Wat zegt de Schrift over „Een voortbestaan na de dood”? (Deel 3)
In de twee hiervoor gepubliceerde gedeelten van deze uit drie delen bestaande reeks hebben de lezers kunnen vernemen hoe in onze tijd zowel geestelijken van de christenheid als haar hoge civiele en militaire invloedrijke persoonlijkheden hun toevlucht hebben genomen tot het occultisme, evenals menselijke leiders in oude tijden dat geregeld deden, ten einde inlichtingen over de toekomst, advies en vertroosting te bekomen. Hoewel de vooraanstaandste geleerden van deze tijd met behulp van speciale instrumenten een nauwkeurig onderzoek hebben ingesteld naar de occulte of spiritistische verschijnselen, geven zij toe dat ze hen nog steeds voor een raadsel stellen en dat zij ze niet kunnen meten. Het spiritisme, de zich snel verbreidende moderne religie, blijft volhouden dat de onzichtbare geesten, die thans spreken of anderszins in verbinding staan met mensen die zich daartoe openstellen, in wezen de ’onsterfelijke zielen’ zijn van mannen, vrouwen en kinderen die eens op aarde hebben geleefd en zijn gestorven. In lijnrechte tegenspraak met deze door het spiritisme gedane bewering leert de Bijbel onveranderlijk en consequent dat de menselijke ziel sterft. Zowel in het in de Bijbel vastgelegde verslag van de bondige redevoeringen welke door Jezus Christus, Petrus en Paulus werden uitgesproken, als in de geschriften welke door Mozes en andere in de oudheid levende Hebreeuwse getuigen van Jezus’ Vader, de levende God, JEHOVAH, op schrift werden gesteld, wordt herhaaldelijk verklaard dat de menselijke ziel vernietigd kan worden. Door het in de Bijbel opgetekende uitvoerige verslag van de gedragingen van goddeloze, opstandige personen, zowel mensen als engelen (die duizenden jaren geleden op aarde hebben geleefd), wordt er eveneens een geweldige stroom van licht geworpen op de immens bedrieglijke werkzaamheden waarmede enkele van diezelfde, nog steeds in leven en thans onzichtbaar zijnde engelen, zich ophouden, want ze zijn er metterdaad mede blijven voortgaan tot levende mensen te spreken en anderszins te trachten invloed op hen uit te oefenen ten einde hen in „een voortbestaan na de dood” te laten geloven. In dit slotartikel wordt vrijuit en uitvoerig besproken welke gevaren er aan zijn verbonden zich op zulk een verderfelijke wijze met opstandige engelen in te laten en op welke wijze men zich tegen hun dodelijke indringingen kan verweren.
1. (a) Hoe en wanneer hebben aanvankelijk heilige geestelijke „zonen Gods” zichzelf veranderd in goddeloze demonen? (b) Welke opgetekende verklaringen van gerechtelijke beslissingen die door Jehovah werden genomen, zijn tot nu toe van toepassing op die engelen sedert de tijd dat zij opzettelijk verkozen hun door God toegewezen dienstpositie te verlaten?
DOORDAT deze „zonen Gods” zichzelf er toe hadden verlaagd zich uit het hun door God toegewezen rijk te verwijderen en elk langdurig met een of meer vrouwen zulk een onjuist, ongeestelijk leven leidden terwijl zij zich in het vlees hadden gematerialiseerd, bleven zij stellig niet in hun oorspronkelijke positie maar gingen zij er toe over met zondige vrouwen buiten het paradijs van Eden samen te wonen. Doordat deze geestelijke „zonen Gods” een dergelijke zelfzuchtige, wellustige en ontheocratische loopbaan gingen volgen, veranderden zij zich in demonen en schaarden zich aan de zijde van Satan, en evenals Satan de Duivel verdienen ook zij het dat God het doodvonnis over hen velt. Ontegenzeglijk verwijst de discipel Judas in het volgende in zijn brief voorkomende betoog naar déze engelen, die zichzelf in demonen hadden veranderd: „Jehovah, ofschoon hij een volk uit Egypteland had gered, [verdelgde] naderhand degenen . . . die geen geloof aan de dag hadden gelegd. En de engelen die niet in hun oorspronkelijke positie zijn gebleven doch hun eigen juiste woonplaats hebben verlaten, heeft hij met eeuwige banden onder dikke duisternis bewaard voor het oordeel van de grote dag. Zo zijn ook Soʹdom en Go·morʹra en de steden rondom hen, nadat ze op dezelfde wijze als de voorgaanden buitensporig hoererij hadden bedreven en vlees waren achternagegaan voor tegennatuurlijk gebruik, ons tot een waarschuwend voorbeeld gesteld doordat ze de gerechtelijke straf van het eeuwige vuur hebben ondergaan.” — Judas 5-7, NW.
2. In welke opzichten kan het gedrag van die afvallig geworden geestelijke „zonen Gods” worden vergeleken met de levenswijze welke de eerste vrouw en haar man op aarde hebben gekozen?
2 De oorspronkelijke positie welke deze „zonen Gods” innamen, was boven in de hemel in het geestenrijk, waar zij zich bevonden voordat de fundamenten van de aarde werden gelegd, waardoor een tehuis werd verschaft voor de mensen en de lagere dieren, en niet voor engelen. Hun juiste woonplaats was in het verhevener onzichtbare rijk der hemelen in gezelschap van de andere geest-engelen van God waar zij rechtstreeks toegang hadden tot het aangezicht van God, in plaats dat zij zich hier beneden op aarde ophielden in het vleselijke gezelschap van zondige vrouwen die hun echtgenoten en de moeders van hun onnatuurlijke kinderen waren. Adam volgde Eva na, zondigde en kwam eveneens in opstand tegen God; deze „zonen Gods” volgden de „dochters der mensen” na, zondigden en kwamen in demonische opstand tegen God. Op deze engelen doelde Judas, want hij vergeleek hen met Sodom en Gomorra, daar deze steden zich op buitensporige schaal aan hoererij overgaven en vlees achternagingen voor tegennatuurlijk gebruik terwijl ze zelfs trachtten sodomie te bedrijven met de twee engelen, die zich als mannen hadden gematerialiseerd ten einde Lot in zijn huis te Sodom een bezoek te brengen (Gen. 19:1-11). Ook de Israëlieten pleegden op afgodische wijze hoererij met het vlees van heidense vrouwen die niet uit hun heilige natie afkomstig waren (Num. 25:1-9; 31:15, 16). De zonde van de „zonen Gods” was van soortgelijke aard.
3, 4. (a) Van welke directe en toekomstige straf voor de ongehoorzame engelen of „zonen Gods” wordt in de Bijbel melding gemaakt? (b) Doordat welke symbolische Bijbelse uitdrukking wordt gebezigd, kan men de directe straf voor de goddeloze engelen onderscheiden van de Bijbelse uitdrukkingen waardoor de blijvende en tijdelijke plaatsen worden aangeduid waar goddeloze mensen straf ondergaan?
3 Wegens hun zondige ongehoorzaamheid zijn deze „zonen Gods,” die Gods hemelse dienst verlieten, tezamen met Satan de Duivel, als zijn „zaad” of nakomelingen, ter dood veroordeeld. Dit wordt aangetoond door de brief van Judas, want hij verwijst naar deze gevallen engelen nadat hij gewag heeft gemaakt van de Israëlieten die eens uit Egypte werden gered maar naderhand werden verdelgd omdat zij geen geloof in Jehovah toonden, en voordat hij over de steden Sodom en Gomorra spreekt, die wegens hun smerige immoraliteit de gerechtelijke straf van het eeuwige vuur hebben ondergaan (Gen. 19:12-29). In zijn profetie over de „tijd van het einde” dezer wereld, plaatste Jezus Christus de anti-christelijke bokken in dezelfde klasse als deze gevallen engelen, want hij zeide: „Gaat weg van mij, gij die zijt vervloekt, in het eeuwige vuur dat voor de Duivel en zijn engelen is bereid” (Matth. 25:41, NW). Het vonnis van eeuwige vernietiging werd echter zelfs ten tijde van de vloed niet over die ongehoorzame engelen voltrokken. Hun onnatuurlijke nakomelingen, de Nephilim, werden wel in de vloed verdelgd, want dezen waren enkel mensen, en zij werden niet toegelaten in de ark welke Noach had gebouwd ten einde zijn gezin en exemplaren van de lagere dieren te redden. De vrouwen van de „zonen Gods,” de moeders van de Nephilim, verdronken in de vloed, want ook zij bezaten de menselijke natuur en de „zonen Gods” konden hen niet meenemen toen zij zich dematerialiseerden ten einde aan de vloed te ontkomen en tot het geestenrijk terug te keren.
