Christelijke neutraliteit terwijl Gods oorlog naderbij komt
„Wat de profeet betreft die van vrede profeteert, wanneer het woord van de profeet uitkomt, zal de profeet die Jehovah in waarheid heeft gezonden, bekend worden.” — Jer. 28:9.
1. Waarom zijn de woorden van Jeremia 27:9 tegen occultisme heel toepasselijk met betrekking tot de huidige wereldsituatie?
„EN WAT ulieden betreft, luistert niet naar uw profeten en naar uw beoefenaars van waarzeggerij en naar uw dromers en naar uw beoefenaars van magie en naar uw tovenaars, die tot u zeggen: ’Gijlieden zult de koning van Babylon niet dienen.’” Deze woorden, die in het verre verleden, gedurende de dagen van het Babylonische Rijk, werden uitgesproken, zijn heel toepasselijk met betrekking tot de huidige wereldsituatie. Hoe dat zo? Omdat de wereld nog steeds vol zit met dromers, beoefenaars van magie, waarzeggers en tovenaars (Jer. 27:9). Het is algemeen bekend dat er in de hoofdsteden van de wereld, zoals in Washington, D.C., veel spiritisten zijn, die door verbijsterde politici graag worden geraadpleegd. Aangezien zulke waarzeggers, helderzienden, spiritistische mediums, uitleggers van dromen en voorzeggers van toekomstige gebeurtenissen regeringsfunctionarissen van advies dienen, kunnen die occultisten een belangrijke invloed op de politici van de wereld uitoefenen. Toch laten deze occultisten zich niet rechtstreeks met politiek in.
2. Kan er gezegd worden dat de bijbel, omdat hij wereldontwikkelingen voorzegt, zich met politiek bemoeit, en wat voor antwoord verschaft 1 Johannes 2:15-17 op die vraag?
2 Er is een oud boek dat zijn lezers alle vormen van occultisme ontraadt, maar dat veel voorzeggingen over de wereldontwikkelingen in onze twintigste eeuw bevat. Het heeft veel over de politieke aangelegenheden van onze tijd te zeggen. Maar kan er om deze reden gezegd worden dat dit boek zich met de politiek van onze tijd bemoeit? Moedigt dit boek zijn lezers ertoe aan zich in menselijke politiek te verwikkelen ten einde zich met politieke regeerders te bemoeien? Tot politici die de bijbel ervan willen beschuldigen zo’n boek te zijn, antwoorden wij Neen! In een van de laatste boeken van de bijbel schrijft de christelijke apostel Johannes:
„Hebt de wereld niet lief noch de dingen in de wereld. Indien iemand de wereld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem; want alles wat in de wereld is — de begeerte van het vlees en de begeerte der ogen en het opzichtige geuren met de middelen voor levensonderhoud die men heeft — spruit niet voort uit de Vader, maar uit de wereld. De wereld gaat bovendien voorbij en ook haar begeerte, maar wie de wil van God doet, blijft in eeuwigheid.”— 1 Joh. 2:15-17.
Het allerlaatste boek van de bijbel, dat ook door deze zelfde apostel Johannes is geschreven, beschrijft hoe deze wereld en haar politiek zullen voorbijgaan.
3. Tot wat voor houding ten opzichte van politiek sporen religieuze leiders christenen aan, en naar wie wijzen zij als ondersteunende bijbelse voorbeelden?
3 Er zijn echter religieuze leiders, zelfs pausen, patriarchen en aartsbisschoppen, die zich tegen christelijke neutraliteit uitspreken en zeggen dat elke christen, niemand uitgezonderd, de dure plicht heeft actief deel te nemen aan de politieke aangelegenheden van deze wereld. Voor bijbelse voorbeelden ter ondersteuning van hun standpunt zullen zij naar Hebreeuwse profeten uit de oudheid verwijzen, zoals naar Jeremia, de zoon van de priester Hilkía, uit de zevende eeuw vóór onze gewone tijdrekening. De woorden die in Jeremia 27:9 staan opgetekend en die aan het begin van dit artikel werden aangehaald, maakten in feite deel uit van wat Jehovah God Jeremia opdroeg tot de diplomatieke vertegenwoordigers van de koninkrijken Edom, Moab, Ammon, Tyrus en Sidon te zeggen (Jer. 27:1-4). Laten wij, aangezien de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon nu snel naderbij komt, daarom eens onderzoeken hoe God Jeremia in die langvervlogen tijd heeft gebruikt. Staat het voorbeeld van Jeremia ware christenen in deze tijd toe hun christelijke neutraliteit te schenden en zich met de een of andere vorm van wereldlijke politiek in te laten? Laten wij eens kijken.
