen heeft gebannen. Hij zou dit alles kunnen negeren en de mensen en natiën hun dolzinnige gang naar de vernietiging kunnen laten volgen. Ten behoeve van degenen die zijn naam liefhebben en degenen die naar waarheid en rechtvaardigheid hunkeren, heeft God zich in zijn barmhartigheid echter voorgenomen zijn macht op het wereldtoneel te laten gelden en zich daardoor ten aanschouwen van alle natiën een naam te maken (2 Petr. 2:7, 8; Ezech. 9:4). Zowel regeerders als geregeerden ’zullen moeten weten dat hij Jehovah is’. — Ezech. 38:23.
ANDERE TREFFENDE OVEREENKOMSTEN
14, 15. Welke treffende overeenkomst kan er worden opgemerkt wanneer wij het Egypte uit de oudheid met Satans religieuze organisatie van thans vergelijken?
14 De farao’s van het Egypte uit de oudheid noemden zichzelf „Zoon van de zon” of lichtgever en levengever voor alle onderworpen volken. Stervelingen durfden gewoonlijk niet op te staan om de farao aan te kijken. Op straffe des doods moesten zij hun blik veeleer afwenden en zich op de grond neerwerpen als hij voorbijging. Zijn woord, rechtvaardig of onrechtvaardig, kon elke burger die hem maar even mishaagde, tot de dood veroordelen.
15 Op overeenkomstige wijze kan er van de „god van dit samenstel van dingen” worden gezegd dat hij zich „blijft . . . veranderen in een engel des lichts” (2 Kor. 11:14). Zijn religieuze stelsels, met inbegrip van die van de verdeelde christenheid, bevorderen het mysterieuze element en benevelen de geest van de aanbidders opdat zij niet zullen ontdekken dat hij oorspronkelijk slechts een geestelijk schepsel was dat tegen de rechtmatige oppermacht van zijn Schepper in opstand was gekomen.
16, 17. Hoe vindt Farao’s aanspraak op de schepping en het eigendomsrecht van de rivier de Nijl op een grotere schaal toepassing?
16 God liet zijn profeet Ezechiël de houding van die hooghartige farao onthullen en de volgende uitspraak van die autocraat optekenen: „Mijn rivier de Nijl behoort mij toe, en ik — ik heb ze voor mijzelf gemaakt” (Ezech. 29:3). Op overeenkomstige wijze heeft „de heerser van deze [goddeloze] wereld”, Satan de Duivel, vanaf de tijd dat hij Eva misleidde en Adam ertoe bracht in opstand tegen God te komen, aanspraak gemaakt op het mensengeslacht als was het zijn persoonlijke bezit (Joh. 12:31). Dat de gevallen mensheid door het symbool van de wateren van de Nijl wordt voorgesteld, is helemaal in overeenstemming met het bijbelse symbolisme, want onder inspiratie van Gods geest werd de apostel Johannes ertoe bewogen de volgende door een engel gegeven uitleg van een van zijn visioenen aan ons door te geven: „De wateren die gij gezien hebt, . . . betekenen volken en scharen en natiën en talen.” — Openb. 17:15.
17 Ja, Satan maakt er aanspraak op dat de koninkrijken en andere rijken van de mensheid hem toebehoren, en er kan inderdaad gezegd worden dat ze zijn geest en houding weerspiegelen. Toen Jezus in de wildernis werd verleid, sprak hij de Duivel niet tegen toen hij te kennen gaf dat hij het recht bezat de heerschappij onder de zondige mensen aan wie maar ook te geven die aan zijn vereisten zou voldoen (Matth. 4:8, 9). Verder geeft de bijbel te kennen dat de bron van de regeringsmacht en autoriteit in de tegenwoordige koninkrijken van de mensen, de grote Draak is — niemand anders dan Satan zelf. — Openb. 13:2.
18. Waarop duidt het feit dat Egypte zich voor zijn veiligheid op wagens en paarden verliet?
18 Evenals Farao zich voor de instandhouding van zijn macht en positie op zijn militaire macht verliet, neemt ook in Egypte „in geestelijke zin” (of de christenheid) de militaire paraatheid een belangrijke plaats in, terwijl deze zelfs de voorrang heeft boven de dringende behoeften van de armen aan voedsel en kleding. Zelfs de organisatie die de Verenigde Naties wordt genoemd, kan geen waarborg geven voor vrede en veiligheid, want de kleinste en jongste natiën van thans worden al spoedig klanten voor militaire produkten die zij zich niet kunnen veroorloven — geweren, vliegtuigen raketten, enzovoort.