4 Welke straf werd die ongehoorzame „zonen Gods” dan intussen opgelegd totdat zij in de toekomst verdelgd zouden worden? Judas zegt dat God hen „met eeuwige banden onder dikke duisternis [heeft] bewaard voor het oordeel van de grote dag.” Ook de apostel Petrus beschrijft hun onmiddellijke straf, zeggende: „God [heeft] zich er niet van . . . weerhouden de engelen die hebben gezondigd, te straffen, maar, door hen in Tarʹta·rus te werpen, heeft hij hen aan afgronden van dikke duisternis overgegeven om voor het oordeel bewaard te worden; en hij heeft zich er niet van weerhouden een wereld uit de oudheid te straffen, maar heeft Noach, een prediker van rechtvaardigheid, met zeven anderen veilig bewaard toen hij een vloed over een wereld van goddeloze mensen bracht; en doordat hij de steden Soʹdom en Go·morʹra in de as heeft gelegd, veroordeelde hij ze, waardoor hij voor goddeloze mensen een voorbeeld stelde van de toekomende dingen, en hij bevrijdde de rechtvaardige Lot, die hevig werd gekweld doordat de zich tegen de wet kantende mensen zich aan losbandigheid overgaven” (2 Petr. 2:4-7, NW). De „engelen die hebben gezondigd,” zijn gestraft doordat zij in het bijzonder sedert de Vloed en tot het oordeel van de grote dag van Jehovah wanneer hij zijn koninkrijk onder Jezus Christus opricht, in Tartarus moeten verblijven en niet tot hun verheven „oorspronkelijke positie” kunnen terugkeren. Tartarus (over het algemeen verkeerd vertaald met „hel”) is niet hetzelfde als Gehenna en Haʹdes (welke eveneens verkeerd zijn vertaald met „hel”). Terwijl door Gehenna Gods regeling wordt afgebeeld waardoor goddeloze menselijke zielen voor eeuwig worden verdelgd en Haʹdes het gemeenschappelijke graf der mensheid is, waaruit een opstanding van de doden mogelijk is, is Tartarus daarentegen de plaats waarin de „engelen die hebben gezondigd,” zijn opgesloten.
5, 6. (a) Hoe laat de Tartarus waarvan in de Bijbel sprake is, zich vergelijken met de Tartarus der mythologie? (b) Hoe wordt in de Bijbel het vernederen van onheilige geestelijke schepselen gedefinieerd?
5 De Tartarus welke in de Bijbel wordt genoemd, is niet de Tartarus welke voorkomt in de heidense mythologieën, want daarin is ze de laagste der lage regionen, welke zich even diep onder Haʹdes bevindt als de aarde van de hemel verwijderd is. Daar werden de mindere goden, Cronus en de andere Titanengeesten, door de zegevierende god Zeus of Jupiter gevangen gehouden. Het was een plaats van duisternis en het omvatte alle lage gewesten, evenals de hemelen alles omvatten wat boven de aarde was. In de Bijbel valt Tartarus in zoverre te vergelijken met de mythologische betekenis welke men er aan hecht, dat ze een toestand afbeeldt van de diepste vernedering en dikke duisternis, niet voor menselijke zielen, maar voor goddeloze geesten, die tegen God zijn opgestaan. In overeenstemming hiermee wordt in de Syrische vertaling van 2 Petrus 2:4 de uitdrukking „de laagste plaatsen” gebezigd in plaats van Tartarus. Deze opstandige geesten, waar Satan de Duivel ook toe behoort, zijn vernederd, als waren ze in de diepte van een letterlijke Tartarus geworpen, doordat zij uit Gods dienst werden weggestuurd en tot de vernietiging werden veroordeeld, hetwelk inhoudt dat, gelijk met zovele slangen gebeurt, hun kop wordt verpletterd door het zaad van Gods vrouw, de verheerlijkte Jezus Christus.
6 Dit wilde nu niet zeggen dat zij zonder mankeren uit de hemel werden gesloten, zodat zij niet meer in contact konden staan met de getrouwe, heilige engelen. In het boek over Job, die meer dan zevenhonderd jaar na de Vloed heeft geleefd, wordt geschilderd hoe Satan toegang had tot de hemel, op een vergadering van de „zonen Gods” kon komen, en Jehovah er toe kon uitdagen hem de rechtschapenheid van Job op de proef te laten stellen (Job 1:6 tot 2:10). In Openbaring 12:1-7 wordt geopenbaard dat Satan en zijn engelen zich tot aan 1914 (n. Chr.), toen Jehovah’s koninkrijk onder Jezus Christus, in de hemelen werd geboren, boven in de hemel mochten bevinden. Bovendien vormen Satan en zijn demonen de symbolische hemelen dezer wereld, de hemelen die over de aardse menselijke maatschappij hebben geheerst en die in de strijd van Armageddon als door vuur vernietigd zullen worden (2 Petr. 3:10-12). In de Bijbel heeft Tartarus in plaats van een positie of plaats aan te duiden, derhalve veeleer de betekenis van een toestand van vernedering, waarin men is verstoken van dienstvoorrechten in Gods universele organisatie.
7. Welk duidelijker begrip van de Tartarus-positie en -werkzaamheden van de opstandige engelen dienen wij ons thans eigen te maken en bekend te maken?
7 Satan en de andere engelen die hebben gezondigd, worden in deze staat of toestand van vernedering onder dikke duisternis bewaard ofte wel, zij bevinden zich in afgronden van dikke duisternis, waar zij door eeuwige banden worden vastgehouden. De dikke duisternis is veeleer een geestelijke duisternis dan een letterlijke, waarin geen waarheidslicht en openbaring en gunst van God doordringt. „Het licht is voor den rechtvaardige gezaaid,” niet voor geesten die zich in demonen hebben veranderd (Ps. 97:11). Daarom geven de boodschappen welke de geesten bij monde van mediums mededelen, geen verklaring van de Bijbel en werpen ze geen licht op de Bijbelprofetieën. Hoewel zij zich in afgronden van dikke duisternis bevinden, wil dit nog niet zeggen dat hun werkzaamheden in verband met de mensheid zijn beperkt tot seances welke in het donker worden gehouden en waar geestenmediums aanwezig zijn. Ook in het daglicht kunnen zij door bemiddeling van menselijke werktuigen hun handelingen verrichten.
8. Hoe kunnen wij thans een nauwkeurig begrip verkrijgen van de manifestaties en boodschappen waarvan het spiritisme ten onrechte verklaart dat ze hun oorsprong vinden bij menselijke zielen die zijn gestorven?
8 Dat zij met „eeuwige banden” worden bewaard, betekent klaarblijkelijk tevens dat zij zich niet meer zoals voor de Vloed in het vlees mogen materialiseren. Gods getrouwe engelen, met inbegrip van Jezus Christus, hebben, in overeenstemming met Gods wil en om zijn heilige voornemens te dienen, nog duizenden jaren na de Vloed tot aan de tijd van Christus’ getrouwe apostelen van dit vermogen zich te materialiseren, gebruik gemaakt. Maar de zondige engelen mochten niet langer van dit vermogen gebruik maken, daar ze het zouden misbruiken. De materialisaties welke er zich volgens het zeggen van spiritisten op mediumieke seances voordoen, zijn niet te vergelijken met de materialisaties van de „zonen Gods” voor de Vloed. Hun materialisaties geschiedden ogenblikkelijk en op klaarlichte dag zonder aanwezigheid van een medium en in zelfstandige lichamen. Bij de spiritistische materialisaties in deze tijd wordt, slechts het protoplasma of de lichaamsstof van het medium gebruikt, dit wordt als „ectoplasma” uit zulk een lichaam gestoten en vervolgens tot menselijke gedaanten gevormd. In plaats dat het ectoplasma aan het einde van de verschijning wordt ontbonden, opgelost en gedematerialiseerd, keert het tot het lichaam van het medium terug en wordt het medium wederom normaal, en komt weer tot bewustzijn. Daar de ongehoorzame geesten zich niet langer kunnen materialiseren, moeten zij wel door mediums werkzaam zijn. Tevens trachten zij menselijke slachtoffers bezeten te maken of bezit van hen te nemen en hen volledig te beheersen. Dit waren de door demonen bezetenen, die Jezus en zijn apostelen in hun dagen tegenkwamen, en vele demonen werden door Jezus en zijn apostelen uitgeworpen ten einde hun slachtoffers te bevrijden (Matth. 4:24; 10:1, 8; 12:28, NW; Luk. 9:1; 10:17; Hand. 16:16-18). Zij deden dit door de geest van God, ten einde de waarheid en universele souvereiniteit van Jehovah God hoog te houden, en niet door de macht van de Duivel, zoals de geestenmediums en de religieuze duivelbanners doen ten einde de leerstellingen, geloofsovertuigingen en praktijken van de vals-religieuze erediensten en stelsels op te houden. Wanneer deze demonen door mediums op seances werkzaam zijn of door tafeldansen of geestkloppingen of andere spiritistische manifestaties hun bestaan kenbaar maken, geven zij vóór de „heengegane zielen” van de menselijke doden te zijn en houden aldus de leugen op dat de doden niet dood maar nog levender zijn en nog meer weten dan ooit tevoren.
TOT DE GEESTEN IN DE GEVANGENIS PREDIKEN
9-12. (a) Wie worden door Jezus’ apostel Petrus geïdentificeerd als de „geesten in de gevangenis”? (b) Wanneer en hoe predikte Jezus tot die in de gevangenis opgesloten geesten? (c) Welk verschil bestaat er tussen die prediking door Jezus en de voorzegde bekendmaking van Jehovah’s koninkrijk, welk werk wij in deze tijd over de gehele aarde zouden verrichten?
9 De apostel Petrus vermeldt nog iets waardoor het mogelijk is de „zonen Gods” die voor de Vloed de „dochters der mensen” huwden, nader te identificeren als de geestelijke schepselen die een ongehoorzame handelwijze hebben gevolgd en zich aldus in demonen hebben veranderd. Merk op hoe Petrus dit doet: „Christus is eenmaal voor altijd gestorven betreffende zonden, een rechtvaardig persoon voor onrechtvaardigen, opdat hij u tot God zou kunnen leiden, hij, ter dood gebracht in het vlees, maar levend gemaakt in de geest. In deze toestand is hij ook heengegaan en heeft tot de geesten in de gevangenis gepredikt, die eens ongehoorzaam waren toen het geduld van God wachtte in de dagen van Noach, terwijl de ark werd gebouwd, waarin weinig mensen, namelijk acht zielen, veilig door het water heen werden gevoerd. Ook nu wordt gij gered door dat wat hiermede overeenkomt, namelijk, de doop, (niet het wegdoen van de vuiligheid van het vlees [door de aan de Joden gegeven wet van Mozes op te volgen], maar het verzoek aan God om een goed geweten,) door de opstanding [in de geest] van Jezus Christus. Hij is aan Gods rechterhand, want hij ging heen naar de hemel, en engelen en autoriteiten en machten werden aan hem onderworpen.” — 1 Petr. 3:18-22, NW.
