Hoofdstuk 17
Verenigd ondanks valse voorspellingen
1. Welke problemen zouden zich in deze dagen van bevolkingsexplosie en dreigende wereldhongersnood voordoen wanneer verstrooide volken naar hun eigen land zouden worden teruggebracht en hun gebied tot de maximumcapaciteit zouden vullen?
IN DEZE dagen worden er onheilspellende waarschuwingen geuit dat de aarde overbevolkt raakt — de zogenoemde bevolkingsexplosie! — en dat er reeds in het jaar 1975 G.T. over de gehele wereld hongersnood zal heersen. Het schijnt daarom vreemd dat er voorspellingen worden geuit dat jongemannen en maagden zullen gedijen op het koren van het veld en de kostbare wijn van de wijngaarden. Ja, en dat er nog meer mensen binnengebracht zullen worden totdat er geen ruimte meer is voor nog meer mensen. Voor de zich snel vermenigvuldigende bevolking van sommige natiën schijnt het dat er meer ruimte gevonden moet worden ten koste van gebied dat buiten de nationale grenzen ligt en dat van naburige landen moet worden afgenomen. Er moet meer voedsel worden verbouwd en er moet meer land worden ontgonnen voor het kweken van gewassen. Waarom zou men dan het verstrooide volk van een natie binnen hun nationale grenzen terugbrengen en hen het gebied tot de maximumcapaciteit doen vullen? Hoe kan het voedselprobleem van zo’n volk worden opgelost?
2. Voor wie, in tegenstelling tot menselijke regeringen, bestaat er volgens Psalm 104:13-16 geen voedselprobleem?
2 Voedselprobleem? Voor menselijke regeringen, ja! Maar niet voor de Planter van ’s mensen paradijs! Zelfs thans bestaat een dergelijk probleem niet voor Degene over wie meer dan drieëntwintig eeuwen vóór de huidige wereldsituatie onder inspiratie werd geschreven: „Hij drenkt de bergen uit zijn opperzalen. Met de vrucht van uw werken wordt de aarde verzadigd. Hij laat het groene gras ontspruiten voor de dieren, en de plantengroei ten dienste van de mensheid, om voedsel uit de aarde te doen voortkomen, en wijn, die het hart van de sterfelijke mens verheugt, om het gezicht van olie te doen glanzen, en brood, dat zelfs het hart van de sterfelijke mens verkwikt. De bomen van Jehovah worden verzadigd, de ceders van de Libanon die hij heeft geplant.” — Ps. 104:13-16.
3. Waarheen doet Zacharia 10:1, 2 ons voor verlichting kijken?
3 Laten mensen die op zichzelf vertrouwen maar nog zoveel voorspellen met betrekking tot het oplossen van het wereldprobleem door gezamenlijke menselijke krachtsinspanningen, er is slechts één richting waarheen men voor verlichting kan kijken. Daarheen wijst de formele uitspraak die afkomstig is van een bron welke hoger is dan die van mensen en duivels en die in Zacharia 10:1, 2 staat opgetekend, ons allen met de woorden: „Doet aan Jehovah uw verzoeken om regen in de tijd van de lenteregen, ja, aan Jehovah, die de stormwolken maakt, en die hun een stortbui van regen geeft, aan elkeen plantengroei op het veld. Want de terafim zelf hebben gesproken wat magisch is; en de beoefenaars van waarzeggerij, van hun kant, hebben leugen geschouwd, en het zijn dromen zonder waarde die zij blijven spreken, en tevergeefs trachten zij te troosten. Daarom zullen zij stellig opbreken als een kudde; zij zullen ellendig worden, omdat er geen herder is.”
4. Hoe werd in Noachs dagen en in Elia’s dagen gedemonstreerd dat de Schepper in staat is op een specifieke tijd regen te geven?
4 Dat de Soevereine Heer Jehovah, de Schepper, in staat is het over de gehele aarde te laten regenen, werd gedemonstreerd in het jaar 2370 v.G.T., toen het aan het einde van een week waarin Noach en zijn gezin exemplaren van alle dier- en vogelsoorten in de mammoetark (of kist) moesten brengen, veertig dagen lang over de gehele aarde regende zodat de gehele oppervlakte van de aarde een jaar lang onder water kwam te staan (Genesis, de hoofdstukken 6-8). Een andere gelegenheid waarbij hij op een specifieke tijd regen bracht, en dit in antwoord op gebed, was toen de profeet Elia aan het einde van drie en een half jaar waarin er droogte in het land van het tien-stammenkoninkrijk van Israël had geheerst, bad. Als antwoord op het gebed van een rechtvaardig man kwam er eerst een ’wolkje als de handpalm van een man dat uit de [Middellandse Zee] opsteeg’, waarna „de hemel zelf zwart werd van wolken en wind, en toen kwam er een zware stortregen”. — 1 Kon. 18:43-45; Jak. 5:16 tot 18; Luk. 4:25, 26.
5. Uit welke ondervinding tijdens de veronachtzaming van de tempelbouw bleek dat de herstelde joden „zegenbrengende stortregens” (Ezechiël 34:26) niet als iets vanzelfsprekends moesten beschouwen?
5 Aan het getrouwe overblijfsel dat in het land Juda was hersteld, werd beloofd dat Jehovah hun een uitstekende ecologie of een uitstekend leefmilieu zou schenken. Hij zei: „Ik wil hen en de omgeving van mijn heuvel tot een zegen maken, en ik wil de stortregen doen neerdalen op zijn tijd. Zegenbrengende stortregens zullen er blijken te zijn” (Ezech. 34:26). Het overblijfsel moest dit echter niet als iets vanzelfsprekends beschouwen. Gedurende de jaren dat zij de herbouw van Gods tempel te Jeruzalem veronachtzaamden, ondervonden zij dat het land door een verzengende hitte werd geteisterd en dat „de hemel zijn dauw [inhield], en de áárde . . . haar opbrengst [inhield]. En ik [Jehovah] bleef om droogte roepen over de aarde, en over de bergen, en over het koren, en over de nieuwe wijn, en over de olie, en over wat de aardbodem doorgaans voortbrengt, en over de aardse mens, en over het huisdier, en over al de moeizame arbeid van uw handen” (Hag. 1:10, 11; 2:16, 17; Zach. 8:10-12). Toen vonden zij het noodzakelijk tot Degene te bidden „die de stormwolken maakt, en die hun een stortbui van regen geeft”. — Zach. 10:1.
6. Kunnen de valse goden van heidense, bijgelovige mensen het doen regenen, en tot welke ontdekking in dit verband zullen ecologen alsnog komen?