4. Wat zou Jehovah, zoals hij tijdens het eerste jaar van Jojakims regering door bemiddeling van Jeremia zei, onder bepaalde omstandigheden met de tempel en Jeruzalem doen?
4 Wij nemen de draad van ons verhaal op in het jaar 628 v.G.T., of 21 jaar voordat de Babyloniërs Jeruzalem vernietigden. Dit was het eerste jaar van de regering van Jojakim, de op twee na laatste koning van Jeruzalem. In het vierde jaar daarna uitte Jeremia zijn profetie met betrekking tot koning Nebukadnezar van Babylon en de „beker” van Jehovah die aan meer dan twintig koningen en koninkrijken, met inbegrip van Edom, Moab, Ammon, Tyrus en Sidon, overhandigd moest worden (Jer. 25:1-3). De profeet dateert de aangelegenheid voor ons met de woorden:
„In het begin van de koninklijke regering van Jojakim, de zoon van Josía, de koning van Juda, kwam dit woord van Jehovah, zeggende: ,Dit heeft Jehovah gezegd: „Ga staan in het voorhof van het huis van Jehovah, en gij moet betreffende al de steden van Juda, die komen om zich neer te buigen in het huis van Jehovah, al de woorden spreken die ik u gebieden zal tot hen te spreken. Doe er geen woord af. Misschien zullen zij luisteren en terugkeren, een ieder van zijn slechte weg, en zal ik spijt moeten gevoelen over de rampspoed die ik hun denk aan te doen wegens de slechtheid van hun handelingen. En gij moet tot hen zeggen: ’Dit heeft Jehovah gezegd: „Indien gij niet naar mij zult luisteren door in mijn wet te wandelen die ik u heb voorgelegd, door naar de woorden van mijn knechten de profeten te luisteren, die ik tot u zend, zelfs vroeg op zijnde en hen zendende, naar wie gij niet hebt geluisterd, wil ik, op mijn beurt, dit huis maken gelijk dat in Silo, en deze stad zal ik maken tot een vervloeking voor alle natiën der aarde.”’”’” — Jer. 26:1-6.
5. Waarom kan er niet worden gezegd dat Jeremia met het overbrengen van bovenstaande boodschap priesterschap met staatkunde verenigde?
5 Jeremia was een priester, maar door dit goddelijke gebod te gehoorzamen, trachtte hij toch niet priesterschap met staatkunde te verenigen. Hij uitte alleen maar een waarschuwing van Jehovah waarmee de natie haar voordeel kon doen. Hij liet het aan de regeringsleiders en het volk over of zij op die goddelijke waarschuwing acht zouden slaan. Jehovah had het recht en de verplichting het koninkrijk Juda te waarschuwen, omdat hij als hun God de onderdanen van dit koninkrijk in een nationaal verbond met hem had opgenomen. In zijn Wet, die hij hun door bemiddeling van Mozes had gegeven, had hij de natie gewaarschuwd waartoe het zou leiden wanneer zij dit verbond tussen God en de mens zouden verbreken. Gods profeet Jeremia trachtte dus niet priesterschap met staatkunde te verenigen, maar hij gaf het volk alleen maar een waarschuwing van de God met wie zij in een verbondsverhouding stonden. Indien zij dit verbond nog verder zouden verbreken, zou hun tempel te Jeruzalem Jehovah’s ark van het verbond verliezen, evenals Silo’s tabernakel deze had verloren.
6. Door het ontbreken van welke opdracht van Jehovah kan de Jeremiaklasse zich niet met de politiek van de christenheid bemoeien, en op welke woorden van Jezus slaan de leden van deze klasse acht?