10 De „geesten in de gevangenis” zijn de geestelijke „zonen Gods,” die de „dochters der mensen” tot vrouw namen en de Nephilim verwekten en die na de Vloed, toen zij zich hadden gedematerialiseerd en tot het geestenrijk waren teruggekeerd, in de diepte van Tartarus werden geworpen en in deze toestand van vernedering ’met eeuwige banden onder dikke duisternis werden bewaard voor het oordeel van de grote dag.’ Over dit oordeel zeide de apostel Paulus tot de Christelijke gemeente: „Indien de wereld door u geoordeeld zal worden, zijt gij er dan niet toe bekwaam zeer onbeduidende zaken te berechten? Weet gij niet dat wij engelen zullen oordelen?” (1 Kor. 6:2, 3, NW) Deze „geesten in de gevangenis” zijn niet in de zogenaamde „hel” of Sheʹol of Haʹdes. Toen Jezus Christus in Sheʹol of Haʹdes was, kon hij tot niemand prediken, daar Sheʹol of Haʹdes het gemeenschappelijke graf der mensheid is en Jezus daar gedurende gedeelten van drie dagen dood was (Hand. 2:27, 31, 32; Ps. 16:10). „Al dat uwe hand doen mag dat doet neerstiglyk: want daer zal noch werk, noch reden, noch wysheyd, noch wetenheyd zyn in de helle, derwaerts dat gy haestelyk vaert” (Van Winghe); „in de scheol, waar gij u heen spoedt.” — Pred. 9:10, Belg. PB, voetnoot; AS.
11 Jezus Christus predikte niet tot de „geesten in de gevangenis” toen hij in Sheʹol, Haʹdes of het gemeenschappelijke graf dood was nadat hij ’in het vlees ter dood was gebracht,’ maar enige tijd nadat hij ’in de geest levend was gemaakt’ doordat hij uit de doden werd opgewekt. „In deze toestand,” nu als een met goddelijkheid, onsterfelijkheid en onverderfelijkheid beklede geest, kon Jezus tot die geesten prediken. Maar wanneer heeft hij dit precies gedaan? Gedurende de veertig dagen na zijn opstanding toen hij bij zijn discipelen op aarde verbleef? Gedurende deze tijd kan hij het bezwaarlijk hebben gedaan, want toen „toonde hij, nadat hij had geleden, door vele positieve bewijzen dat hij levend was en veertig dagen lang werd hij door hen gezien en hij vertelde over het koninkrijk Gods.” Aldus leverde hij aan zijn discipelen, die zijn getuigen zouden zijn, en niet aan zijn vijanden, zoals de demonen of „geesten in de gevangenis,” het bewijs van zijn opstanding (Hand. 1:3-11; 2:32; 3:15; 10:40-42, NW). Heeft hij dan misschien gedurende de tien dagen welke verliepen tussen het tijdstip dat hij van de Olijfberg ten hemel voer en de dag van het Pinksterfeest, tot de geesten gepredikt? Neen, want gedurende die tien dagen voer Jezus naar zijn hemelse Vader op, wie weet hoevele milliarden lichtjaren verwijderd, opdat hij als Hogepriester met de waarde van zijn menselijke slachtoffer in de tegenwoordigheid van de Allerheiligste, Jehovah God, zou verschijnen (Hebr. 9:24-26; 10:12, 13). Het is moeilijk in te denken dat hij zou dralen en eerst tot de veroordeelde „geesten in de gevangenis,” voor wie er geen zonden tenietdoend slachtoffer is, zou prediken wanneer hij op zulk een zending van het allergrootste belang was.
12 Bijgevolg moet Jezus Christus pas nadat hij in de tegenwoordigheid van Jehovah God was aangekomen en aan Zijn rechterhand was gaan zitten terwijl de engelen, autoriteiten en machten ’aan hem werden onderworpen,’ in de geest tot de „geesten in de gevangenis,” de geesten in Tartarus, hebben gepredikt. Hij predikte niet het Evangelie, of het Goede Nieuws van het Koninkrijk tot hen. Zelfs in het oorspronkelijke Grieks, waarin de apostel Petrus schreef, verschilt het woord „prediken” van het woord „evangeliseren.” „Evangeliseren” betekent een blijde boodschap brengen. „Prediken” (ke·rysʹso, LXX) betekent louter datgene wat er ook maar openbaar gemaakt moet worden, bekendmaken mededelen of aankondigen. Er kan iets onheilspellends worden bekendgemaakt, medegedeeld of aangekondigd, zoals in het geval toen Jona de opdracht ontving ’tegen Ninevé te prediken,’ en hij predikte: „Nog veertig dagen en Ninevé wordt onderstboven gekeerd,” hetgeen dus neerkwam op een boodschap waardoor een ongunstig oordeel werd bekendgemaakt (Jona 1:2; 3:2, 4, 5, 7, NBG; de LXX bezigt op deze plaatsen het Griekse woord ke·rysʹso). Dit is ook het geval wanneer er in Joël 3:9 (NBG) wordt bevolen: „Roept dit uit [ke·rysʹso, LXX] onder de volken: Heiligt den oorlog, doet de helden opstaan; dat alle krijgslieden aantreden, oprukken!” En eveneens in Hosea 5:8 (NBG): „Maakt alarm [ke·rysʹso, LXX] in Beth-Aven!”
13, 14. Hoe heeft Jezus, voordat hij uit de doden werd opgewekt, als Jehovah’s aartsengel in het geestenrijk gepredikt, en in welke in de Bijbel vermelde gevallen, en tot wie?
13 Daar deze „geesten in de gevangenis” met eeuwige banden voor het oordeel van de grote dag van Jehovah werden bewaard, kon Jezus Christus, die tot het geestenrijk was opgewekt, slechts een oordeelsboodschap tot hen prediken. Maar zelfs voordat hij ’zich van zijn geestelijke macht en heerlijkheid ontledigde en door menselijke geboorte als de mens Jezus Christus in het vlees kwam, had hij als een geestzoon van God evenzo gepredikt (Fil. 2:5-8, NBG). Bij welke gelegenheden?
14 De eerste maal, nadat de profeet Mozes op de top van de berg Nebo was gestorven. Destijds, toen de Zoon van God „een geschil had met de Duivel en redetwistte over Mozes’ lichaam, durfde hij geen oordeel tegen hem uit te brengen in beschimpende bewoordingen, doch zeide: ’Jehovah berispe u.’” De geest-Zoon van God bewaakte, in de hoedanigheid van de aartsengel Michaël, Mozes’ lichaam en begroef het namens Jehovah God op een plaats in een dal in Moab, welke nog door niemand is ontdekt en welke door geen geestenmedium onthuld kan worden (Judas 9, NW; Deut. 34:1-6). De andere gelegenheid waarbij Jezus predikte, wordt ons medegedeeld in de profetie van Zacharia 3:1, 2 (Belg. PB), welke betrekking heeft op de hogepriester Josua nadat hij en andere Joden uit Babylon naar de verwoeste stad Jeruzalem waren teruggekeerd en daar de tempel van Jehovah God begonnen te herbouwen. Wij lezen: ’En de Heer toonde mij Jesus [Josua] den hoogepriester, staande voor den engel van Jehovah: en Satan stond aan zijne rechter zijde, om hem tegen te kanten. En Jehovah [Syriac Version: En de engel van Jehovah] zeide tot Satan: Jehovah berispe u, Satan, ja berispe u Jehovah, die Jerusalem verkozen heeft.’ (Zie ook LV; OB.) Dat Jehovah Satan berispt, betekent dat Jehovah God hem zal terechtstellen op zijn grote oordeelsdag wanneer hij deze goddeloze wereld of dit goddeloze samenstel van dingen onder Satan niet verder laat functioneren en de rechtvaardige wereld onder Jezus Christus, de Koning der koningen, haar intrede laat doen. Met het oog hierop was in de eeuwen voordat Jezus in het vlees werd ter dood gebracht en door de opstanding uit de doden in de geest werd levend gemaakt, nog niet de tijd aangebroken waarop Jehovah door zijn engel-Zoon, Satan zou ’berispen.’
15-17. (a) Waarom en in welk opzicht kan Noachs prediking van voor de vloed met Jezus’ prediking tot de in de gevangenis opgesloten geesten worden vergeleken? (b) Waarom waren er zekere vooraanstaande tijdgenoten van Noach onder hen die van zijn toespraken welke hij voor de vloed hield, af wisten of ze hadden gehoord?