6 Aan de leden van het getrouwe overblijfsel, die hun gebeden tot Hem opzonden en zijn geboden gehoorzaamden, gaf hij „aan elkeen plantengroei op het veld”. Het stuk grond van iedere getrouwe persoon werd met de benodigde tot voedsel dienende plantengroei gezegend. Men moest niet naar de valse goden van heidense, bijgelovige mensen opzien, noch tot die goden bidden. Zich tot de hemelse Regenmaker richtend, zei de vroegere profeet Jeremia: „Bestaan er onder de ijdele afgoden der natiën ook die het kunnen laten regenen, of kan ook de hemel zelf overvloedige regenbuien geven? Zijt gij het niet, o Jehovah, onze God? En wij hopen op u, want gijzelf hebt al deze dingen gedaan” (Jer. 14:22). Alle ecologen of milieu-experts van tegenwoordig, die Jehovah God niet in aanmerking nemen, zullen alsnog tot de ontdekking komen dat de geïnspireerde verklaring in de bijbel dat Jehovah de Regenmaker is, op waarheid berust.
7. Waarom bidt het gezalfde overblijfsel niet om letterlijke regen ten einde een wereldhongersnood af te wenden, en wat is, zoals zij weten, belangrijker voor overleving?
7 Het gezalfde overblijfsel van het geestelijke Israël, dat zich voornamelijk op het herstellen van de zuivere aanbidding van Jehovah in zijn geestelijke tempel concentreert, bidt heden ten dage niet of er letterlijke regen op de aarde mag vallen in de hoop een wereldhongersnood af te wenden. Zij herinneren zich dat Jezus Christus heeft voorzegd dat „hongersnoden” en „voedseltekorten” het lijden van de wereldse natiën en volken gedurende dit „besluit van het samenstel van dingen” zouden doen toenemen (Matth. 24:7, NBG; NW). Zij weten dat voor het overleven van de komende grote wereldomvattende „verdrukking” en het verwerven van leven in Gods nieuwe samenstel van dingen de geestelijke zegeningen belangrijker zijn, zoals een toegenomen begrip van de bijbel en de daarin opgetekende profetieën, een gunstige verhouding tot God, meer van zijn heilige geest of werkzame kracht, geregelde vergaderingen met zijn opgedragen volk, een aandeel hebben aan de prediking van het goede nieuws van zijn Messiaanse koninkrijk en goddelijke leiding en bescherming bij al onze pogingen om Zijn wil te doen. Het godvrezende overblijfsel heeft gebeden of er zulke zegeningen mochten neerregenen. Daarom heeft hun geestelijke staat veel „plantengroei” voortgebracht. Deze staat waarin zij zich bevinden, is een geestelijk Paradijs geworden. — 2 Kor. 12:4.
8. Naar wat voor goden heeft de christenheid voor haar zegeningen opgezien, maar met welk voorzegde resultaat?
8 De christenheid ziet, in tegenstelling tot haar „vorm van godvruchtige toewijding”, voor haar zegeningen naar de valse goden van deze wereld op, zoals de handel, het militarisme, een evolutionistische opleiding, het patriottisme, de moderne wetenschap en de technologie, en de Verenigde Naties. Haar politieke leiders raadplegen zelfs astrologen en geestenmediums. Wat zijn, zoals wij hebben kunnen opmerken, de resultaten geweest? Precies zoals in Zacharia 10:2 werd voorzegd: „Want de terafim zelf hebben gesproken wat magisch is; en de beoefenaars van waarzeggerij, van hun kant, hebben leugen geschouwd, en het zijn dromen zonder waarde die zij blijven spreken, en tevergeefs trachten zij te troosten. Daarom zullen zij stellig opbreken als een kudde; zij zullen ellendig worden, omdat er geen herder is.”
9. Hoe hebben de mensen van de christenheid zich schuldig gemaakt aan het gebruiken van „terafim” en „waarzeggerij”?
9 In hun onafhankelijkheid van de bijbel zien de volken van de christenheid naar hun „terafim” op, dat wil zeggen naar hun huisgoden, hun penaten, zoals de bijgelovige oude Romeinen deden. Ze vertrouwen op hun eigen persoonlijke meningen, terwijl ieder zijn eigen merk van persoonlijke religie heeft. Ze zien op naar de voorspellingen van de specialisten op het gebied van het militarisme, de economie en de politiek; ook naar de priesters en geestelijken, die de zegen van de hemel op zulke wereldlijke leiders en woordvoerders afsmeken. Ze komen in opstand tegen het Woord van God dat door Jehovah’s christelijke getuigen aan hen is bekendgemaakt en ze drijven aanmatigend hun eigen ideeën door met betrekking tot de wijze waarop ze te werk gaan. Op hen zijn de woorden van de profeet Samuël van toepassing, toen hij tot de ongehoorzame koning Saul van Israël zei: „Weerspannigheid is hetzelfde als de zonde van waarzeggerij, en aanmatigend vooruitdringen hetzelfde als het gebruiken van magische kracht en terafim.” — 1 Sam. 15:23.
10. Zijn de voorspellingen die door prominente figuren in de christenheid zijn gedaan waar gebleken, is er verlichting gekomen en is de kudde onder een herder bijeengehouden?
10 Vanuit Jehovah’s standpunt bezien, is niet slechts de zogenoemde heidense wereld, maar zelfs de christenheid betrokken bij afgodische terafim en magische kracht en demonische waarzeggerij. De persoonlijke meningen van mensen zijn daarom onjuist gebleken. De voorspellingen die door prominente figuren zijn gedaan met betrekking tot een verbetering van de wereldtoestanden door alle menselijke middelen die zijn aangewend, zijn slechts geliefkoosde dromen, leugens, gebleken. Hoe is dit van invloed geweest op het bedrogen, misleide volk? Zij breken stellig op als een kudde schapen en gaan ieder hun eigen weg, gelijk schapen die niet weten waarheen ze moeten gaan. Zij zijn verdwaald en zijn ten prooi gevallen aan de boosaardige elementen van de mensenmaatschappij. Dientengevolge zijn zij in grote ellende geraakt, zonder dat er een geneesmiddel uit menselijke bronnen beschikbaar is. Geen enkele politieke heerser en geen enkele politieke organisatie is in staat hen te weiden, te beschermen en naar vredige weiden of rustige wateren te leiden.
11, 12. (a) Hoe zijn de heersers van de christenheid in gebreke gebleven het voorbeeld van de psalmist, koning David, te volgen? (b) Is Jehovah volgens Zacharia 10:3-7 ingenomen met de politieke „herders” die door de religieuze geestelijken worden geleid?