6 Jeremia verschafte de geestelijken van de hedendaagse christenheid dus geen voorbeeld op grond waarvan zij zich met de nationale politiek kunnen inlaten. De leden van de Jeremiaklasse beseffen thans dat zij niet het recht hebben zich met de politiek te bemoeien van welke natie of welk blok van natiën maar ook, zelfs niet met de politiek van de natiën van de christenheid. Zij weten dat Jehovah de christenheid, ondanks haar beweringen, niet in een verbond met hem heeft opgenomen. Ze mag dan beweren dat ze in het nieuwe verbond is opgenomen, met Jezus Christus, de grotere Mozes, als middelaar, maar de feiten logenstraffen die bewering. De leden van de Jeremiaklasse weten daarom heel goed dat zij geen opdracht van Jehovah God ontvangen hebben om de natiën van de christenheid iets voor te schrijven of om actief aan de politiek van zulke natiën deel te nemen. Dat zij Jehovah’s waarschuwing getrouw aan zowel de christenheid als de niet-christelijke natiën bekendmaken, wil niet zeggen dat zij aan de wereldse politiek deelnemen. Zij hebben „de wereld niet lief noch de dingen in de wereld”, maar houden zich getrouw aan Jezus’ woorden: „Zij zijn geen deel van de wereld” (Joh. 17:14, 16; 1 Joh. 2:15). In strikte neutraliteit onthouden zij zich van elke vorm van politieke activiteit.
REACTIE VAN RELIGIEUZE ZIJDE
7. Wat zei Jeremia, volgens Jeremia 26:12-15, als besluit van zijn verdediging tot de rechtbank te Jeruzalem?
7 De andere priesters en de zogenaamde „profeten” sleurden Jeremia voor een rechtbank van vorsten en voor het volk bij een ingang van de tempel. Zij beschuldigden hem van opruiende taal. „Aan deze man komt het doodvonnis toe”, zeiden zij, „want hij heeft betreffende deze stad geprofeteerd juist zoals gij met uw eigen oren hebt gehoord” (Jer. 26:7-11). Aan het einde van zijn verdediging zei Jeremia tot de rechtbank in Jeruzalem: „Alleen dient gij beslist te weten dat, indien gij mij ter dood brengt, gij onschuldig bloed brengt over uzelf en over deze stad en over haar inwoners, want werkelijk waar: Jehovah heeft mij tot u gezonden om al deze woorden ten aanhoren van u te spreken.” — Jer. 26:12-15.
8. Hoe hebben de geestelijken van de christenheid net als Jeruzalems „patriotten” gehandeld in hun houding tegenover de Jeremiaklasse?
8 Wat een geest van nationalisme legden deze vijanden van Jeremia, die zijn bloed wel konden drinken, aan de dag! Hun argumenten waren erop gericht de rechtbank te overdonderen, evenals dit onlangs met overeenkomstige patriottische verzoeken in andere rechtszalen het geval is geweest. Het dringende verzoek van Jehovah om te luisteren en tot hem terug te keren, werd genegeerd. Zij schonken helemaal geen aandacht aan hun schuld voor Zijn aangezicht en susten aldus hun geweten. De rechtszaken waarbij de gezalfde Jeremiaklasse in de hedendaagse tijd betrokken is geweest, zijn op overeenkomstige wijze verlopen. De religieuze leiders van de christenheid hebben dezelfde eis tot het treffen van drastische maatregelen ingesteld. Zij hebben de leiding genomen in het luide geroep om de dood van de Jeremiaklasse, om aldus niet langer door hun eigen slechte geweten gekweld te worden.
9. Zijn de vorstelijke rechters in Jeremia’s geval voor religieuze druk gezwicht, en hoe wensten zij rampspoed te vermijden?
9 Een van de vorsten die trachtte te bewerken dat het doodvonnis niet aan Jeremia voltrokken zou worden, was Ahikam, de zoon van Safan. De vorsten zwichtten niet voor de religieuze druk. Zij beseften dat Jeremia werkelijk Jehovah’s woordvoerder was. Zij wilden niet dat Jehovah hun het vergieten van het onschuldige bloed van zijn getrouwe dienstknecht ten laste zou leggen. Daarom beslisten zij ten gunste van Jeremia: onschuldig! Zijn verdediging bracht hen in de stemming zich historische voorbeelden te binnen te brengen. Zij leefden bijvoorbeeld bijna honderd jaar dichter bij wat Micha tegen Juda en Jeruzalem had geprofeteerd. Koning Hizkía had zich weerhouden van bloedschuld doordat hij Micha niet wegens zogenaamd opruiende taal, die schadelijk was voor de Staat, ter dood had laten brengen. „Wij zijn dus bezig”, zo zeiden de ouderlingen die betoogden dat Jeremia’s zaak voorzichtig aangepakt moest worden, „een grote rampspoed tegen onze ziel te bewerken.” — Jer. 26:16-19, 24; Micha 3:9-12.