GODS ONVERANDERLIJKE VOORNEMEN
19. Wat wordt gewaarborgd door Jehovah’s optreden destijds aan de oevers van de Nijl?
19 Dat Egypte „in geestelijke zin”, dat wil zeggen, dit voornaamste religieuze stelsel de christenheid, aan het meedogenloze zoeklicht van de waarheid zal worden onderworpen en als niet beter dan het oude Egypte van de farao’s aan de kaak gesteld zal worden, wordt ons verzekerd door Gods optreden destijds aan de oevers van de Nijl. Voordat aan de patriarch Abraham nageslacht was geboren, sprak Jehovah de volgende betekenisvolle woorden tot de getrouwe patriarch: „Gij kunt voorzeker weten dat uw zaad een inwonende vreemdeling zal worden in een land dat niet het hunne is, en zij zullen hen moeten dienen en dezen zullen hen stellig kwellen, vierhonderd jaar lang. Maar de natie die zij zullen dienen, oordeel ik, en daarna zullen zij met veel have uitgaan.” — Gen. 15:13, 14.
20. Was Jehovah’s besluit om met het land Egypte en zijn heerser af te rekenen en ze te oordelen, plotseling bij hem opgekomen?
20 Later zei Jehovah tot Mozes, de bevrijder die hij uitzond om Abrahams zaad uit Egypte te leiden: „Ik, ja ik, weet heel goed dat de koning van Egypte u geen toestemming zal geven om te gaan behalve door een sterke hand. En ik zal mijn hand moeten uitstrekken en Egypte moeten slaan met al mijn wonderdaden, die ik in het midden ervan zal doen; en daarna zal hij u heenzenden” (Ex. 3:19, 20). Jehovah’s voornemen met betrekking tot Egypte werd dus lang van tevoren vermeld. Hij zou zijn naam groot maken in Egypte en alle onderworpen gebieden.
21. Waarvan dient dit ons thans te overtuigen?
21 Dit dient ons ervan te overtuigen dat Egypte „in geestelijke zin”, de christenheid, te zamen met al zijn wereldse metgezellen, onvermijdelijk aan de kaak gesteld zal worden en zal vallen. Ja, de bijbel brengt eerbiedige onderzoekers van zijn bladzijden ertoe een grote ontmaskeringsveldtocht te verwachten waardoor de vuile, zieke en stervende toestand van Satans wereld, vooral van de christenheid, wordt blootgelegd. Alle bewijzen duiden inderdaad op het feit dat een dergelijke veldtocht zelfs nu de regeerders en vooraanstaande mensen van alle natiën verontrust.
IEMAND DIE GROTER IS DAN MOZES
22, 23. Vermeld in hoofdtrekken het verslag over Mozes als Gods profeet die naar Farao werd gezonden, en als de middelaar ten behoeve van het nageslacht van Abraham.
22 Mozes was de man die door Jehovah werd uitgekozen om een grote crisis in de Egyptische aangelegenheden te verhaasten. Zijn naam betekent „uitgetrokken” en dit herinnert ons eraan dat Mozes, doordat Jehovah toezicht hield op de gebeurtenissen, uit de wateren van de Nijl werd getrokken, die anders zijn graf geworden zouden zijn (Ex. 1:22). Hij werd in het hof van Farao opgevoed en in alle wijsheid van Egypte onderwezen. Gods verdere leiding blijkt uit de gebeurtenissen die Mozes later in het land Midian deden terechtkomen ten einde daar voor kudden te zorgen, terwijl hij ongetwijfeld de beloften die Jehovah aan zijn voorvader Abraham had gegeven, koesterde en overdacht. — Ex. 2:10; 3:1; Hand. 7:22, 30.
23 Mozes verrichtte getrouw dienst als middelaar. Hij handelde niet alleen volledig in harmonie met Jehovah’s rechtvaardige vereisten voor zijn volk, maar hij had ook mededogen met mede-Israëlieten, wegens hun aangeboren zonden. Hij cijferde zich ten behoeve van hen weg en bood verschillende malen aan zijn leven voor hen op te offeren. Er kon beslist worden gezegd dat het lam dat in de paschanacht werd geslacht, Mozes verving, die op deze zinnebeeldige wijze voor de zonden van het volk werd geofferd — een regeling waardoor hij in leven kon blijven en het bevrijdingsprogramma ten uitvoer kon brengen waarvoor God hem had gezalfd. Vlak voordat Mozes zijn toegewezen taak had volbracht, werd hij ertoe geïnspireerd over een toekomstige profeet te profeteren, een profeet zoals hij, iemand die een veel grotere autoriteit zou uitoefenen (Deut. 18:18, 19). De apostel Petrus identificeerde die Grotere Profeet gelijk Mozes later als Christus Jezus. — Hand. 3:19-26.