11 De politieke heersers, zelfs van de ogenschijnlijk christelijke christenheid, hebben geweigerd het voorbeeld van koning David te volgen, die van 1077-1037 v.G.T. de kudde van de natie Israël weidde. In Psalm 23:1, 2 zei de vroegere herdersjongen David: „Jehovah is mijn Herder. Mij zal niets ontbreken. In grazige weiden doet hij mij neerliggen; aan waterrijke rustplaatsen voert hij mij.” Zou de Opperste Herder Jehovah ingenomen kunnen zijn met het gedrag van de politieke heersers die als herders van hun volken door de religieuze geestelijken van de christenheid worden geleid en ondersteund? Niet volgens Zacharia 10:3-7:
12 „Tegen de herders is mijn toorn ontbrand, en aan de bokkige leiders zal ik rekenschap vragen; want Jehovah der legerscharen heeft zijn aandacht op zijn kudde, het huis van Juda, gericht, en heeft hen gemaakt als zijn paard van waardigheid in de strijd. Uit hem [Juda] komt de voornaamste man voort, uit hem is de ondersteunende regeerder, uit hem is de strijdboog; uit hem komt iedere taakoplegger voort, allen te zamen. En zij moeten als sterke mannen worden die in het slijk van de straten stampen in de strijd. En zij moeten in de strijd gewikkeld worden, want Jehovah is met hen; en die op paarden rijden, zullen beschaamd moeten staan. En ik zal het huis van Juda stellig superieur maken, en het huis van Jozef zal ik redden. En ik zal hun stellig een woonplaats geven, want ik wil hun barmhartigheid betonen; en zij moeten worden gelijk degenen die ik niet verstoten had; want ik ben Jehovah, hun God, en ik zal hun antwoorden. En die van Efraïm moeten net als een sterke man worden, en hun hart moet zich verheugen als door wijn. En hun eigen zonen zullen het zien en zich stellig verheugen; hun hart zal blij zijn in Jehovah.”
13. Omtrent wiens houding ten aanzien van de politieke „herders” en de „bokkige leiders” hebben de geestelijken hen in onwetendheid gehouden, en hoe hebben zij dat gedaan?
13 Zelfs in de christenheid beseffen de politieke „herders” niet dat Jehovah’s toorn tegen hen is ontbrand. Bidden de religieuze geestelijken niet voor hen en smeken zij niet de zegen van de hemel op hen af? Insgelijks geloven en vrezen de koppige „bokkige leiders” van de christenheid niet dat Jehovah der legerscharen hun rekenschap zal vragen. Gaan zij niet naar de kerken der christenheid en zullen de priesters en predikers derhalve niet als middelaars ten behoeve van hen bij God optreden en de zaken voor hen bij God in het reine brengen? Zij verwachten dus niet dat zij in de voorzegde „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” de hitte van Jehovah’s brandende toorn zullen voelen. Zij tonen zich onbezorgd over het feit dat hij hun te Har–mágedon, het slagveld van die „oorlog”, rekenschap zal vragen. Hoewel deze politieke „herders” en „bokkige leiders” door hun eigen religieuze geestelijken in onwetendheid en zelfvoldaanheid zijn gehouden, heeft Jehovah der legerscharen dit echter stellig niet gedaan. Hij heeft hen er geruime tijd van tevoren en herhaaldelijk van in kennis gesteld. Op welke wijze?
14. Door bemiddeling van wie heeft Jehovah geruime tijd van tevoren een kennisgeving dienaangaande gedaan, en hoe heeft hij deze personen veranderd zodat zij niet langer als schapen maar als een majestueus strijdros zijn?
14 Door bemiddeling van zijn gezalfde christelijke getuigen, het tegenbeeldige „huis van Juda”. Zij hebben niet de misleidende politieke „herders” en „bokkige leiders” van de christenheid gevolgd. Jehovah is hun Herder, en sinds 1919 G.T. heeft Hij zijn goedgunstige aandacht op hen als zijn „kudde” schapen gericht. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren zij inderdaad als schapen, die niet te zamen met de christenheid deelnamen aan de militaire strijd, maar onderworpen waren aan de beestachtige politieke, militaire uitbuiters van de mensheid die de goedkeuring en ondersteuning van de religieuze geestelijken genoten. Maar sinds dat eerste wereldconflict heeft de grote Hemelse Herder zijn „kudde”, het geestelijke „huis van Juda”, weer bijeengebracht. In plaats dat zij nog langer als schapen zijn, heeft Hij hen veranderd en gemaakt als „zijn paard van waardigheid in de strijd”. Door middel van zijn Woord en heilige geest heeft hij hun een moed geschonken als die van een majestueus strijdros. — Zach. 10:3.
15. Waarom moest het geestelijke „huis van Juda” deze verandering sinds 1914 G.T. ondergaan?
15 Dit moest zo zijn. Want aan het einde van de tijden der heidenen in 1914 G.T. werd in de hemel de „Leeuw, die uit de stam Juda is”, door Jehovah God op de troon geplaatst met het bevel: „Ga onderwerpen te midden van uw vijanden” (Openb. 5:5; Gen. 49:9, 10; Ps. 110:1, 2). Zoals de Leider van het geestelijke „huis van Juda” is, moeten ook de andere leden van het „huis” zijn. Betreffende dit „huis van Juda” zegt Jehovah vervolgens: „Uit hem komt de voornaamste man voort, uit hem is de ondersteunende regeerder [letterlijk, pin]; uit hem is de strijdboog; uit hem komt iedere taakoplegger voort, allen te zamen.” — Zach. 10:4.
16. (a) Wie was in Zacharia’s dagen de „voornaamste man”, maar wie is dit in onze tijd? (b) Hoe is hij de „ondersteunende regeerder”, de „strijdboog” en de „taakoplegger”?
16 In Zacharia’s dagen was stadhouder Zerubbábel, de zoon van Seálthiël, uit de stam Juda, de „voornaamste man”. In onze tijd, sinds de geboorte van Jehovah’s Messiaanse koninkrijk in 1914 G.T., is de verheerlijkte Jezus Christus, die een afstammeling is van David, uit het huis van Juda, de „voornaamste man”. Alles draait om hem; verantwoordelijkheden van koninklijk gewicht zijn in hem gecentraliseerd. Als een „pin” waar de koninklijke belangen aan hangen en door worden ondersteund, is de Messiaanse Koning de „ondersteunende regeerder”. In de almachtige hand van zijn God, Jehovah der legerscharen, is hij de „strijdboog”, om de vijanden van verre te verwonden en neer te slaan. Hij is de Voornaamste Taakoplegger, die aan alle leden van het „huis van Juda” de koninklijke taken toewijst, terwijl hij er enkelen aanstelt als ondertaakopleggers, doch die allen met hem als hun Hoofd en Leider moeten samenwerken. Met hem aan het hoofd heeft heel het „huis van Juda” reden om moedig te zijn.