15 Heeft u zich ooit wel eens afgevraagd waarom de apostel nadat hij in 1 Petrus 3:18-22 heeft verteld dat Jezus Christus zelfs tot aan de dood op onrechtvaardige wijze heeft geleden en werd opgewekt tot leven in het geestenrijk, plotseling over de geesten spreekt die duizenden jaren voordien in Noachs tijd ongehoorzaam waren? Nu, Petrus vertelt ons zo onverwachts dat de uit de doden opgewekte Christus tot die in de gevangenis opgesloten geesten predikte, omdat er overeenkomst bestaat tussen dat wat in Noachs tijd gebeurde en wat Petrus nu bespreekt. Volgens Jezus’ eigen woorden in Mattheüs 24:37-39 was Noach een profetisch beeld van Jezus Christus. Bijgevolg was Noachs vrouw een voorbeeldige afbeelding van de „Bruid, de Vrouw des Lams,” namelijk, de ware kerk of gemeente van Jezus’ door de geest verwekte volgelingen. De drie zonen van Noach en hun drie vrouwen beeldden de „grote schare” af van hen die in Christus geloven, wier Eeuwige Vader hij zal worden gedurende zijn duizendjarige regering over de komende nieuwe wereld. Zij zullen niet zoals de getrouwe gemeente van zijn geestelijke volgelingen met Christus in de hemel worden verheerlijkt en met hem op zijn troon regeren. Zij zullen het aardse paradijs beërven, dat na de strijd van Armageddon door Christus’ koninkrijk op deze aardbol hersteld zal worden. Sinds 1914 n. Chr. bevinden wij ons in de „tijd van het einde” dezer goddeloze wereld, en er is reeds een „grote schare” van deze aardse gelovigen uit de natiën bijeenvergaderd en zij zijn tezamen met de laatste leden die van de „Bruid, de Vrouw des Lams,” op aarde zijn, in de Nieuwe-Wereldmaatschappij bijeengebracht. — Openb. 21:9.
16 Evenals Noach de ark bouwde opdat zijn gezin de vloed zou overleven, bouwt ook Jezus Christus als de Grotere Noach het nieuwe samenstel van dingen. Hierbinnen kunnen de leden van zijn „Bruid”-klasse en de „grote schare” van zijn toekomstige zonen en dochters de grote oordeelsvoltrekking van Jehovah in de komende strijd van Armageddon overleven. Binnenin deze ark van het nieuwe samenstel van dingen moeten zij in de Grotere Noach als hun Redder, Leider en Voorbeeld worden gedoopt ten einde te vermijden dat zij tezamen met de wereld in Armageddon in de vurige vloed van vernietiging worden gedoopt. — 1 Petr. 3:21, NW.
17 De apostel Petrus herinnert ons er aan dat Noach in de tijd van het einde van de wereld uit de oudheid een „prediker der gerechtigheid” was (2 Petr. 2:5). Daar slechts de zeven overige leden van zijn gezin in de ark gered werden, moet hij tot de mensen van die wereld uit de oudheid gepredikt hebben over het oordeel dat Jehovah weldra door de vloed aan hen zou voltrekken. Onder hen tot wie hij predikte, moeten zich ook de Nephilim en hun vaders, de gematerialiseerde, gehuwde „zonen Gods” hebben bevonden. Noach predikte dus tot de geesten die na de vloed in Tartarus werden opgesloten, maar hij kon dit in het vlees doen daar zij in het vlees waren, zich hadden gematerialiseerd.
18, 19. (a) Waar treffen wij in de door Johannes opgetekende Bijbelgedeelten enige van de voornaamste gevallen aan waarbij Jezus tot de in de gevangenis opgesloten geesten predikte? (b) Hoe en wanneer werd er een begin mede gemaakt de voornaamste opstandige geest en zijn voor mensen onzichtbare bondgenoten te berispen, en met welk voorzegd gevolg?
18 Zo heeft ook de Grotere Noach, de uit de doden opgewekte Jezus, sedert de vloed tot diezelfde geesten in de gevangenis gepredikt. Kort voordat hij in het vlees werd ter dood gebracht, zeide hij tot zijn volgelingen: „Nu wordt deze wereld geoordeeld; nu zal de heerser van deze wereld [Satan] uitgeworpen worden” (Joh. 12:31, NW). Maar nadat Jezus ’in de geest levend was gemaakt,’ stortte hij op de dag van het Pinksterfeest van boven uit de hemel de heilige geest uit op de eerste leden van zijn „Bruid”-klasse en begon hij de ark van het nieuwe samenstel van dingen te bouwen. In overeenstemming met het profetische voorbeeld dat in de oudheid door Noach werd verschaft, was het eveneens juist dat de Grotere Noach in de hemel tot de geesten in de gevangenis zou prediken. Omstreeks het jaar 96 (n. Chr.) gaf God de verheerlijkte Jezus Christus de wonderbaarlijke Openbaring opdat Jezus ze weer aan de bejaarde apostel Johannes zou geven, en in deze Openbaring wordt veel verteld over Satan de Duivel en de demonen, zijn engelen. Dat deze Openbaring aan Johannes werd doorgegeven, was stellig een prediking tot de geesten in de gevangenis, want van het twaalfde hoofdstuk af wordt er heel veel in verteld over hun werkzaamheden in onze tijd, over de nederlaag die zij zullen lijden, dat zij in de afgrond gesloten zullen worden en dat zij ten slotte voor eeuwig vernietigd zullen worden.
19 In 1914, het jaar dat de 1ste Wereldoorlog ontbrandde, ging Jehovah God er toe over Satan en zijn demonen, die nog steeds toegang tot de hemel hadden en zich daar nog steeds vrij konden bewegen, een krachtige berisping te geven. In de herfst van dat jaar liepen de „bestemde tijden der natiën” ten einde en brak de tijd aan waarop Jehovah God zijn koninkrijk zou oprichten door de koningsmacht in de handen van zijn Zoon Jezus Christus te leggen (Luk. 21:24, NW). Zoals in het twaalfde hoofdstuk van Openbaring symbolisch wordt afgebeeld, liet God zijn koninkrijk geboren worden opdat het temidden van deze wereldse natiën zou heersen en ze ten slotte in de komende strijd van Armageddon in stukken zou slaan. Onmiddellijk nadat het Koninkrijk was geboren, streed Jehovah’s Voornaamste Engel of Aartsengel, zijn op de troon geplaatste Koning, die in de hemel de naam Michaël draagt, „tegen de draak, en de draak en zijn engelen streden.” Satan de Draak en zijn demonenengelen werden verslagen en uit de hemelen naar de omgeving van onze aarde geworpen waar ze tot aan de naderende strijd van Armageddon zijn opgesloten (Openb. 12:7-9, NW). Buiten de toestand van vernedering, de Tartarus, waarin zij verkeerden, was dit ook nog een vernedering in letterlijke zin. Sinds de Vloed bevonden zij zich reeds „in de gevangenis,” in Tartarus, en daar kwam nu nog bij dat zij in letterlijke zijn werden gevangengezet, daar zij voor altijd uit de hemel werden gebannen en nu niet meer hoger dan de aarde mochten komen, waar Satans opstand was begonnen. Het valt dus niet te verwonderen dat de Draak, de oorspronkelijke Slang, ineenkromp onder deze berisping en thans zijn venijn uitbraakt op de organisatie van Jehovah God.
20-22. (a) Hoe stellen wij thans onmiskenbaar vast wat de volledige en laatste vervulling van de door God gegeven voorzegging in Zacharia 3:1, 2 is? (b) Waarom en hoe predikt Jezus nog steeds tot de in de gevangenis opgesloten geesten, en wanneer zal er een einde aan die prediking komen?
20 In Openbaring 12:10 lezen wij over de gebeurtenis dat Satan uit de hemel werd geworpen: „Thans zijn de redding en de macht en het koninkrijk van onze God en de autoriteit van zijn Christus verwezenlijkt, want de beschuldiger van onze broeders is nedergeworpen, die hen dag en nacht vóór onze God beschuldigt!” (NW). Nu gaat derhalve de bovenaangehaalde profetie van Zacharia 3:1, 2 (bladzijde 375, §14) volledig en voor de laatste maal in vervulling. De „engel van Jehovah” die in Zacharia’s profetie wordt genoemd, is dezelfde als de „Engel des verbonds” van wie in Maleachi 3:1 werd geprofeteerd dat hij met de Here Jehovah voor oordeelswerk tot de tempel zou komen, namelijk, de verheerlijkte Jezus Christus. Niet alleen is hij Jehovah’s Voornaamste Engel of Aartsengel maar ook Jehovah’s Hogepriester. Op aarde wordt hij vertegenwoordigd door zijn broederpriesters, de onderpriesters, die in zijn voetstappen treden en met hem een „koninklijk priesterdom” zullen zijn (1 Petr. 2:9). Dezen worden door de Draak, Satan de Duivel, beschuldigd. Wanneer hij hen beschuldigt, beschuldigt hij in werkelijkheid hun Hoofd, de Hogepriester Jezus Christus, want wat hun wordt aangedaan, wordt in wezen hem aangedaan (Matth. 10:40; 25:40, 45). Evenals in Zacharia’s profetie wordt getoond dat Satan trachtte Josua, de Joodse hogepriester, tegen te kanten nadat de Joden uit Babylon waren teruggekeerd ten einde de tempel te Jeruzalem te herbouwen, heeft Satan ook het overblijfsel van de priesterlijke volgelingen van Jezus Christus, de Hogepriester, bestreden en beschuldigd nadat zij in 1919 (n. Chr.) uit het tegenwoordige Babylon werden bevrijd.