24, 25. Welke treffende overeenkomst kunnen wij in het verslag over Christus Jezus aantreffen?
24 Het is aangrijpend te beseffen dat Jezus, evenals de baby Mozes, door de omstandigheden van zijn menselijke geboorte in gevaar kwam te verkeren door toedoen van koning Herodes te sterven terwijl hij door tussenkomst van zijn hemelse Vader van de dood werd gered (Matth. 2:1-18). Aangezien het zaad waardoor Maria zwanger was geworden, niet van een onvolmaakte man afkomstig was, was haar kind „heilig, Gods Zoon” (Luk. 1:35). Aan Hem werd het door Gods heilige geest toegestaan alle rijkdommen van wijsheid en kennis te bezitten, met inbegrip van een diep inzicht in de ware toestand van de gevallen mensheid. — Kol. 2:1-3.
25 Christus Jezus, de Grotere Mozes, diende ook als de voortreffelijke herder, de beschermer van Gods kudde van met schapen te vergelijken mensen (Joh. 10:11; Ezech. 34:31). Ook hij heeft zich ten behoeve van zijn kudde weggecijferd, terwijl hij zich te zijner tijd als het volmaakte „Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt”, opofferde (Joh. 1:29). Op de derde dag wekte Jehovah hem als een machtige geest uit de dood op, waarna hij hem aan zijn eigen rechterhand in de hemel liet plaatsnemen. — Hand. 2:32, 33.
26. Op welk feit in de hedendaagse vervulling duidt de omstandigheid dat Aäron de woordvoerder van Mozes werd?
26 Mozes ontving van Jehovah een woordvoerder. Ja, Aäron, zijn eigen vleselijke broer, werd tot woordvoerder van Mozes gemaakt (Ex. 7:1, 2). Christus Jezus, de Grotere Mozes, krijgt als het ware ook een aardse woordvoerder, een woordvoerder die met het oog op Christus Jezus’ hemelvaart naar Gods rechterhand op aarde beschikbaar is. Die woordvoerder is een gemeente van met de geest gezalfde volgelingen van hem, die allen in de verhouding van geestelijke broer tot hem staan. — Hebr. 2:11, 12.
27. Hoe zien wij dan nu de toneelschikking voor de hedendaagse bekendmaking van Jehovah’s naam?
27 Kunt u het nu allemaal zien? Mozes en Aäron waren door de Allerhoogste God, Jehovah, met de scepter van autoriteit gemachtigd! In deze tijd zijn echter Christus, die sinds het jaar 1914 G.T. op zijn troon is gezeten, en zijn gezalfde volgelingen op aarde, allen te zamen, door heilige geest van God gemachtigd om ten behoeve van Jehovah’s naam dienst te verrichten. Gods naam moet op de voorgrond worden geplaatst en ondanks alle tegenstand, zichtbaar en onzichtbaar, ten aanschouwen van alle natiën worden verheerlijkt.
EEN NIEUW ELEMENT IN DE WERELDAANGELEGENHEDEN
28, 29. Hoe moeten wij zowel in het oorspronkelijke drama als in de hedendaagse vervulling ervan het feit begrijpen dat Mozes en Aäron niet snel op non-actief werden gesteld?
28 Misschien hebt u zich erover verbaasd waarom Farao, toen Mozes en Aäron voor het eerst in de naam van Jehovah verschenen, hen niet arresteerde en in de gevangenis liet werpen en zelfs liet doden. Jehovah had tegen die onvoorziene omstandigheid maatregelen getroffen door onmiddellijk ten aanschouwen van het gehele hof van Farao het bewijs te leveren dat Mozes zijn gemachtigde vertegenwoordiger was. Herinnert u zich nog hoe ’Aärons staf [die in een grote slang veranderd was] hun staven [die ook in slangen veranderd waren] verslond’? (Ex. 7:12). Farao wist dat hij met een bovenmenselijke macht te maken had, maar toch verhardde hij zijn hart.