10. Hoe verschilt het gedrag van koning Jojakim, in het geval van de profeet Uría, van dat van koning Hizkía?
10 In plaats van koning Hizkía, die Jehovah’s waarschuwing door bemiddeling van Micha ter harte had genomen, was nu Jojakim aan de macht, Hizkía’s achterachterkleinzoon, en destijds was hij in zijn eerste jaar op de troon van Jeruzalem. Hij bezoedelde het allereerste jaar van zijn regering met bloed, door Uría, de zoon van Semaja, ter dood te laten brengen. Om aan de woede van koning Jojakim te ontkomen, was Uría naar Egypte gevlucht. Maar zonder dat er ook maar iets bekend is van een uitleveringsverdrag met Egypte, zond de wraakgierige koning mannen uit om Uría op te sporen en met geweld naar het land Juda terug te voeren, opdat hij daar een martelaarsdood zou sterven (Jer. 26:20-23). Vandaar dat Jeremia later in datzelfde eerste regeringsjaar van de nieuwe koning een extra reden had voor datgene wat hij op Jehovah’s bevel profeteerde. Er dient in dit verband te worden opgemerkt dat farao Necho Jojakim tot koning over Juda had aangesteld (2 Kon. 23:34, 35). Farao Necho kan dus met koning Jojakim hebben samengewerkt in het begaan van deze misdaad.
11. Welke rampspoed bracht Jojakim aldus over zichzelf?
11 Jojakim heeft inderdaad rampspoed over zichzelf gebracht. In het achtste jaar van zijn regering belegerde koning Nebukadnezar Jeruzalem en maakte hij Jojakim als koning onderhorig aan de nieuwe wereldmacht Babylon. Drie jaar later stierf Jojakim een ontijdige dood. Zijn lichaam werd buiten Jeruzalems muur geworpen om een „ezelsbegrafenis” te hebben. Het gebeurde precies zoals Jeremia had geprofeteerd (Jer. 22:18, 19; 2 Kron. 36:5-8; 2 Kon. 24:1-6). Wat verschrikkelijk!
12. Hoe is de Jeremiaklasse in deze tijd, net als Jeremia uit de oudheid, van de dood uit handen van het religieuze element bevrijd?
12 Evenals Jeremia, de zoon van Hilkía, is de Jeremiaklasse in onze twintigste eeuw aan de dood ontkomen. Niet in alle gevallen en niet in alle landen zijn de rechterlijke instanties gezwicht voor de boosaardige verlangens van de krachtige religieuze elementen van de christenheid. Er zijn rechters geweest die erkenning hebben geschonken aan de religieuze rechten en vrijheid van de Jeremiaklasse, die hier op aarde de met een vrouw te vergelijken organisatie van Jehovah God vertegenwoordigt. Wat er in die gevallen is gebeurd, doet dus sterk denken aan wat in Openbaring 12:15, 16 werd afgebeeld. De populaire, democratische elementen van de „aarde” zijn de vertegenwoordigers van Gods „vrouw” te hulp gekomen en hebben de pogingen van de religieuze handlangers van Satan de Duivel om de Jeremiaklasse op te slokken en definitief te gronde te richten, verijdeld.
13. Wat blijven de leden van de Jeremiaklasse bekendmaken, en met betrekking tot welke strijdvraag sluiten zij hierbij geen compromis?
13 De leden van de Jeremiaklasse blijven ermee voortgaan Gods bevel ten uitvoer te brengen om niet alleen aan het hedendaagse tegenbeeld van Juda en Jeruzalem maar ook aan alle andere politieke delen van dit samenstel van dingen Gods boodschap bekend te maken. Ook al zijn zij in sommige gebieden gedwongen hun werk „ondergronds” voort te zetten, toch stellen zij geen pogingen in het werk om gevestigde regeringen omver te werpen ten einde datgene wat zij bekendmaken, met geweld in vervulling te doen gaan. Zij weerstaan alle vormen van druk waardoor zij ertoe gebracht zouden worden met deze of die politieke partij een compromis aan te gaan. Zij weigeren hun christelijke neutraliteit op te geven.
14. Wiens strijd is het, zoals de Jeremiaklasse zeer goed weet, en hoe zal de aarde er na de strijd als woonplaats uitzien?