21 Uit de gebeurtenissen welke in vervulling van de profetie van Maleachi 3:1 geschieden, blijkt dat Jehovah en zijn „Engel des verbonds” in de lente van het jaar 1918 tot de geestelijke tempel kwamen. Sinds die tijd dus is de „engel van Jehovah” in de tempel aanwezig en is hij bezig met oordeelswerkzaamheden, welke zich eveneens tot Satan de Duivel uitstrekken. Wanneer Satan daarom Jehovah’s Hogepriester Jezus Christus tegenkant door het overblijfsel van zijn priesterlijke volgelingen op aarde tegen te staan, zegt Jezus Christus, de „engel van Jehovah” in de tempel, tot Satan: „Jehovah berispe u, o Satan! Ja, Jehovah, die Jeruzalem heeft uitverkoren, berispe u!” (Zach. 3:2, Da) Nadat Jezus Christus, Jehovah’s Voornaamste Engel of Aartsengel, Satan uit de hemel naar de aarde had geworpen, ging hij er niet onmiddellijk mede voort de strijd van Armageddon te voeren en Satan volledig buiten gevecht te stellen. Hij heeft Satan een „korte tijd” toegestaan voordat hij te Armageddon wederom de strijd met hem aanbindt. Aldus zijn de dagen der verdrukking over Satans organisatie gedurende die periode verkort, en dit is in het belang geweest van Jehovah’s uitverkoren „koninklijke priesterdom.” Vandaar dat Jezus Christus, de „engel van Jehovah,” sinds hij tot de tempel is gekomen, niet meer kon doen dan tot Satan zeggen: „Jehovah berispe u.” Op deze wijze predikt de verheerlijkte Jezus Christus thans in het geestenrijk tot ’Satan en de andere geesten in de gevangenis.’ Dat hij Jehovah vraagt hen te berispen, vormt een oordeelsprediking tegen hen. In de komende strijd van Armageddon zal Jehovah Satan en zijn geest-demonen berispen door hen terecht te stellen.
22 De uit de doden opgewekte Jezus Christus gaat er dus tot aan de strijd van Armageddon mede verder tot ’de geesten in de gevangenis te prediken.’ Satan en deze andere in de gevangenis opgesloten geesten bevinden zich nog steeds in de in de Bijbel genoemde Tartarus en zijn dikke duisternis met betrekking tot Gods gunst en zijn voornemens. De toestand van vernedering waarin zij op deze aarde verkeren, wordt in Ezechiëls profetie voorzegd onder de naam van het „land van Magog,” waarvan de heerser Gog een profetisch zinnebeeld is van Satan de Duivel. — Ezech. 38:1 tot 39:11.
23. (a) Welke verdere berisping staat de opstandige engelen te wachten? (b) Hoe zullen die opstandige geesten daarna ten slotte delen in het voorzegde loon dat door Jehovah is weggelegd voor lafaards, leugenaars en een ieder die spiritisme beoefent?
23 Wanneer Jehovah Satan binnenkort te Armageddon berispt, zal hij Satan en zijn demonen door zijn Voornaamste Engel laten binden en in de afgrond laten werpen en deze afgrond gedurende duizend jaren boven hen laten verzegelen, terwijl Jezus Christus tezamen met zijn verheerlijkte koninklijke priesterschap regeert (Openb. 16:14-16; 20:1-6). De Bijbelse Tartarus zal dan ophouden te bestaan. De goddeloze hemelen dezer wereld zullen ten einde zijn en de nieuwe hemelen van Christus en zijn luisterrijke „Bruid” zullen in de rechtvaardige nieuwe wereld het bewind voeren (2 Petr. 3:13). Toen Jezus negentien eeuwen geleden in de afgrond verbleef, vertoefde hij niet in de Tartarus maar verkeerde gedurende gedeelten van drie dagen in de doodstoestand totdat hij er door een opstanding uit de doden uit te voorschijn werd gebracht (Rom. 10:6-8, NW; Deut. 30:12-14). Satan en zijn demonengeesten zullen in de afgrond insgelijks in een op de dood gelijkende toestand verkeren, en volledig zijn uitgeschakeld, niet in staat om in contact te treden met mensen, niet in staat om voor te geven de onsterfelijke geesten van gestorven menselijke schepselen te zijn. Op die wijze zal het spiritisme met zijn mediums te Armageddon worden vernietigd, in de „tweede dood,” welke een zinnebeeldige voorstelling is van totale vernietiging, verdelging. In Openbaring 21:8 (NW) wordt betreffende Gods komende nieuwe wereld gezegd: „Wat de lafhartigen aangaat en zij die geen geloof hebben en zij die walgelijk zijn in hun vuiligheid en moordenaars en hoereerders en zij die spiritisme beoefenen en afgodendienaars en alle leugenaars, hun deel zal zijn in de poel die brandt met vuur en zwavel. Dit betekent de tweede dood.”
OPSTANDING, GEEN COMMUNICATIE MET GEESTEN
24, 25. (a) Welke daad van de altijd levende God, Jehovah, wachten zij die een oprecht geloof stellen in de Bijbel, thans af waardoor zij in staat gesteld zullen worden de vele mannen, vrouwen en kinderen die eens op aarde hebben geleefd en zijn gestorven, te zien en met hen te spreken? (b) Hoe worden door de dood en de opstanding van Jezus voor de millioenen die op aarde hebben geleefd en zijn gestorven, de vele wonderbaarlijke vooruitzichten mogelijk gemaakt?
24 Zij die te Armageddon worden verdelgd, zullen ’na de dood niet voortbestaan.’ Daarentegen zullen de mensen die zich niet inlaten met het spiritisme en alle valse religie maar die Jehovah als God aanbidden en in Christus’ voetstappen treden, de strijd van Armageddon overleven en zonder te sterven Gods rechtvaardige nieuwe wereld binnentreden (2 Petr. 3:10-15). Dan zullen zij die in het leven zijn gebleven, niet trachten in contact te treden met hen die te Armageddon zijn verdelgd. Zij weten dat de doden dood zijn en dat men na de dood niet blijft voortbestaan. Er zullen geen mediums in het leven zijn gelaten om als werktuigen voor de leugenachtige geesten te dienen, want deze geesten zullen machteloos zijn, in een op de dood gelijkende toestand in de afgrond verkeren en zij zullen de mensen gedurende de duizend jaar van Christus’ regering niet kunnen misleiden. In plaats dat de overlevenden van Armageddon zullen trachten het onmogelijke te doen, dat wil zeggen, in contact te treden met de doden, zullen zij veeleer de opstanding afwachten en zich vol vreugde op de terugkeer van de doden voorbereiden. Liefdevol zullen zij voorbereidingen treffen om allen die in Gods herinnering bestaan en uit het gemeenschappelijke graf, Haʹdes of Sheʹol, in hun midden terugkeren, te ontvangen (Joh. 5:28, 29; Openb. 20:12, 13). Zij zullen hen niet uit het gemeenschappelijke graf terugontvangen door materialisatie met behulp van geestenmediums, wier lichamen het ectoplasma verschaffen voor de vorming van de lichamen, maar door de opstandingsmacht welke Jehovah God zal aanwenden en waardoor hij ieder afzonderlijk een zelfstandig menselijk lichaam zal geven naar Zijn welgevallen (1 Kor. 15:36-38). Dit zal voor de levenden een echte, solide en duurzame vertroosting zijn.
25 De doden zullen niet terugkeren en vertellen hoe zij zich in een geestenwereld en in etherische sferen van het bestaan zonder hun menselijke lichaam vrijer gevoelden en meer wisten dan voor hun sterven, maar zij zullen vertellen hoe de Bijbel het bij het juiste einde heeft, dat doden die zich in het graf bevinden, dood zijn, dat de menselijke ziel sterfelijk is, dat de doden niets weten, geen werk verrichten en geen gevoel hebben, en hoe de laatste gedachte welke zij hadden voordat zij stierven, aansluit bij de eerste indruk welke hun geest ontving toen zij uit de doodslaap ontwaakten (Ps. 6:6; 115:17; Pred. 9:5, 10; Jes. 38:10, 18, 19). Zij zullen dezelfde persoonlijkheid bezitten als toen zij stierven, waardoor bekenden hen zullen herkennen. Geen der doden, zij het babies, kinderen, jonge of oude mensen, zal in de tijd dat hij in de doodstoestand verkeerde, in enig opzicht ouder zijn geworden of ook maar iets meer hebben geleerd. Wanneer zij tot het leven op aarde zijn teruggebracht, zal hun de gelegenheid worden geboden Jehovah God te leren kennen en te vernemen over zijn koninkrijk onder Christus en de voorzieningen welke Hij heeft getroffen opdat zij eeuwig leven op een paradijsachtige aarde kunnen verwerven, en alle mensen die gehoorzaamheid betonen, als menselijke zielen naar Gods beeld en gelijkenis tot volmaaktheid opgeheven zullen worden. En dit alles zal geschieden omdat zijn Zoon Jezus voor de mensheid is gestorven en uit de doden werd opgewekt, ’in de geest werd levend gemaakt,’ opdat hij naar de hemel kon teruggaan en in Gods tegenwoordigheid kon verschijnen ten einde de waarde van zijn voor de mensheid gebrachte menselijke slachtoffer aan te bieden.
26, 27. (a) Hoe zullen de bewoners der aarde aan het einde van Christus’ duizendjarige regering tonen dat zij het waard zijn op aarde te blijven leven? (b) Wie van de milliarden die dan leven, zullen in die tijd in de „vuurpoel” worden geworpen, en wat is die „poel”?
26 Wanneer het gemeenschappelijke graf, of Sheʹol of Haʹdes, de laatste van degenen die er in verbleven, heeft afgestaan, zullen er geen doden meer zijn, dat wil zeggen, geen personen meer die zijn gestorven omdat zij van onze eerste ouders, Adam en Eva zonde en de straf welke er op staat, de dood, hebben geërfd. Deze vijand, de Dood, en zijn metgezel, het gemeenschappelijke graf der mensheid, zullen aldus worden teniet gedaan, waardoor elke gedachte wordt weggenomen dat het mogelijk zou zijn met de doden in contact te treden, want zulke doden zullen er niet meer zijn. „Want hij [Christus] moet als koning regeren totdat God alle vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. Als de laatste vijand zal de dood worden vernietigd” (1 Kor. 15:25, 26, NW). Waar het dan op aan komt, is: Zullen zij bewijzen dat zij een eeuwig leven waard zijn, niet in het geestenrijk in de hemel, maar als volmaakte menselijke zielen in het vlees op de paradijsachtige aarde? Aan het einde van de duizend jaren van Christus’ regering zal een ieder voor zichzelf het antwoord op deze vraag bepalen. Op welke wijze?