17. Waarom vereisen de tijden moed van de zijde van het geestelijke „huis van Juda”, zoals in een oorlogvoering?
17 De tijden vereisen christelijke moed. Wij durven niet toe te laten dat de wereldsituatie ons van angst verlamt. Wij zijn duidelijk van tevoren gewaarschuwd dat dit een tijd zou zijn waarin er tegen het gezalfde overblijfsel van het geestelijke Israël gestreden zou worden, aangezien Satan de Duivel en zijn demonenengelen door het Messiaanse koninkrijk uit de hemel zijn geworpen, en over deze met een draak te vergelijken tegenstander staat het volgende geschreven opdat wij het thans kunnen lezen: „En de draak werd toornig op de vrouw [Gods hemelse organisatie] en ging heen om oorlog te voeren tegen de overgeblevenen van haar zaad, die de geboden van God onderhouden en het werk hebben dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jezus” (Openb. 12:17). Met de hulp van hun God is ten aanzien van het overblijfsel van het geestelijke „huis van Juda” dus de goddelijke belofte vervuld: „En zij moeten als sterke mannen worden die in het slijk van de straten stampen in de strijd. En zij moeten in de strijd gewikkeld worden, want Jehovah is met hen; en die op paarden rijden, zullen beschaamd moeten staan.” — Zach. 10:5.
18. (a) Waarom moest het geestelijke „huis van Juda” in de strijd gewikkeld raken, en met wie aan hun zijde? (b) Om welke reden zijn de ’rijders op paarden’ beschaamd gemaakt?
18 Het beeld dat hier wordt geschilderd, is dat van zegevierende strijders die het bolwerk van de vijand zijn binnengedrongen, terwijl de straten rood zijn van het bloed van de verdedigers die gedood zijn. De binnendringers moeten dus stampen in het slijk dat zich gevormd heeft doordat het bloed zich met stof heeft vermengd. Maar voor het gezalfde overblijfsel van het geestelijke „huis van Juda” is de oorlogvoering in deze tijd geestelijk, met wapens die „krachtig [zijn] door God tot omverwerping van sterk verschanste dingen” (2 Kor. 10:4; Ef. 6:14-18). Op deze „boze dag”, nu de draak Satan de Duivel en zijn demonen naar deze aarde zijn geworpen, kon het gezalfde overblijfsel er niet aan ontkomen in de strijd betrokken te raken. Zij hebben deze moedig aangebonden, „want Jehovah is met hen”. Dat zij tot nu toe, zo vlak voor de slotfase van de „tijd van het einde”, nog steeds in de strijd gewikkeld zijn, beduidt geestelijke zegepraal voor hen. Maar wat de vijanden betreft die op „paarden” vertrouwen, dat wil zeggen op de wijze waarop de wereld strijd voert tegen Jehovah’s aanbidders, zij zijn inderdaad beschaamd gemaakt en teleurgesteld geworden. Alle oppositie, inmenging en vervolging van de zijde van deze ’rijders op paarden’ hebben het overblijfsel van het geestelijke „huis van Juda” geen halt kunnen toeroepen.
EEN VERENIGDE NATIE
19. (a) Hoe waren de twaalf stammen van de natie Israël in 997 v.G.T. uiteengevallen? (b) Hoe werden de overlevenden van de beide resulterende koninkrijken te zamen ballingen in Babylonië?
19 In de dagen van de profeet Zacharia tijdens de zesde eeuw vóór onze gewone tijdrekening, werd de natie Israël verenigd doordat het getrouwe overblijfsel uit Babylon werd bevrijd en in het land Juda werd hersteld. In het jaar 997 v.G.T. was de natie uiteengevallen. Tien stammen kwamen in opstand tegen de verdere heerschappij van het koninklijke geslacht van David; alleen de stammen Benjamin en Juda bleven trouw aan de koninklijke geslachtslijn van David. Het tien-stammenkoninkrijk van Israël werd aangevoerd door zijn volkrijkste stam, die van Efraïm, de jongste zoon van de patriarch Jozef. De stam van Manasse, de eerstgeboren zoon van Jozef, schaarde zich aan de zijde van zijn broederstam Efraïm. Het noordelijke tien-stammenkoninkrijk bleef slechts tot 740 v.G.T. bestaan, toen de toenmalige hoofdstad, Samária, door de Assyriërs werd verwoest en de overlevenden naar Assyrische gebieden werden gedeporteerd. Maar omstreeks 632 v.G.T. wierp Babylon Assyrië omver en slokte het zijn gebieden en zijn Israëlitische ballingen op. Toen Babylon derhalve in 607 v.G.T. Jeruzalem verwoestte en de overlevenden naar Babylonië deporteerde, werden alle stammen ballingen.
20. (a) Waarom werden de ballingen van het tien-stammenkoninkrijk het „huis van Efraïm” of het „huis van Jozef” genoemd? (b) Hoe gaf Jehovah te kennen dat beide huizen verenigd zouden worden?
20 Aangezien de stam van Efraïm, de zoon van Jozef, het tien-stammenkoninkrijk domineerde, werd er over de ballingen daarvan gesproken als over het „huis van Efraïm” of „het huis van Jozef”, wiens voornaamste vertegenwoordiger Efraïm was. Te kennen gevend dat alle twaalf stammen van Israël in het land Juda herenigd zouden worden doordat een getrouw overblijfsel van ballingen zou terugkeren, spreekt Jehovah nu over beide huizen en zegt hij vervolgens: „En ik zal het huis van Juda stellig superieur maken, en het huis van Jozef zal ik redden. En ik zal hun stellig een woonplaats geven, want ik wil hun barmhartigheid betonen; en zij moeten worden gelijk degenen die ik niet verstoten had; want ik ben Jehovah, hun God, en ik zal hun antwoorden. En die van Efraïm moeten net als een sterke man worden, en hun hart moet zich verheugen als door wijn. En hun eigen zonen zullen het zien en zich stellig verheugen; hun hart zal blij zijn in Jehovah.” — Zach. 10:6, 7.
21. (a) Ten aanzien van wie maakte Jehovah het „huis van Juda” superieur, en op welke wijze redde Hij het „huis van Jozef”? (b) Hoe werden zij als degenen die nimmer door Jehovah waren verstoten?