14 Zonder te schipperen, zorgen zij er aldus consequent voor „geen deel van de wereld” te zijn. Zij weten heel goed dat Jehovah God, de Almachtige, voor zichzelf kan zorgen. Het is zijn oorlog! Zij behoeven niet te strijden! Zij houden onwrikbaar aan hun christelijke rechtschapenheid vast, in het volste vertrouwen dat „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” naderbij is gekomen, aangezien onzichtbare demonenkrachten met hun occulte vermogens de aardse heersers naar de wereldsituatie bijeenbrengen die symbolisch Har–mágedon wordt genoemd (Openb. 16:13-16). De Jeremiaklasse verheugt zich er derhalve over dat haar onwrikbare christelijke neutraliteit ter ondersteuning is van Jehovah’s universele soevereiniteit. Wat zal onze aarde voor de leden van de Jeremiaklasse en hun christelijke metgezellen, die eveneens hun neutraliteit bewaren, een schitterende plaats zijn nadat zij getuige zijn geweest van de zegepraal van Jehovah’s soevereiniteit te Har–mágedon!
HET KOMPLOT TEGEN JEHOVAH’S KONINKLIJKE KNECHT
15. Waarom leven wij thans in de tijd van het grootste internationale komplot in de gehele menselijke geschiedenis, en wat zal dit volgens Openbaring 14:12 voor godvrezende christenen betekenen?
15 Thans is voor de werkelijke christenen echter de tijd aangebroken dat zij speciaal met betrekking tot hun neutraliteit en rechtschapenheid worden beproefd. Het is de tijd waarin wij getuige zijn van het grootste internationale komplot van de gehele menselijke geschiedenis, want het is nu het tijdperk van de organisatie van de Verenigde Naties, die op het ogenblik 152 leden telt. Waarom zouden wij de VN een internationaal komplot of een internationale samenzwering noemen? Omdat ze een door mensen gevormde organisatie is die ten doel heeft de rechtmatige heerschappij van Jehovah’s koninkrijk in handen van zijn Christus zo lang mogelijk te verijdelen en op een afstand te houden. Welke van de twee zal als overwinnaar uit de strijd komen, Jehovah’s Messiaanse koninkrijk of de VN? De veiligheid en zekerheid van alle volken is hierbij betrokken. In Openbaring 14:12 wordt voorzegd hoe moeilijk de periode zou zijn waarin de VN als een middel voor wereldbescherming aan de macht zou zijn. Wij lezen daar namelijk: „Hier komt het op volharding aan voor de heiligen, voor hen die de geboden van God en het geloof van Jezus onderhouden.” — Vergelijk Jesaja 8:12, 13.
16. Welke internationale samenzwering bestond er negentien eeuwen geleden, en waarnaar wees de gedeeltelijke vervulling die Psalm 2:1-4 destijds had, vooruit?
16 Negentien eeuwen geleden was er een internationaal komplot of een bundeling van krachten tegen Christus zelf. God liet dit toe ten einde Jezus als martelaar te kunnen laten sterven (Hand. 3:13; 4:27; 13:28, 29; 1 Tim. 6:13). Dit was in Psalm 2:1-4 voorzegd. Zowel deze psalm als de gedeeltelijke vervulling ervan negentien eeuwen geleden, wezen vooruit naar de internationale samenzwering die in deze tijd tegen Jehovah en zijn Christus wordt gesmeed, nu zij beiden het volledige recht op het „koninkrijk van de wereld” bezitten. — Openb. 11:15-18.
17. Tegen wie is de huidige wereldorganisatie, zoals de getuigen van Jehovah inzien, gericht, en aan welk standpunt, dat in 1919 werd ingenomen, houden zij in deze tijd vast?
17 Ware christenen zullen beseffen dat het huidige internationale komplot tegen Jehovah en zijn Christus is gericht. Zij zullen dus blijven volharden in hun christelijke neutraliteit, waarbij zij vasthouden aan het standpunt dat zij destijds in 1919, op het congres van de International Bible Students Association (Vereniging van Internationale Bijbelonderzoekers) in Cedar Point (Ohio, VS) hebben ingenomen. Zij stonden toen namelijk Jehovah’s koninkrijk in handen van Christus voor als de regering die lijnrecht gekant is tegen de voorgestelde Volkenbond voor wereldvrede en zekerheid, welke Bond nu door de Verenigde Naties is opgevolgd. Hun standpunt komt overeen met dat wat de profeet Jeremia zelf in deze tijd zou innemen, want hij gaf een geïnspireerde waarschuwing met betrekking tot een overeenkomstige samenzwering tegen de heerschappij van Jehovah’s koninklijke „knecht”.