27 Doordat Satan en zijn demonen dan ontbonden zullen worden. Gedurende de duizend jaren van Christus’ regering zijn dezen in de afgrond opgesloten geweest, zodat zij niet in aanraking konden komen met de mensheid en dus niet in staat waren hen te misleiden en geen belemmerende invloed konden uitoefenen op Christus’ werk dat er in bestond de mensen te verheffen. „Zodra nu de duizend jaren zijn geëindigd, zal Satan uit zijn gevangenis worden ontbonden, en hij zal uitgaan om de natiën in de vier windstreken der aarde . . . te misleiden” (Openb. 20:7, 8, NW). Hij en zijn demonen zullen niemand kunnen misleiden met de leugen dat er „een voortbestaan na de dood” is, waardoor de levenden met de doden in contact zouden kunnen treden. Maar hij zal vele volmaakte mensen weten te misleiden door de een of andere vorm van zelfzucht op te wekken, waardoor zij er toe gebracht zullen worden zich aan de zijde van Satan te scharen en tegen de Universele Souverein, Jehovah God, in opstand te komen, evenals Satan in het geval van Adam in het oorspronkelijke paradijs van Eden heeft gedaan (Jak. 1:12-15). Zij die voor zelfzucht zwichten en die tezamen met Satan ten strijde trekken tegen de theocratische nieuwe wereld, zullen deze laatste beproeving op de rechtschapenheid van de mensheid jegens Jehovah God, niet doorstaan. Hun naam zal niet in zijn „boek des levens” worden opgetekend. Daarom zullen zij als opzettelijke opstandelingen worden terechtgesteld en niet wederom in Sheʹol of Haʹdes worden geworpen, waar de doodstraf wordt ondergaan voor zonde welke van Adam is geërfd, maar in de „tweede dood,” welke wordt afgebeeld door de „vuurpoel,” waar zij de doodstraf voor hun opzettelijke zonde zullen ondergaan.
28, 29. (a) Volgens welke schriftuurplaatsen, en voor wie, heeft Jehovah de „vuurpoel” speciaal toebereid? (b) Wat valt menselijke schepselen ten deel die staande blijven wanneer Jehovah hen aan het einde van het millennium beproeft?
28 Satan en zijn demonenengelen zullen met hen in deze symbolische „vuurpoel” worden geworpen, want ook dezen zullen worden gestraft met de „tweede dood,” en dat betekent eeuwige vernietiging, een volledig en nooit eindigend uitblussen van alle leven. Evenmin als na de vroegere Adamietische dood zal er na deze „tweede dood” een voortbestaan zijn. Er zal geen opstanding zijn uit de vurige poel, Gehenna, zoals er een opstanding was uit het gemeenschappelijke graf, Sheʹol of Haʹdes. Aldus zal de kop van Satan, de oorspronkelijke Slang, tezamen met al zijn menselijke en geestelijke „zaad,” zoals in het paradijs van Eden was voorzegd, onherstelbaar en grondig worden vermorzeld. — Gen. 3:15.
29 De volmaakte mensen die loyaal en gehoorzaam zijn, zullen op de aarde blijven voortbestaan. Als beloning voor het met succes doorstaan van deze diepgaande beproeving van het hart, zullen zij niet de gave van onsterfelijkheid ontvangen maar hun beloning zal er in bestaan dat zij worden gerechtvaardigd of rechtvaardig worden verklaard tot eeuwig leven in de nieuwe wereld, terwijl hun naam in Jehovah’s „boek des levens” opgetekend zal worden, zodat zij eindeloos geluk kunnen genieten te midden van de volmaakte voorzieningen welke Hij voor hen in hun aardse paradijs heeft getroffen. „En de dood zal er niet meer zijn, noch rouw noch geschreeuw noch pijn zal er meer zijn. De vorige dingen zijn voorbijgegaan.” — Openb. 20:9 tot 21:4, NW.
VERDEDIGING TEGEN NOODLOTTIGE MISLEIDING
30, 31. Waarom is het thans van levensbelang een nauwkeurige kennis te bezitten over de menselijke ziel en het spiritisme?
30 Er is duidelijk vastgesteld welk standpunt de Heilige Schrift inneemt inzake de valse leer over „een voortbestaan na de dood.” Zeer weinigen weten echter wat er in de Schrift wordt gezegd in verband met het voortbestaan van zielen na de dood. Dit is de reden waarom steeds meer mensen die treuren over het verlies van vrienden en geliefden of die beangst zijn wegens de vrees en verslagenheid in de wereld, ten prooi vallen aan het spiritisme, hetwelk demonisme is. In de profetieën van de Schrift werd voorzegd dat zelfzuchtige mensen, ondanks de op plagen gelijkende bekendmaking van Gods oordelen over deze goddeloze wereld, „geen berouw [hadden] van de werken hunner handen, zodat zij de demonen niet meer zouden aanbidden en de afgoden van goud en zilver en koper en steen en hout die noch zien noch horen noch wandelen kunnen; en zij hadden geen berouw van hun moorden noch van hun spiritistische praktijken noch van hun hoererij noch van hun diefstallen” (Openb. 9:20, 21, NW). Ondanks de vooruitgang in menselijke kennis, zou de mens „van het geloof . . . afvallen, aandacht schenkend aan misleidende geïnspireerde uitspraken en leringen van demonen,” en aldus tot hun eeuwige schade ten prooi vallen aan de demonen. Ja werkelijk, alle mensen uit alle natiën zouden onder leiding van hun heersers, in het Witte Huis, het koninklijk paleis of het communistische Kremlin, naar hun ondergang in de strijd van Armageddon worden geleid. In de Openbaring, door middel waarvan de verheerlijkte Jezus Christus tot ’de geesten in de gevangenis heeft gepredikt,’ werd voorzien dat er van de Draak, de heerser der demonen, en door zijn zichtbare beestachtige organisatie „uitingen die door demonen zijn geïnspireerd” zouden uitgaan „en ze gaan uit tot de koningen van de gehele bewoonde aarde, om hen te vergaderen tot de oorlog van de grote dag van God de Almachtige. . . . En ze vergaderden hen tot de plaats die in het Hebreeuws Har–Ma·gedʹon wordt genoemd” (Openb. 16:14-16 en 1 Tim. 4:1, NW). Geen enkele van deze aldus door demonen geleide mensen zal Armageddon overleven.
31 Alle volken, zowel de zogenaamd christelijke als de heidense, staan bloot aan aanvallen van de zijde van demonen, hetgeen tot hun vernietiging leidt. Gij kunt uw vertrouwen stellig niet op de christenheid stellen. Er is gebleken dat ze geen bescherming biedt tegen het spiritisme, maar dat in haar gebied het spiritisme zich even snel verbreidt als in het heidendom. Hoe komt dit? Omdat de christenheid, zowel het rooms-katholieke, grieks-katholieke als protestantse deel, de onchristelijke leerstelling leert dat de „menselijke ziel onsterfelijk is,” en juist deze leerstelling is de basis voor het spiritisme, waardoor haar gelovigen volledig worden blootgesteld aan de verleidingen en het bedrog van het spiritisme. Hoewel het Rooms-Katholicisme wellicht zegt dat ze het krachtigste bolwerk tegen het spiritisme is, stelt toch haar leer de katholieken bloot aan de kwade macht van de demonen. Om een voorbeeld aan te halen:
32. Hoe beantwoordt de Rooms-Katholieke Kerk vragen over (a) de beweringen van het spiritisme, (b) spiritistische verschijnselen, en (c) boodschappen welke worden ’ontvangen van mensen die zijn gestorven’?
32 Als antwoord op de vraag (318): „Schuilt er enige waarheid in de beweringen van het spiritisme?” welke over het rooms-katholieke radiostation 2SM, Sydney, Australië, werd gesteld, zeide Doctor Rumble, Missionaris van het Heilig Hart:
„Er schuilt waarheid in de bewering dat de ziel onderscheiden van het lichaam is en het lichaam kan overleven. Bij intuïtie weten alle mensen dit en wanneer zij het geloof in het protestantisme verliezen, blijft altijd nog deze fundamentele waarheid over welke de rede ons ingeeft. Daarom wenden velen van hen zich tot het spiritisme. Aldus wint deze nieuwe stroming terrein onder niet-katholieken. Als religieus stelsel is het spiritisme het resultaat van menselijke krachtsinspanningen, en is het een tijdlang onder bepaalde mensen in zwang . . .”
Als antwoord op de vraag (319): „Waarom precies veroordeelt uw Kerk het spiritisme?” antwoordt hij:
„De Katholieke Kerk gelooft ten stelligste in het bestaan van de geestelijke wereld, van God, van geesten die goed en boos geschapen zijn, en in het onafgebroken bestaan van de zielen der mensen. Maar de spiritistische verschijnselen zijn ten hoogste aan natuurlijke oorzaken toe te schrijven; af en toe aan bedrog; zeer vaak aan boze geesten. Gevolgen die aan de invloed van geesten zijn te wijten, zijn stellig niet toe te schrijven aan de tussenkomst van goede geesten. Het medium gaat geheimzinnig te werk en verkeert in een staat van koortsachtige opgewondenheid; de gevolgen zijn maar al te vaak slecht; en zowel de ontvangen boodschappen als de gebruikte methoden zijn ronduit godslasterlijk en immoreel, en God geheel onwaardig.”