21 De Soevereine Here God was Degene die het „huis van Juda”, waardoor het Messiaanse koninkrijk van David speciaal werd vertegenwoordigd, „superieur” maakte aan zijn vijanden. Ballingen van het „huis van Jozef” werden eveneens gered, dat wil zeggen, zij behaalden de overwinning op hun vijanden. Jehovah der legerscharen gaf hun, nadat hij hen uit de ballingschap had bevrijd waarin Assyrië hen had gevoerd, een woonplaats bij hun medestamgenoten in de Perzische provincie Juda. Evenals het huis van Juda werden ook zij „net als een sterke man” in Jehovah’s dienst. Hij betoonde hun evenzeer barmhartigheid als de andere ballingen, en alle herstelde ballingen te zamen werden als een volk dat hij nimmer wegens hun ongehoorzaamheid verstoten had. Dit feit was in het bijzonder voor allen duidelijk waarneembaar toen de gerepatrieerde ballingen ten slotte de bouw van de tweede tempel in Jeruzalem voltooiden ten einde hem daar eendrachtig als de God van de gehele natie te aanbidden. Hij toonde dat hij naar hun gebeden luisterde door hun te antwoorden.
22. (a) Waarom is de stimulans tot vreugde van hun zijde sterker dan die welke door wijn wordt teweeggebracht? (b) Op welke wijze delen hun „zonen” in die vreugde?
22 De stimulans van hun hart om zich te verheugen, was sterker dan die welke werd teweeggebracht door het drinken van wijn. Zij hadden een geestelijke stimulans. Hun hart verheugde zich in hun God, Jehovah, wegens datgene wat hij voor hen had gedaan, wegens de barmhartigheid die hij hun had betoond. Hun zonen, die hun in hun wederom in bezit genomen land waren geboren, zouden in deze goddelijke barmhartigheid en goedheid delen. Ook zij zien dit alles, ondervinden het en zouden zich op grond daarvan met hun ouders verheugen.
23. Wat correspondeert in de laatste vervulling met het „huis van Juda” en het „huis van Jozef” (Efraïm), en waar en sinds wanneer heeft Jehovah hen verenigd?
23 In de laatste vervulling van de profetie in onze twintigste eeuw betreffende het „huis van Juda” en het „huis van Jozef” (Efraïm) moeten er twee delen van het gezalfde overblijfsel van het geestelijke Israël in aanmerking worden genomen. Er was het oorspronkelijke deel, dat de moeilijke ervaringen van de Eerste Wereldoorlog overleefde en in 1919 G.T. in de goddelijke gunst werd hersteld en werd bevrijd. En er was het nieuwere deel, dat sinds 1919 G.T. uit Babylon de Grote werd bevrijd en zich bij het oorspronkelijke gezalfde overblijfsel heeft aangesloten. De eenwording van hen allen als één „volk tot een speciaal bezit” voor Jehovah vond plaats in de geestelijke staat waarin hij hen vanaf 1919 G.T. had bijeengebracht. Aldus konden zij eensgezind samenwerken voor de wederoprichting en expansie van de aanbidding van de enige levende en ware God in Zijn geestelijke tempel. Door zijn onoverwinlijke geest deed hij deze „kudde” van met schapen te vergelijken discipelen van Zijn Messías als een waardig strijdros worden, dat niet bang is zich in de strijd te storten.
24. Hoe toonde het verenigde overblijfsel nu moed te bezitten als die van een paard dat zich in de strijd stort, dat wil zeggen met betrekking tot de bekendmaking van het Koninkrijk?
24 Aldus werden zij moediger dan ooit in de bekendmaking van het Messiaanse koninkrijk van God, het koninkrijk dat sinds 1914 G.T., toen de tijden der heidenen eindigden, in de hemel regeert. Ja, zij bleven honderden miljoenen gratis bijbeltraktaten bij de huizen van de mensen verspreiden. Maar nu lieten zij het leeuwedeel van het werk niet aan enkele honderden volle-tijd-„colporteurs” over, want nu begonnen zij allemaal op de deuren der mensen te kloppen en de huisbewoners te interviewen en tegen een geringe bijdrage voor het werk bijbelse studiehulpmiddelen in de vorm van brochures en boeken bij hen achter te laten. Zij schakelden honderden radiostations in om de Koninkrijksboodschap over de gehele aarde uit te zenden en vormden bij bepaalde gelegenheden zelfs enkele van de grootste ketens van zendstations om de huizen en oren van zoveel mogelijk luisteraars te bereiken. Toen de vrije uitzending van de Koninkrijksboodschap over de radio door de toenemende religieuze, politieke en rechterlijke tegenstand werd bemoeilijkt, werden er geluidswagens met luidsprekers erop gebruikt om de boodschap wijd en zijd uit te bazuinen. Draagbare grammofoons werden van deur tot deur meegenomen om de boodschap die op grammofoonplaten was opgenomen, af te spelen.
25. Hoe werden de oordeelsboodschappen die gedurende de jaren 1922-1928 werden bekendgemaakt, op moedige wijze verkondigd?
25 Gedurende de zeven jaar van 1922-1928 G.T. werd er door het gezalfde overblijfsel van geestelijke Israëlieten een reeks van zeven algemene of internationale congressen gehouden. Op elk van deze achtereenvolgens gehouden congressen werd er een onbevreesde oordeelsboodschap uit Gods Woord bekendgemaakt, die tevens door een passende openbare lezing werd ondersteund die zowel voor een zichtbaar gehoor als, via de radio, voor een onzichtbaar gehoor werd uitgesproken. Deze oordeelsboodschappen en de toespraken die ter ondersteuning ervan werden gehouden, werden door middel van gratis traktaten, die in vele talen gratis verspreid konden worden, bekendgemaakt, en honderden miljoenen van deze traktaten werden in vele landen in de handen van de mensen gelegd. Deze jaarlijkse boodschappen die door middel van het gesproken woord en de gedrukte bladzijde werden bekendgemaakt, waren gelijk het blazen op een reeks van zeven trompetten die Jehovah’s hedendaagse oordelen uitbazuinden opdat de hele wereld ze zou horen. Zo worden ze in het apocalyptische boek Openbaring, de hoofdstukken acht en negen en elf, afgebeeld.
26. Hoe wordt door de beschrijving die in de Openbaring in verband met het blazen op de vijfde trompet wordt gegeven, het gezalfde overblijfsel, na hun bevrijding uit Babylon de Grote, als krijgshaftig afgebeeld?