18. Wat moest Jeremia in het eerste jaar van Jojakims regering maken, en aan wie moest hij ze, te zamen met een boodschap, zenden?
18 De profetie van Jeremia hoofdstuk 27 heeft daarom een actuele betekenis voor ons. Het verslag van de profeet vermeldt aldaar:
„In het begin van het koninkrijk van Jojakim, de zoon van Josía, de koning van Juda [in 628 v.G.T.], kwam dit woord van Jehovah tot Jeremia zeggende: ’Dit heeft Jehovah tot mij gezegd: „Maak u banden en jukhouten, en gij moet die op uw hals leggen. En gij moet ze zenden naar de koning van Edom en naar de koning van Moab en naar de koning van de zonen van Ammon en naar de koning van Tyrus en naar de koning van Sidon, door de hand van de boden die naar Jeruzalem, tot Zedekía, de koning van Juda, komen. En gij moet hun een bevel geven voor hun meesters, zeggende: ’Dit heeft Jehovah der legerscharen, de God van Israël, gezegd: Dit dient gij tot uw meesters te zeggen.’”’” — Jer. 27:1-4.
19. Wanneer ontving Jeremia Jehovah’s boodschap volgens de normale Hebreeuwse tekst, en bij welke gelegenheid handelde hij er in overeenstemming mee?
19 Wij merken hier op dat er twee koningen worden genoemd die over Juda en Jeruzalem regeren, eerst Jojakim, en vervolgens zijn broer Zedekía, die na Jojakim en zijn zoon Jojachin heeft geregeerd. Indien de naam Jojakim in Jeremia 27:1 juist is, ontving Jeremia deze profetie in 628 v.G.T. en heeft hij deze elf jaar lang in reserve gehouden voordat hij er in overeenstemming mee handelde. Maar in drie Hebreeuwse handschriften en in de Syrische en Arabische vertaling van Jeremia 27:1 staat „Zedekía” in plaats van „Jojakim”, en zo wordt de aangelegenheid in veel bijbelvertalingen weergegeven.a In ieder geval begon Jeremia in gehoorzaamheid aan Jehovah’s gebod handelend op te treden tijdens de regering van koning Zedekía, toen gezanten uit vijf naburige landen — Edom, Moab, Ammon, Tyrus en Sidon — naar Jeruzalem kwamen om met koning Zedekía te onderhandelen. Nebukadnezar had tegen deze tijd minstens acht jaar als koning van het wereldrijk Babylon geregeerd. In die hoedanigheid had hij koning Jojachin naar Babylon gevoerd en had hij diens oom Zedekía op de troon van Jeruzalem geplaatst. Als onderhorig koning was Zedekía Babylon trouw verschuldigd.
20. Wat voor optreden vertegenwoordigde de komst van die vijf gezanten, en waarom werd hun opgedragen niet naar de woorden van de occultisten te luisteren?
20 De komst van gezanten uit vijf naburige landen was een gezamenlijke actie. Ze vertegenwoordigde een gezamenlijk optreden. Uit wat Jeremia werd opgedragen tot deze gezanten te zeggen, blijkt dat er een komplot aan de gang was om een gecombineerde opstand tegen koning Nebukadnezar te ontketenen. De voorzeggers en de beoefenaars van occulte kunsten stonden gunstig tegenover de opstand. Daarom moest Jeremia tot de gezanten zeggen: „En wat ulieden betreft, luistert niet naar uw profeten en naar uw beoefenaars van waarzeggerij en naar uw dromers en naar uw beoefenaars van magie en naar uw tovenaars, die tot u zeggen: ’Gijlieden zult de koning van Babylon niet dienen.’ Want leugen profeteren zij u, om u ver van uw grond te laten wegvoeren; en ik zal u moeten uiteendrijven, en gij zult moeten omkomen.” — Jer. 27:9, 10.