Als antwoord op de vraag (320): „Heeft de Katholieke Kerk ooit in verbinding gestaan met geestelijke wezens van de andere wereld?” zegt hij:
„In de geschiedenis van de Katholieke Kerk zijn er vele voorvallen waarin wordt verhaald hoe er boodschappen werden ontvangen van de zielen der afgestorvenen. De waarheid van deze verhalen is onderhevig aan de vaste wetten van historische kritiek, en er is gebleken dat sommige verhalen inderdaad twijfelachtig zijn. Bij andere bestaat geen reden tot oordeelkundige twijfel. In de regel staat God toe dat een ziel slechts af en toe voor een ogenblik een waarschuwing mededeelt, of een verzoek om gebeden bekendmaakt, maar niets fantastisch. Eveneens worden de boodschappen spontaan gegeven en zijn niet het gevolg van de merkwaardige krachtsinspanningen welke mensen in het werk stellen om te trachten de waarheid van de doden te weten te komen. De Kerk beproeft de boodschappen welke zijn ontvangen of waarvan wordt beweerd dat ze zijn ontvangen, ten einde te ontwaren of goede of boze geesten verantwoordelijk zijn voor de mededeling. 1. De boodschap moet in geen enkel opzicht in strijd zijn met de katholieke leer of de beginselen van de moraal. Gal. I., 9 . . .” — De bladzijden 73 en 74 van het boek Radio Replies, door Rumble en Carty, met de Imprimatur van Aartsbisschop J.G. Murray, van St. Paul, Minnesota, 11 februari 1938, en met een voorwoord door Monseigneur Fulton J. Sheen, Dr. theol. (9de druk van 1939).
33-36. (a) Kan men zich er vol vertrouwen op verlaten dat het Rooms-Katholicisme een schild is tegen de gevaren van de opmars van het spiritisme? (b) Welke gepubliceerde getuigenissen bevestigen de juistheid van uw antwoord?
33 Is zulk een officiële katholieke leer als het bovenstaande een onneembare verdediging tegen de invasie van het spiritisme? Neen! Deze leer noodt tot spiritisme, en de toestanden welke in rooms-katholieke landen als Peru, Costa Rica, Cuba en Haïti heersen, tonen aan dat het Rooms-Katholicisme geen bolwerk is tegen dit zich verbreidende gevaar. In zulke landen vermengt zelfs wel 90 percent van de katholieke bevolking het spiritisme of vaudoux-isme zonder meer met het Rooms-Katholicisme en beoefent beide terzelfder tijd terwijl de priesters in het geheel geen bezwaar maken of straf opleggen. Niemand wordt er door verrast wanneer een zekere Johannes Greber, een voormalige katholieke geestelijke, een spiritist is geworden en het boek heeft uitgegeven, getiteld „Communication with the Spirit World, Its Laws and Its Purpose” (Het contact met de geestenwereld, de wetten en het doel er van, 1932, Macoy Uitgeversmaatschappij, New York). In het voorwoord van het boek legt hij de volgende typerende verkeerde verklaring af: „De Bijbel is het belangrijkste spiritistische boek, want zijn voornaamste inhoud steunt op de boodschappen welke van gene zijde werden doorgegeven aan hen die in deze wereld leefden.”
34 Jean Brierre, een Haïtische onderminister van buitenlandse zaken, zeide over hen die een bezoek brachten aan zijn land Haïti: „De meesten van hen beseffen niet dat Vaudoux, of Vaudoun zoals wij het ook noemen, in het geheel geen zwarte magie is maar een goedaardige religie welke door meer dan negentig percent van ons volk wordt beoefend — een religie welke hun er naar hun mening niet van weerhoudt eveneens goede katholieken te zijn. Een Haïtiaan die op een zaterdagavond naar een Vaudoux-houmfort of -tempel gaat, neemt de gehele avond aan de riten deel, gaat vervolgens naar een katholieke kerk en woont de volgende morgen de Vroegmis bij. . . . Bekijkt gij de zaak nader, dan zult gij bemerken dat vele van de Vaudoux-goden en -godinnen, of loas, zoals wij ze noemen, hun tegenhanger hebben in katholieke heiligen” (True [The Man’s Magazine], van october 1949). Hiertoe behoort ook de „Maagd Maria,” en overal wordt het kruis gebruikt om te trachten in het bijzonder boze geesten af te weren.
35 M.G. Consuegra zeide in artikelen in de uitgaven van 1 en 15 september 1934 van het tijdschrift Rosenda, van Matanzas Cuba: „Er is een enorm groot percentage spiritisten op Cuba. In weinig landen heeft het spiritisme zoveel bekeerlingen gemaakt als op Cuba, natuurlijk naar verhouding van de bevolkingsdichtheid van het land. En als bewijs hiervan bevestigen wij het onloochenbare feit dat men thans over het spiritisme kan spreken zonder dat anderen spotten of het veroordelen, en dat elk, ook de katholieke priesters (hun natuurlijke vijand), er met het verstrijken van elke dag meer achting voor krijgen, en dat men gerust kan zeggen dat het spiritisme binnen luttele jaren een geloof zal zijn dat een overheersende positie op de ’Parel der Antillen’ zal innemen.”
36 Er zouden nog veel meer voorbeelden aangehaald kunnen worden waaruit zou blijken hoe het spiritisme of demonisme in rooms-katholieke landen op grote schaal samengaat met de overheersende religie, maar de ruimte welke ons ter beschikking staat, laat dit niet toe.
37. Waarom dienen verstandige, God-vrezende personen in deze „kritieke tijden” niet op te zien naar enig deel van de christenheid om van daar hulp te verwachten tegen de aanvallen der demonen?
37 Neen, de christenheid, waarin het rooms-katholieke religieuze stelsel de leiding heeft en de toon aangeeft, heeft in deze kritieke „tijd van het einde,” nu Satan en zijn demonen uit de hemel naar de aarde zijn geworpen, in toorn zijn ontstoken en de christenheid en het heidendom tezamen met hen naar de totale vernietiging in de strijd van Armageddon leiden, geen bescherming tegen het demonisme geboden. Niet zonder reden heeft daarom van de hemel uit de roep weerklonken: „Wee voor de aarde en voor de zee, want de Duivel is tot u afgekomen, en heeft grote toorn, wetend dat hij een korte tijd heeft.” — Openb. 12:12, NW.
38-40. (a) Alleen welk opgetekend getuigenis is onze beveiliging tegen de praktijken van het spiritisme? (b) Welke in beeldspraak uitgedrukte raad geeft Paulus ons opdat wij kunnen zegevieren over de woedende horden van onzichtbare goddelozen?
38 Waar kunnen wij dan bescherming vinden tegen de intriges van de demonen, welke ten doel hebben de gehele mensheid haar rechtschapenheid jegens God en zijn koninkrijk te laten verbreken waarvoor zij te Armageddon door Hem terechtgesteld zullen worden? Onze bescherming is in het antispiritistische Boek, de Heilige Schrift, de Bijbel, gelegen. Alleen daarin treffen wij Gods leringen en getuigenissen aan en van dat boek zeide Jezus tot God: „Uw woord is waarheid” (Joh. 17:17, NW). Daaruit klinken tot ons in deze kritieke tijd de woorden van de profeet Jesaja, die een profetische afbeelding is van Jezus Christus: „Bind de getuigenis toe, verzegel de leer onder mijn discipelen. En wanneer zij tot u zeggen: ’Raadpleeg de mediums en de tovenaars, die piepen en mompelen,’ zou een volk zijn God niet raadplegen? Zouden zij de doden raadplegen ten behoeve van de levenden? Tot de leer en tot de getuigenis! Voorzeker is er voor dit woord dat zij spreken, geen dageraad. Zij zullen . . . in dikke duisternis geworpen worden” (Jes. 8:16, 19-22, RS). De levende God te raadplegen door tot zijn leer en getuigenis in Zijn opgetekende Woord te gaan — dàt is onze bron van licht en onze nimmer aflatende bescherming tegen de dood aanbrengende verrichtingen van de kwaadaardige demonen.
39 Daar zowel de christenheid als het heidendom binnenkort te Armageddon de totale vernietiging te wachten staat en de onzichtbare demonen op sluwe wijze de wereldse heersers en hun volken naar deze vernietiging in die strijd leiden, leven wij inderdaad in een goddeloze dag. Overal komen in overvloed de „werken van het vlees” voor en onder deze werken valt het „beoefenen van spiritisme,” in verband waarmee de apostel Paulus de waarschuwing gaf „dat zij die dergelijke dingen bedrijven, Gods koninkrijk niet zullen beërven” (Gal. 5:19-21, NW). Evenmin zullen zij die spiritisme beoefenen, op de „nieuwe aarde” onder het door Christus geregeerde koninkrijk van God mogen leven (Openb. 21:8; 22:14, 15, NW). Hechten wij de grootste waarde aan het leven in de nieuwe wereld, dan dienen wij voortdurend te strijden tegen de onzichtbare vijanden die trachten te beletten dat wij dit leven verwerven. Paulus stelt deze werkelijke vijanden aan de kaak en terzelfder tijd moedigt hij ons aan gebruik te maken van de enige doeltreffende middelen om deze vijanden terug te drijven en zegevierend te voorschijn te komen als winnaars die de prijs van het eeuwige leven in Gods rechtvaardige nieuwe wereld hebben verkregen. Hij zegt:
40 „Doet de volledige wapenrusting Gods aan opdat gij kunt vaststaan tegen de kuiperijen van de Duivel; want wij hebben geen strijd tegen bloed en vlees, maar tegen de regeringen, tegen de autoriteiten, tegen de wereldheersers dezer duisternis, tegen de goddeloze geestelijke krachten in de hemelse gewesten. Neemt hierom de volledige wapenrusting Gods op, opdat gij weerstand kunt bieden in de boze dag en, nadat gij alle dingen nauwgezet hebt gedaan, pal kunt staan. Staat daarom pal, uw lendenen omgord met waarheid, en aan hebbende het borstharnas van rechtvaardigheid, en uw voeten geschoeid met de toerusting van het goede nieuws van vrede. Neemt bovenal het grote schild des geloofs op, waarmede gij alle brandende projectielen van de goddeloze zult kunnen blussen. Neemt ook de helm der redding aan, en het zwaard des geestes, namelijk, Gods woord, terwijl gij met elke vorm van gebed en smeekbede bij elke gelegenheid in geest bidt.” — Ef. 6:11-18, NW.