26 Merk op hoe wanneer de vijfde van die onder leiding van engelen als door een trompet bekendgemaakte boodschap weerklinkt, het uit Babylon de Grote bevrijde overblijfsel in Openbaring 9:7-11 wordt afgebeeld onder het symbool van sprinkhanen en als volgt wordt beschreven: „En de figuren van de sprinkhanen geleken op paarden die uitgerust zijn tot de strijd; en op hun koppen was iets wat leek op kronen, aan goud gelijk, en hun gezichten waren als mensengezichten, maar zij hadden haar als vrouwenhaar. En hun tanden waren als die van leeuwen, en zij hadden borstharnassen als ijzeren borstharnassen. En het gedruis van hun vleugels was als het gedruis van wagens van vele paarden die ten strijde snellen. Ook hebben zij staarten en angels gelijk schorpioenen; en in hun staarten is hun autoriteit om de mensen vijf maanden lang letsel toe te brengen. Zij hebben een koning over zich, de engel van de afgrond. In het Hebreeuws is zijn naam Abáddon, maar in het Grieks heeft hij de naam Apóllyon.” Hierdoor wordt het overblijfsel als krijgshaftig afgebeeld.
27. Hoe komt datgene wat in de Openbaring in verband met de zesde trompet wordt gezegd, overeen met wat er in Zacharia 10:3-7 staat, waar het overblijfsel als krijgshaftig, als „sterke mannen”, wordt afgebeeld?
27 Het apocalyptische beeld van de gevolgen die het blazen op de zesde trompet (hetgeen in 1927 G.T. begon) heeft, toont aan dat het overblijfsel zich van honderden miljoenen publiciteitsvoertuigen bedient om Jehovah’s oordelen aan te kondigen. Let maar eens op de beschrijving: „Het aantal van de legers der ruiterij was twee myriaden maal myriaden; ik [Johannes] hoorde het aantal van hen. En aldus zag ik in het visioen de paarden en degenen die erop gezeten waren: zij hadden vuurrode en hyacintblauwe en zwavelgele borstharnassen; en de koppen van de paarden waren als leeuwekoppen, en uit hun bek kwam vuur en rook en zwavel. Door deze drie plagen werd een derde deel van de mensen gedood, ten gevolge van het vuur en de rook en de zwavel die uit hun bek kwamen. Want de autoriteit van de paarden is in hun bek en in hun staart; want hun staarten gelijken op slangen en hebben koppen, en hiermee brengen zij schade toe” (Openb. 9:16-19). Deze symbolische visioenen zijn dus in overeenstemming met Zacharia 10:3-7, waar het herstelde overblijfsel wordt vergeleken met Jehovah’s „paard van waardigheid in de strijd” en met „sterke mannen”.
GEWELDIGE OBSTAKELS OVERWONNEN
28. Hoe sprak Jehovah er in Zacharia 10:8-12 over dat hij obstakels zou overwinnen wanneer hij zijn volk als het ware uit Egypte en Assyrië zou bijeenbrengen?
28 Zoals wij thans duidelijk kunnen zien, bleek niets voor Jehovah der legerscharen een onoverkomelijk obstakel te zijn bij de verwezenlijking van zijn bekendgemaakte voornemen. Hoe hij ten aanzien van zulke obstakels zou handelen, maakte hij in Zacharia 10:8-12 bekend: „’Ik zal stellig naar hen fluiten en hen bijeenbrengen; want ik zal hen stellig loskopen, en zij moeten tot velen worden, net als zij die tot velen zijn geworden. En ik zal hen verstrooien als zaad onder de volken, en in de verre plaatsen zullen zij mij gedenken; en zij moeten wederom tot leven komen met hun zonen en terugkeren. En ik moet hen terugbrengen uit het land Egypte; en uit Assyrië zal ik hen bijeenbrengen; en naar het land Gilead en de Libanon zal ik hen brengen, en geen ruimte zal er voor hen worden gevonden. En hij moet door de zee trekken met benauwdheid; en in de zee moet hij de golven neerslaan, en al de diepten van de Nijl moeten uitdrogen. En de trots van Assyrië moet neergehaald worden, en zelfs de scepter van Egypte zal wijken. En ik zal hen stellig superieur maken in Jehovah, en in zijn naam zullen zij wandelen’, is de uitspraak van Jehovah.” — Zach. 10:8-12.
29. (a) Wanneer haalde Jehovah, zoals was voorzegd, de trots van Assyrië neer? (b) Wanneer floot Hij naar zijn volk dat als zaad verstrooid was, en hoe was de reactie daarop?
29 In deze goddelijke uitspraak zou de uitdrukking Assyrië ook betrekking hebben op de gebieden waarheen de Assyriërs de overlevenden van het tien-stammenkoninkrijk van Israël in 740 v.G.T. hadden gedeporteerd. Maar de „trots” van Assyrië werd neergehaald door Babylon onder koning Nebukadnezar. De „trots” van deze veroveraar, die Assyrië uit zijn bezit verdreef, werd vervolgens in 539 v.G.T. door Jehovah’s aardse werktuig Cyrus de Grote van Perzië neergehaald. Daarna kon Jehovah tot de verstrooide ballingen van zijn volk in de noordelijke landen van het Babylonische Rijk „fluiten”. Waarheen hij hen verstrooid had, vermenigvuldigden zij zich als zaad dat gezaaid was. In de landen van hun ballingschap, ongeacht hoe ver weg, zouden zij zijn „fluiten” horen en aan hem denken. Dit zou een herlevende uitwerking op hen hebben, alsook op hun zonen die zij in ballingschap hadden voortgebracht. Levend en gehoor gevend aan zijn uitnodigende „fluiten” zouden zij naar hun verwoeste land terugkeren.
30. Welke obstakels zouden het bijeenbrengen van zijn verbannen volk uit Egypte in de weg kunnen staan, en hoe zou Jehovah ten aanzien van die obstakels handelen?
30 Velen van de ballingen waren in ballingschap naar Egypte in het zuiden gevoerd of waren daarheen gevlucht (2 Kon. 23:31 tot 34; 25:22-26). Daarom ’floot’ Jehovah ook in die richting. Vandaar bracht hij leden van het overblijfsel bijeen opdat zij hem in zijn tempel in Jeruzalem zouden aanbidden. De scepter die door de heerser van Egypte werd gezwaaid, kon dit niet verhinderen. Jehovah’s wil werd volbracht net alsof de Egyptische scepter van autoriteit was geweken, niet bestond. Het „fluiten” van de Allerhoogste God had meer autoriteit dan Egyptes scepter. Als het water van Egyptes verafgode Nijl een obstakel voor Zijn volk vormde, kon hij ten aanzien daarvan handelen alsof het voor zijn volk was opgedroogd. Als de Rode Zee een belemmering vormde, kon hij door die zee trekken met „benauwdheid” voor het water ervan. Hij kon de golven ervan neerslaan, opdat Zijn terugkerende ballingen erdoorheen konden trekken naar zijn plaats van aanbidding te Jeruzalem. Hij kon wederom doen wat hij eerder, in 1513 v.G.T., had gedaan.