29 Hoewel Satan en zijn handlangers Gods bekendmakers, zijn christelijke getuigen, graag tot zwijgen zouden willen brengen en zouden willen doden en om dat doel te bereiken bereid zijn hun in slavernij verkerende onderdanen met een overvloed van kwaad te bestoken, weet Satan toch dat Jehovah’s hand van bescherming over zijn volk is. En al het kwaad dat hij en zijn ondergeschikten over alle volken kan brengen, is niets vergeleken bij het kwaad dat Jehovah zal berokkenen. Toen Jehovah de Grotere Mozes, Christus Jezus, in het jaar 1914 G.T. bevel gaf: „Ga onderwerpen te midden van uw vijanden”, waren de Grotere Farao en al zijn zichtbare en onzichtbare medeplichtigen zich stellig bewust van de autoriteit van Christus en zijn hemelse legerscharen. Hoewel zij hun hart verhardden, beseffen zij dat hun tijd vóór de definitieve afrekening kort is. — Openb. 12:7-9, 12; Ps. 110:1, 2.
30. Welke grote rampspoed staat Egypte „in geestelijke zin” te wachten?
30 Voor Satan en zijn gehele samenstel van dingen, met inbegrip van de christenheid, is er nog meer slecht nieuws en niets anders dan slecht nieuws. Zijn gehele rijk zal in een veel grotere rampspoed die Jehovah over alle natiën in en buiten het Egypte „in geestelijke zin” zal brengen, verdelgd worden: „Ziet! Een rampspoed gaat uit van natie tot natie, en een zware storm zelf zal verwekt worden van de meest afgelegen delen der aarde. En zij die door Jehovah zijn neergeveld, zullen op die dag stellig van het ene einde der aarde helemaal tot het andere einde der aarde komen te liggen. Er zal niet over hen geweeklaagd worden, noch zullen zij bijeengezameld of begraven worden. Tot mest op de oppervlakte van de aardbodem zullen zij worden. — Jer. 25:32, 33.
31, 32. Wanneer, en wanneer alleen, kan de uiteindelijke verwoesting van Satans gehele samenstel volgens de Schrift komen?
31 Maar eerst, voordat die verwoestende tentoonspreiding van Jehovah’s macht de christenheid en de rest van Satans samenstel van dingen verwoest, moet de NAAM van de Allerhoogste Regeerder op de gehele aarde bekendgemaakt en op de voorgrond geplaatst worden. Niet wanneer alle vijanden zijn gevallen en in het stof liggen, maar vóór hun welverdiende terechtstelling zal Jehovah zijn glorierijke Naam verheerlijken en al die opstandelingen ervan doordringen dat zij voor een verloren zaak strijden.
32 Er bestaat dan ook geen twijfel over hetgeen er staat te gebeuren als een vervulling van de woorden die Mozes op Jehovah’s bevel als een plechtige waarschuwing aan Farao overbracht: „Maar hiertoe juist heb ik u laten bestaan, om u mijn kracht te tonen en ten einde mijn naam over de gehele aarde te laten bekendmaken” (Ex. 9:16). Jehovah’s naam moet dus zowel aan vriend als aan vijand bekendgemaakt worden, terwijl de manifestaties van zijn macht terzelfder tijd op progressieve wijze steeds zwaarder zullen worden op niet alleen de christenheid, maar Satans gehele samenstel en degenen die eraan vasthouden. De geest van de mensen en hun houding zal als door een Grote Pottenbakker gevormd worden. Wie zullen, met het oog op Gods waarschuwingsboodschappen, bij Egypte „in geestelijke zin” blijven en in zijn oordeel delen en wie zullen dit Egypte en geheel Satans organisatie verlaten en bij Jehovah’s uitverkoren, geestelijke volk ontkoming vinden? — Rom. 9:21-23.
33. Welke uitwerking heeft de hedendaagse activiteit van Christus’ gezalfde volgelingen en hun metgezellen in deze tijd, en met welke geesteshouding dienen degenen die rechtvaardigheid liefhebben, het zekere resultaat te bezien?
33 Destijds in het verleden liet Jehovah God een drama van werkelijke gebeurtenissen opvoeren — een drama dat thans opnieuw op wereldomvattende schaal opgevoerd moet worden. Ook in deze tijd leidt Jehovah een hedendaagse Aäronklasse, Christus’ gezalfde volgelingen op aarde, en wel op zulk een wijze dat dit er veel mee te maken heeft de toekomst van grote aantallen mensen hetzij voor redding of voor vernietiging te vormen. Laten wij, als wij de details van de zich ontvouwende realiteit van onze tijd waarnemen, juichen in de overtuiging dat Gods glorierijke naam, Jehovah, thans binnenkort „groot [zal] zijn onder de natiën”. — Mal. 1:11.
[Voetnoten]
a Zie bladzijde 317, §35, van ’Dan is Gods mysterie voleindigd’.
[Illustraties op blz. 651]
Egypte was beroemd wegens zijn sterke leger, enorme graftomben en grote religieuze tempels. Egypte is een symbool van de wereld, waarvan Satan de Duivel de god is