21. Waartoe sporen de demonen de betrokken natiën destijds aan?
21 Evenals de demonen in deze tijd de politieke heersers laten optrekken naar Har–mágedon, naar „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige”, spoorden destijds dezelfde demonen de politieke heersers van de landen waaruit de gezanten afkomstig waren, ertoe aan een verenigde opstand tegen Jehovah’s „knecht”, Nebukadnezar, te ontketenen (Openb. 16:13-16). Die natiën opperden logischerwijs geen bezwaren toen koning Zedekía van Juda in het negende jaar van zijn regering inderdaad in opstand kwam.
22. Waarom liet Jeremia zich niet met politiek in toen hij Jehovah’s boodschap aan die gezanten meedeelde, en hoe liet Jehovah in de boodschap uitkomen dat hij soeverein was?
22 Toen Jeremia de gezanten van de coalitie van vijf natiën boodschappen van Jehovah meedeelde, liet hij zich niet met politiek in, want zijn God, Jehovah, was „Koning der natiën” en bewees de vijf natiën een gunst door hun een waarschuwing van nationaal belang te geven. Jehovah beklemtoonde zijn eigen universele soevereiniteit toen hij Jeremia opdroeg tot hen te zeggen:
„Ikzelf heb de aarde gemaakt, de mensheid en de dieren die op de oppervlakte van de aarde zijn, door mijn grote kracht en door mijn uitgestrekte arm; en ik heb haar gegeven aan wie het in mijn ogen goed is gebleken. En nu heb ikzelf al deze landen gegeven in de hand van Nebukadnezar, de koning van Babylon, mijn knecht; en zelfs de wilde dieren van het veld heb ik hem gegeven, opdat ze hem dienen. En alle natiën moeten, ja, hem en zijn zoon [Evil-Merodach] en zijn kleinzoon [Belsazar] dienen, totdat de tijd ook van zijn eigen land komt, en vele natiën en grote koningen moeten hem als knecht uitbuiten.” — Jer. 27:5-7; 2 Kon. 25:27; Dan. 5:1, 11, 18, 22.
23. Hoe lang zou de dienstbaarheid aan Babylon duren, en wat zou de natie overkomen die Jehovah’s besluit weerstond?
23 Krachtens Jehovah’s besluit zouden de natiën die door het Babylonische Rijk werden opgeslokt, dus een lange tijd — in werkelijkheid zeventig jaar lang — het juk van dienstbaarheid dragen. Deze dienstbaarheid werd gesymboliseerd door de banden en jukhouten die Jeremia op Jehovah’s bevel moest maken en aan de buitenlandse gezanten die koning Zedekía bezochten, moest geven. De opstand door die natiën kon Gods besluit niet ongedaan maken.
„’En het moet geschieden dat de natie en het koninkrijk dat hem niet zal dienen, ja, Nebukadnezar, de koning van Babylon, . . . met het zwaard en met de hongersnood en met de pestilentie zal ik mijn aandacht op die natie richten’, is de uitspraak van Jehovah, ’totdat ik door zijn hand een eind aan hen gemaakt zal hebben.’” — Jer. 27:8.
24. Waarom moet Jehovah’s koninklijke Knecht, Jezus Christus, nu te midden van zijn vijanden regeren?
24 Evenals destijds, in de dagen van koning Zedekía, is het in deze tijd, in de tijd van de Jeremiaklasse, veel verstandiger om acht te slaan op de raad van de Soevereine Heer van het universum dan te rade te gaan bij de demonen (Jer. 27:9-11). Wij zullen toch beslist niet verstrikt willen raken in een internationale samenzwering tegen Jehovah’s koninklijke Knecht, Jezus Christus. De gezalfde Jeremiaklasse heeft de politieke heersers, vooral die van de christenheid, door talloze openbare bekendmakingen van de situatie in kennis gesteld, maar de heersers geven er de voorkeur aan in de Verenigde Naties te blijven (Jer. 27:12-15; Openb. 17:12, 13). Zij houden krachtig aan hun nationale soevereiniteit vast en weigeren vierkant hun hals onder het koninklijke juk van Jehovah’s koninklijke Knecht te brengen. Aangezien de politieke heersers het einde van de „tijden der heidenen” niet au sérieux nemen, erkennen zij niet dat zij zijn opgenomen in een wereldomvattende samenzwering tegen de wereldheerschappij van Jehovah’s koninklijke Knecht. Maar evenals het Zedekía door Jehovah’s „knecht”, Nebukadnezar, werd toegestaan koning van Juda te zijn, wordt het de politieke heersers, met inbegrip van die van de christenheid, thans toegestaan te regeren. Sinds 1914 hebben zij hun politieke aangelegenheden mogen blijven behartigen. Als gevolg hiervan moet Jehovah’s koninklijke Knecht thans te midden van zijn vijanden, degenen die tegen hem samenzweren, regeren.