31. (a) Hoe zou Jehovah voor elke eventuele overbevolking van het land zorg dragen en toch nog ruimte laten voor groei? (b) In welk opzicht zouden zij in Zijn naam wandelen?
31 Er was geen vrees dat het land overbevolkt zou raken. De Eigenaar van de gehele aarde zou slechts de grenzen van het land voor zijn herstelde ballingen uitbreiden. Hun grenzen zouden het „land Gilead” ten oosten van de Jordaan omvatten. Ja, ook het land van de Libanon, dat westwaarts langs de Middellandse Zee lag. In dit uitgebreidere gebied dat zij zouden bewonen, moesten zij „tot velen worden, net als zij die tot velen zijn geworden”. Hun bevolkingsgroei zou niet onderdoen voor die van enig ander volkrijk land. Zij zouden met meer zijn dan ooit. De Almachtige God zou hen „superieur” maken met betrekking tot alle pogingen die van buitenaf werden aangewend om hen te benauwen, te onderdrukken en hun aantal te verminderen. In Zijn naam, of als een volk dat naar Zijn naam was genoemd, zouden zij wandelen. Waar zij ook zouden gaan, zij zouden Zijn naam in gedachten hebben en die trachten te eren door niets te doen waardoor die naam omlaag werd gehaald.
32. Wanneer begon Jehovah naar zijn ballingen te „fluiten”, en hoe?
32 In het jaar 537 v.G.T. begon Jehovah naar zijn verbannen volk te „fluiten” door middel van het vrijlatingsdecreet dat door Babylons veroveraar, de Pers Cyrus de Grote, werd uitgevaardigd (Ezra 1:1 tot 3:2). Dat decreet was niet van toepassing op Egypte, maar later werd voor de ballingen in Egypte de weg geopend om naar hun door God geschonken land terug te keren.
33. Wanneer begon Jehovah naar de ballingen van het geestelijke Israël te „fluiten”, en door middel waarvan?
33 Evenzo beleefde Babylon de Grote in het jaar 1919 G.T. een grote val door toedoen van de Grotere Cyrus, de zegevierende, op de troon geplaatste Koning Jezus Christus. Begon Jehovah toen naar zijn verbannen overblijfsel te „fluiten”? Kennelijk wel! Hoe? In het bijzonder door middel van het halfmaandelijkse tijdschrift dat thans over de gehele wereld bekend staat als De Wachttoren, Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk, en dat op de omslag het onderschrift heeft: „’Gij zijt mijn getuigen,’ zegt Jehovah” (Jes. 43:12). Daarin werd tot de leden van het gezalfde overblijfsel over de gehele aarde de oproep gericht zich te herenigen en aaneen te sluiten ter ondersteuning van Gods Messiaanse koninkrijk. Als een stap in die richting werden daarin de regelingen aangekondigd voor het houden van een algemeen congres te Cedar Point, Ohio, V.S., van 1-8 september 1919, waarvoor alle lezers werden uitgenodigd.
34. (a) Door hoevelen werd die in 1919 G.T. gehouden algemene vergadering bijgewoond, en wat vernamen zij over het uitbreiden van de Koninkrijksprediking? (b) Waartoe heeft die uitbreiding van de Koninkrijkspubliciteit thans geleid?
34 Voor ongeveer zesduizend personen was het mogelijk of kwam het gelegen zich in deze veelbetekenende hereniging en dit geestelijke feest te verheugen. Zij verheugden zich erover dat zij in hun rechtmatige geestelijke staat op aarde waren hersteld. Zij vernamen dat er regelingen waren getroffen om de middelen voor het verkondigen van Gods Messiaanse koninkrijk uit te breiden door een zustertijdschrift te gaan uitgeven, toen The Golden Age (Het Gouden Tijdperk) maar nu Ontwaakt! genoemd. De eerste uitgave hiervan was gedateerd 1 oktober 1919. Het heeft sindsdien als een machtig middel gediend om het Messiaanse koninkrijk bekend te maken en te vertellen dat dit koninkrijk binnenkort een tijdperk van leven, vrede, geluk en voorspoed zal inluiden. In het jaar 1940 G.T. werd dit tijdschrift voor het eerst in het openbaar op de straten aan het algemene publiek aangeboden. Thans worden er meer dan zeven miljoen exemplaren van elke halfmaandelijkse uitgave in meer dan vijfentwintig talen gedrukt, en het aantal afnemers en lezers van dit tijdschrift blijft toenemen.
35. (a) Hoe werd Jehovah’s „fluiten” op steeds uitgebreidere schaal gehoord, en met welk resultaat? (b) Hoe werden obstakels die het reageren op het „fluiten” in de weg stonden, overwonnen?
35 Vanaf dat begin in het bevrijdingsjaar 1919 G.T. heeft de bijeenvergadering van het overblijfsel voortgang gevonden. Toen het getrouwe, in leven gebleven overblijfsel de Koninkrijksboodschap met grote vreugde en enthousiasme moedig bekend begon te maken en steeds verder verbreidde, werd het „fluiten” van Jehovah op steeds uitgebreidere schaal gehoord. Velen die de ware God zochten, zowel binnen als buiten de christenheid, hoorden dat „fluiten” waardoor zij uitgenodigd werden de zuivere aanbidding van de ene levende en ware God in zijn geestelijke tempel op te nemen. Zij deden hun uiterste best om er gehoor aan te geven. Waren er obstakels die hen in de weg stonden, dingen zoals de rivier de Nijl of de Rode Zee of politieke onderdrukkende machten zoals Assyrië en het oude Egypte? De God die zij in de ware geestelijke tempel zochten te aanbidden, opende zijn geschreven Woord voor hen en maakte hun duidelijk hoe zij die kolossale obstakels moesten overwinnen. Gehoorzaamheid aan Gods „fluiten” moest eerst komen!
36. Hoe moest in hun persoonlijke geval de „trots van Assyrië” worden neergehaald, en hoe moesten zij de „scepter van Egypte” doen „wijken”?