41. Hoe „staan” wij, wanneer wij Paulus’ gezonde raad in de praktijk toepassen, op doeltreffende wijze „vast tegen” de aanvallen van de vijand (a) op de geest en het hart?
41 Het is de hoogste tijd deze raad op te volgen. Omgord daarom uw lendenen des verstands met de waarheid van Gods Woord. Dan zult gij niet verzwakken in de strijd tegen alle leugenachtige propaganda van de goddeloze geestelijke krachten, die hun aanvallen richten van de onzichtbare plaatsen uit. Laat uw geest zich voeden met de waarheid van de opstanding der doden. Dan zult gij pal en vast staan tegen de leugen dat de menselijke ziel onsterfelijk is en dat er „een voortbestaan na de dood” is. Doordat gij het borstharnas van rechtvaardigheid aan hebt, zal ook uw hart beschermd zijn tegen de sentimentele verlokkingen van het spiritisme en zal niet gebroken kunnen worden door de leer van het spiritisme welke het rantsoenoffer van Jezus Christus verwerpt, hetwelk voor ons als zondaren het enige middel is waardoor onze zonden teniet gedaan kunnen worden en waardoor wij eeuwige rechtvaardigheid kunnen verwerven en het waard zijn eeuwig leven te verkrijgen in de wereld van nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, waarin rechtvaardigheid zal wonen.
42. -(b) om ons te doen struikelen of ons te verstrikken?
42 Wanneer gij uw voeten geschoeid hebt met de toerusting van het goede nieuws van vrede, zult gij niet verantwoordelijk zijn voor ook maar een der beroeringen in deze wereld en zult gij niet door de onzichtbare demonen naar de zijde van de heersers dezer gehele bewoonde aarde worden vergaderd, die te Armageddon een zelfmoordoorlog zullen voeren tegen de Almachtige God en zijn regerende Koning Jezus Christus. Gij zult werken in het belang van vrede en verzoening met God.
43. -(c) om onze exclusieve gehoorzaamheid aan Jehovah en zijn regerende Koning als in een plotseling ontstoken gloed te verbranden?
43 Door het grote schild des geloofs op te nemen, zult gij alle vlammende, geloof verwoestende projectielen welke door de vijand worden afgeschoten, kunnen afketsen en uitblussen en u zelf beschermen tegen de trouweloze handelwijze dezer wereld. Door uw door geloof geïnspireerde gehoorzaamheid aan God en aan zijn Koning Jezus Christus zult gij deze wereld overwinnen en God blijven behagen, die degenen die aan hun geloof vasthouden, met leven beloont.
44. -(d) om ons vermogen, redelijk te spreken als verstandige, verenigde en hoop bezittende daders van de wil van God, te verwoesten?
44 Door de helm der redding aan te nemen, zult gij voorkomen dat uw hoop op Gods koninkrijk wordt verbroken of verpletterd, en zult gij verstandelijk met God spreken over zijn weg der redding door bemiddeling van Jezus Christus en door middel van de theocratische regering van de nieuwe wereld. Gij zult in overeenstemming met Gods voorzieningen en zijn vereisten op verstandige wijze uw eigen redding bewerken en een „openbare bekendmaking van onze hoop” doen door tezamen met Jehovah’s getuigen er een aandeel aan te hebben „dit goede nieuws van het koninkrijk” op de gehele bewoonde aarde tot een getuigenis te prediken.
45. -(e) om ons te intimideren of noodlottig te doorsteken met verraderlijke philosophie of verleidelijke aanzoeken?
45 Door het zwaard des geestes, namelijk, Gods Woord, te aanvaarden, zult gij het wereldse zwaard van het woord van demonen, door demonen geïnspireerde uitspraken, religieuze overleveringen en materialistische philosophieën van mensen kunnen pareren. Gij zult de met een zwaard bewapende vijand in een strijd van man tegen man kunnen tegemoettreden, hem kunnen doorsteken, hem wat redenatie en invloed betreft machteloos kunnen maken en u van hem bevrijden door aanhalingen te doen uit Gods opgetekende Woord en op dit Woord te vertrouwen, evenals Jezus toen hij in de woestijn door de Duivel werd verzocht.
46. -(f) om de communicatielijn tussen ons (gemeenschappelijk en individueel) en Jehovah de Fontein van onze eeuwige sterkte, te verbreken of te blokkeren?
46 Door in het heetst van deze theocratische strijd tegen de goddeloze geesten in het onzichtbare rijk, elke vorm van gebed en smeekbede op te zenden, zult gij aan God blijven denken en op uw onfeilbare Beschermer en Helper steunen en niet op een vleselijke arm. Bij elk aan u gedane voorstel van de zijde van het spiritisme en ten einde de pogingen van spiritisten om u op geheimzinnige wijze te biologeren tegen te gaan, zult gij u tot God wenden opdat hij u de overwinning over de goddeloze geesten, hun bedrog en hun tegenstand moge geven en opdat Gods heilige engelen in uw belang dienende geesten mogen zijn. Gij zult niet slechts aan u zelf denken maar ook aan uw mede-Christenen die in dezelfde strijd gewikkeld zijn tegen de bovenmenselijke machten van goddeloosheid. Gij zult Jezus’ instructies gehoorzamen en bidden of Gods naam, Jehovah, geheiligd moge worden en of Zijn koninkrijk moge komen opdat het de goddeloze geestelijke krachten volledig buiten gevecht moge stellen en de universele souvereiniteit van Jehovah openbaar moge maken, vrede tot de mensheid moge brengen, het paradijs op aarde moge herstellen, de doden uit de herinneringsgraven moge opwekken en alle getrouwe, gehoorzame geslachten der aarde met eeuwig leven in menselijke volmaaktheid moge zegenen. Indien wij de goddeloze geestelijke krachten willen overwinnen, is het voor ons even noodzakelijk dat God onze schriftuurlijke gebeden verhoort, als dat wij de verscheidene onderdelen van de volledige wapenrusting Gods aandoen.
47, 48. Wat zal voor Jehovah, voor zijn op de troon geplaatste Koning en voor ons het gevolg zijn wanneer wij getrouw aan Jehovah’s zijde blijven staan door ijverig de kennis toe te passen welke wij in deze studie hebben verworven?
47 Wanneer wij aldus in de door God gegeven wapenrusting bidden en strijden, zullen wij te Armageddon niet worden aangetroffen aan de zijde van de door demonen beheerste tegenstanders van Jehovah God en zijn koninkrijk onder Christus. Wij zullen aan de zijde van de levende God worden aangetroffen, en daar zal hij voor ons strijden, zijn eigen souvereiniteit rechtvaardigen, ons bewaren en in zijn glorierijke nieuwe wereld overbrengen. De goddeloze hemelen, welke door Satan en zijn goddeloze geestelijke krachten worden gevormd, zullen worden vernietigd en de goddeloze aarde, welke wordt gevormd door de menselijke maatschappij, die door deze geestelijke krachten onzichtbaar is bestuurd en misleid, zullen worden weggevaagd, en de nieuwe wereld, waarvan Jezus Christus en zijn verheerlijkte gemeente de nieuwe hemelen vormen, zal haar intrede doen.
48 Met behulp van deze inlichtingen, welke op Gods Woord, de Schrift, zijn gebaseerd, hebt gij de raad van de apostel Johannes kunnen opvolgen: „Geliefden, gelooft niet iedere geïnspireerde uiting, maar beproeft de geïnspireerde uitingen om te zien of ze hun oorsprong vinden bij God, omdat er vele valse profeten in de wereld zijn uitgegaan” (1 Joh. 4:1, NW; AT). Door het beproeven van de geïnspireerde uitingen van het spiritisme is gebleken, dat ze hun oorsprong niet bij God hebben gevonden maar bij zijn vijanden, de demonen en hun heerser, Satan de Duivel. Daarom is spiritisme antichristelijk en zijn de voorstanders er van antichristenen. Houdt u thans aan de uitslag van deze proef. Weersta in het belang van uw leven en tot glorie van God het spiritisme en weersta aldus Satan en zijn goddeloze geestelijke krachten. Volg niet langer de geïnspireerde uitingen van demonen. Volg het opgetekende Woord van God, hetwelk de door zijn heilige geest geïnspireerde uiting is. In plaats dat gij dan wordt misleid en door de valse hoop dat er „een voortbestaan na de dood” is, in de vernietiging wordt gestort, zult gij, hetzij door de strijd van Armageddon te overleven hetzij door een opstanding daarna, worden beloond met leven in Gods nieuwe wereld.
[Illustratie op blz. 375]
PROFETISCHE BEELDEN EN HETGEEN ZE VOORSTELLEN
NOACH & VROUW CHRISTUS CHRISTUS’ BRUID
ARK NIEUW SAMENSTEL VAN DINGEN
NOACHS 3 ZONEN & HUN VROUWEN GROTE SCHARE
[Illustratie op blz. 380]
DUIVEL & DEMONEN
HET HEIDENDOM
DE CHRISTENHEID
WERELDSE REGEERDERS
VERNIETIGING