25. (a) Tot wie moet de Jeremiaklasse zich met de boodschap wenden, aangezien de heersers weigeren er acht op te slaan? (b) Indien degenen die een vroege bevrijding profeteerden, door Jehovah waren uitgezonden, wat werd hun dan opgedragen met betrekking tot het nog overgebleven gerei te bidden?
25 Wat staat de Jeremiaklasse te doen, aangezien de politieke heersers duidelijk te kennen geven dat zij hun hals niet onder het „juk” van Jehovah’s Knecht, zijn op de troon geplaatste Zoon in de hemel, willen brengen? Zij moeten zich tot afzonderlijke personen wenden. Tegenover hen moet de Jeremiaklasse de aanstichters van de samenzwering ontmaskeren.
„Dit heeft Jehovah gezegd: ’Luistert niet naar de woorden van uw profeten die tot u profeteren, zeggende: „Ziet! Het gerei van het huis van Jehovah wordt nu spoedig uit Babylon teruggebracht!” Want leugen profeteren zij u. Luistert niet naar hen. Dient de koning van Babylon en blijft leven. Waarom zou deze stad tot een verwoeste plaats worden? Maar indien zij profeten zijn en indien het woord van Jehovah werkelijk bij hen bestaat, laten zij dan alstublieft Jehovah der legerscharen dringend smeken dat het gerei dat er nog over is in het huis van Jehovah en het huis van de koning van Juda en in Jeruzalem, niet in Babylon kome.’” — Jer. 27:16-18.
26. Wat zou er, in plaats dat er binnen korte tijd gerei zou worden teruggegeven, volgens Jehovah’s uitspraak met het overgebleven gerei gebeuren?
26 In Jeruzalem stond de tempel met zijn pilaren er nog steeds. In het voorhof stond nog steeds het grote wasbekken, „de zee” genoemd, en ook bevonden zich daar nog de wagentjes voor kleinere draagbare bekkens en vele andere voorwerpen die door de priesters en levieten werden gebruikt. Wat viel er over al deze tempelvoorwerpen te zeggen?
„Dit heeft Jehovah der legerscharen, de God van Israël, gezegd betreffende het gerei dat er nog over is in het huis van Jehovah en het huis van de koning van Juda en Jeruzalem: ’„Naar Babylon zal het gebracht worden en daar zal het blijven tot de dag dat ik er mijn aandacht op zal richten”, is de uitspraak van Jehovah. „En ik wil het opvoeren en terugbrengen naar deze plaats.”’” — Jer. 27:19-22.
27. (a) Wat betekent Jehovah’s uitspraak met betrekking tot het internationale komplot? (b) Welke handelwijze zal er derhalve toe leiden dat wij in de Nieuwe Ordening in de vruchten van de overwinning door Jehovah’s veldmaarschalk zullen delen?
27 Wat betekent deze uitspraak van Jehovah? Dit: Dat het internationale komplot tegen de heerschappij van Jehovah’s „knecht” zal mislukken. De religieuze profeten en occultisten die gebeurtenissen voorzeggen, zullen bedriegers blijken te zijn die de goedgelovige mensen met hun misleiding naar de vernietiging voeren. Het is in het belang van onze veiligheid, niet naar hen te luisteren. Wij moeten ons vertrouwen niet in de Verenigde Naties of in een andere internationale organisatie stellen, maar in Jehovah’s koninkrijk in handen van zijn eigen koninklijke Knecht, Jezus Christus. In christelijke neutraliteit ten opzichte van de politieke aangelegenheden en conflicten van deze wereld, zullen wij onze hals buigen onder het juk van degene die door Jehovah is benoemd, degene die hij ondersteunt als zijn veldmaarschalk in de naderende „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon. Dit zal ertoe leiden dat wij in Jehovah’s rechtvaardige nieuwe ordening in de vruchten van zijn glorierijke overwinning zullen delen.
[Voetnoten]
a Zie Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap, Vertaling van H. Th. Obbink, Leidse Vertaling, Petrus-Canisiusvertaling, Nederlandse Professorenbijbel en De Katholieke Bijbel (van Himmelreich).