36 Vrees moesten zij ter zijde werpen. Zij moesten gehoor geven aan de oproep die uit de hemel weerklonk om weg te gaan uit Babylon de Grote, dat wereldrijk van valse religie dat niet alleen de christenheid maar ook het heidendom omvat (Openb. 18:1-4). Zij moesten niet toelaten dat de „trots” van gemilitariseerde, nationalistische regeringen, zoals die van Assyrië, hen verwaand maakte. Zij moesten Jehovah’s Messiaanse koninkrijk boven alle door mensen gemaakte regeringen stellen. In hun persoonlijke geval moesten de belangen van alle hoge en machtige menselijke heerschappijen worden neergehaald voor de belangen van Jehovah’s universele soevereiniteit en het Messiaanse werktuig daarvan. De symbolische „scepter van Egypte” die door de politieke machten van deze wereld werd gezwaaid, moest niet als de hoogste in macht en autoriteit worden beschouwd. Zij dienden te denken aan de scepter die door Gods Messiaanse Koning werd gezwaaid, tot wie Jehovah in 1914 G.T. zei: „De staf van uw sterkte zal Jehovah uit [het hemelse] Sion zenden, zeggend: ’Ga onderwerpen te midden van uw vijanden’” (Ps. 110:1, 2). Door deze Messiaanse scepter met de „scepter van Egypte” te vergelijken, zou deze laatstgenoemde menselijke scepter „wijken”.
37, 38. (a) Als wat moesten zij Jehovah erkennen in plaats van de staat te aanbidden, en hoe werden zij geholpen dit vereiste in te zien? (b) Wat stond er onder andere in dat boek Regeering onder „Godsregeering” en „Jehova, de Koning”?
37 In plaats dat zij de politieke staat als oppermachtig erkenden en aanbidding schonken aan de door mensen gemaakte staat, moesten zij de Soevereine Heer Jehovah als de God-Heerser of Theocraat erkennen. Zij werden geholpen dit vereiste in te zien door het boek getiteld „Regeering”, dat in het jaar 1928, op het algemene congres dat van 30 juli tot 6 augustus van dat jaar door de Vereniging van Internationale Bijbelonderzoekers te Detroit, Michigan, V.S., werd gehouden en waar het blazen op de symbolische zevende trompet begon, voor het publiek verkrijgbaar werd gesteld (Openb. 11:15-18). Op de bladzijden 259-262 van dit boek werd gesproken over „Godsregeering” [„Theocratie”] en „Jehova, de Koning”. Daar stond onder andere:
38 „Welke regeeringsvorm zal dan de volken der aarde leiden? De toekomstige regeering zal een zuivere theocratie of godsregeering zijn. Eeuwenlang heeft de geheele schepping gezucht en geleden, wachtende op de openbaarwording van deze regeering. (Rom. 8:19) Nu is de tijd voor haar oprichting gekomen, en zoowel de regeerders als de geregeerden der aarde dienen daaromtrent de waarheid te leeren kennen en zich te verheugen. . . . Een theocratie is een regeering, aan het hoofd waarvan als opperste heerscher Jehova God staat. Hij is de Maker van zijn wetten, die hij door zijn daartoe aangestelde vertegenwoordigers laat uitvoeren. Ofschoon het waar is, dat de hoogste macht steeds bij Jehova berust heeft, zoo liet hij het toch bij den val van den laatsten koning van Israël toe, dat de mensch zijn eigen weg volgde, en God is daarbij niet tusschenbeide gekomen, totdat de tijd kwam om dengene ’wiens recht het is’ op zijn troon te zetten. (Gen. 49:10) Jehova heeft deze bestemd en gezalfd om als zijn gevolmachtigde en in overeenstemming met zijn wil te heerschen. . . . De groote godsregeering zal, zoodra het volk haar ziet en waardeert, de vreugde der gansche aarde zijn.”
39. (a) Door wat voor regeringsvorm zal het Paradijs voor de mensheid worden hersteld, en wat voor organisatie heeft Jehovah in het geestelijke Paradijs van zijn overblijfsel opgericht? (b) Welke obstakels moeten degenen die zich bij het overblijfsel in hun theocratische geestelijke staat zouden willen aansluiten, overwinnen?
39 Door middel van de komende Theocratie zal het Paradijs voor de mensheid hersteld worden. Momenteel bestaat er onder het herstelde overblijfsel, onder wie de Grote Theocraat een theocratische organisatie heeft opgericht, een geestelijk Paradijs. Dit geestelijke overblijfsel, dat aldus is georganiseerd, stelt Jehovah God boven alle menselijke heersers, hetzij autocratische of democratische, en zegt in de bewoordingen van Jesaja 33:22: „Jehovah is onze Rechter, Jehovah is onze Wetgever, Jehovah is onze Koning; hijzelf zal ons redden.” Zij nemen het theocratische standpunt in dat door de twaalf apostelen van Jezus Christus werd ingenomen toen zij voor het opperste gerechtshof van Jeruzalem stonden: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen. . . . En wij zijn getuigen van deze zaken, evenals de heilige geest, die God heeft gegeven aan hen die hem als regeerder gehoorzamen” (Hand. 5:29-32). Degenen die zich bij het gezalfde overblijfsel in hun theocratische geestelijke staat zouden willen aansluiten, moeten derhalve de democratische stroom van de symbolische Nijl en het veranderende getij van de symbolische Rode Zee der mensheid oversteken en zich aan Jehovah’s theocratische regeling onderwerpen. Voor de gewilligen en gehoorzamen kan Hij die waterobstakels maken alsof ze niet bestonden.
40. (a) Met betrekking waartoe heeft God het overblijfsel ’superieur in Jehovah’ gemaakt, en hoe? (b) Hoe is de profetie „In zijn naam zullen zij wandelen” vervuld, en waaraan zullen zij te zamen met het Messiaanse koninkrijk een aandeel hebben?
40 Door zijn gezalfde overblijfsel van het geestelijke Israël weer bijeen te brengen en te herenigen, heeft God hen inderdaad ’superieur gemaakt’ met betrekking tot alle obstakels en de tegenstanders. In hun geval is waar gebleken dat het „niet door een krijgsmacht, noch door [menselijke] kracht”, maar door zijn geest of onzichtbare werkzame kracht is geschied. Het is precies zoals Hij zei: „Ik zal hen stellig superieur maken in Jehovah.” Dienen zij dan niet Zijn heilige naam te eren en ernaar te streven overeenkomstig het gebed te handelen dat Jezus Christus hun leerde bidden: „Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd”? Zij verlenen grotere waardigheid aan zijn naam en zij maken bekend dat ’zijn naam alleen onbereikbaar hoog is’ (Ps. 148:13). In alle landen waar thans leden van het gezalfde overblijfsel worden aangetroffen, wordt derhalve de profetie uit Zacharia 10:12 vervuld: „’In zijn naam zullen zij wandelen’, is de uitspraak van Jehovah.” Door dit tot aan de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon te blijven doen, zullen zij te zamen met het Messiaanse koninkrijk een aandeel hebben aan de eeuwige rechtvaardiging van de grootste Naam in het gehele universum.