„Uw woord is waarheid”
„Gelukkig zijn de zachtaardigen”
DE POPULAIRE Amerikaanse schrijver Mark Twain maakte eens de sarcastische opmerking dat het Britse Rijk in de bijbel werd genoemd, namelijk in Matthéüs 5:5. Daar lezen wij volgens de Authorized Version: „Gezegend zijn de zachtmoedigen: want zij zullen de aarde beërven.” In zijn dagen leek het er inderdaad op dat dat Rijk bezig was de aarde te beërven, want het bezat op zes continenten koloniën en kon zich erop beroemen dat over de Britse bezittingen de zon nimmer onderging.
Deze woorden van Jezus hebben ook in onze tijd een ongepaste spotzieke reactie ontlokt. Een populaire „rock”-groep zingt in zeer sarcastische zin over de gelukzaligheid van de zachtmoedigen die verdrukt en vertrapt worden.
Klaarblijkelijk stellen deze woorden van Jezus sommige mensen voor een probleem; ze schijnen inderdaad tegenstrijdig te zijn. De zachtmoedigen de aarde beërven? Zijn het niet de hardvochtigen, de meedogenlozen, de wrede ongevoeligen, de agressieven en de oorlogszuchtigen die bezit genomen hebben van de aarde? Over het algemeen waren dit mensen als Napoleon, Hitler en andere dictators. Waren zij zachtmoedig? Allerminst!
Niettemin zijn de critici die Jezus’ woorden in twijfel trekken, in verscheidene opzichten abuis. In de eerste plaats begrijpen zij Jezus’ woorden verkeerd. Het Griekse woord praüs, dat met „zachtmoedig” is weergegeven, heeft de grondbetekenis van „zachtaardig, vriendelijk”. Dit betekent niet iets zwaks, iets wat gemakkelijk wordt overheerst. Het Griekse woord houdt echter verband met de gedachte aan kracht; de Grieken in de oudheid gebruikten het om er een wild paard dat getemd en nu voortaan zachtaardig en mak doch nog steeds sterk was, mee aan te duiden.
Bovendien heeft Jezus niet gezegd dat de zachtmoedigen de aarde in bezit zouden nemen. Neen, hij zei dat zij haar zouden beërven. Van wie? Van God uiteraard!
Verder zien zij die kritisch staan tegenover Jezus’ woorden, over het hoofd dat hij niet zei wanneer de zachtaardigen de aarde zouden beërven. Jehovah God heeft voor elk voornemen van hem een tijd (Pred. 3:1-8). Thans heeft dit samenstel van dingen Satan de Duivel als regeerder en god en daarom is het niet te verwachten dat er in overeenstemming met bijbelse beginselen gehandeld zou worden. Personen met geloof in God en in zijn Woord hebben echter het vertrouwen dat in de nabije toekomst Gods wil op aarde zal geschieden zoals in de hemel en dat dan de zachtaardigen de aarde zullen beërven. — Matth. 6:10; 2 Kor. 4:4.
Wie zijn de zachtaardigen die de aarde zullen beërven? Welnu, wie was de zachtaardigste mens die ooit geleefd heeft? Was het niet Jezus Christus, de Zoon van God? Toen hij op aarde was, kon hij zeggen: „Neemt mijn juk op u en wordt mijn discipelen, want ik ben zachtaardig en ootmoedig van hart.” Zachtaardig, vriendelijk? Ja, maar in geen geval zwak. Met wat een moed joeg hij de geldwisselaars uit de tempel! Hoe onbevreesd sprak hij felle veroordelingen uit tegen de religieuze huichelaars van zijn tijd! Wat een kalmte legde hij aan de dag toen een menigte hem kwam arresteren! — Matth. 11:28, 29; 21:12, 13; 23:13-32; 26:48-56.
Jezus Christus zelf is daarom de voornaamste persoon op wie Matthéüs 5:5 van toepassing is. Hij, de zachtaardigste van allen, is degene tot wie Jehovah heeft gezegd: „Vraag van mij, opdat ik natiën tot uw erfdeel moge geven en de einden der aarde tot uw eigen bezitting.” Als koning van de gehele aarde zal hij „onderdanen hebben van zee tot zee en van de Rivier tot de einden der aarde”. — Ps. 2:8; 72:8.
Jezus zal echter niet de enige zijn die de aarde beërft. Er zullen 144.000 anderen met hem verbonden zijn, zoals wij in Openbaring 14:1 lezen dat er „honderdvierenveertigduizend” met hem op de hemelse Berg Sion waren. Zij zouden zich die koninklijke eer waardig moeten betonen door de vrucht van Gods geest, met inbegrip van zachtaardigheid, aan te kweken (Gal. 5:22, 23). Dat Jezus in verband met zijn beërving van de aarde medeërfgenamen zal hebben, wordt duidelijk door de woorden: „De geest zelf legt getuigenis af met onze geest dat wij Gods kinderen zijn. Indien wij dan kinderen zijn, zijn wij ook erfgenamen, ja, erfgenamen van God, maar medeërfgenamen met Christus, mits wij te zamen lijden, opdat wij ook te zamen worden verheerlijkt” (Rom. 8:16, 17). Over hen lezen wij ook dat zij „tot leven [kwamen] en regeerden als koningen met de Christus, duizend jaren lang”. — Openb. 20:4.
Dat Jezus’ woorden in Matthéüs 5:5 voornamelijk op hem en zijn 144.000 metgezellen van toepassing zijn, betekent niet dat ze niet voor zijn andere volgelingen van belang zijn. Stellig zijn ze dit wel, want ze vermelden een beginsel dat eveneens op zijn „andere schapen” van toepassing is. Deze laatsten hebben de hoop zich in een paradijs op aarde te verheugen. — Joh. 10:16; Luk. 23:43.
Dergelijke aardse zegeningen zullen de bestemming zijn van verreweg de meesten van het mensdom die gestorven zijn en door Jezus Christus zullen worden opgewekt. Wettelijk gesproken, zullen zij de aarde evenwel niet bezitten of beërven, maar zij zullen er ten behoeve van de zachtaardigen die over hen zullen regeren, het beheer over voeren. — Joh. 5:28, 29.
Wat houdt het thans dus voor christenen in dat alleen de christelijke zachtaardigen de aarde voor de hemelse erfgenamen in beheer zullen houden? Het betekent dat zij allen deze vrucht van de geest, zachtaardigheid, moeten trachten aan te kweken en te bezitten. Inderdaad wordt in de Schrift vaak de raad gegeven zachtaardig te zijn.
In Efeziërs 4:2 wordt christenen bijvoorbeeld aangeraden „met volledige ootmoedigheid des geestes en zachtaardigheid, met lankmoedigheid [te wandelen], elkaar in liefde verdragend”. In Kolossenzen 3:12 ontvangen zij het gebod: „Bekleedt u . . . met de tedere genegenheden van mededogen, goedheid, ootmoedigheid van geest, zachtaardigheid en lankmoedigheid.” Christenen ontvangen verder de raad „met zachtaardigheid en diepe achting” een reden te geven voor hun hoop. En vooral vrouwen krijgen de raad de deugd van zachtaardigheid aan de dag te leggen. In plaats van de nadruk op mooie kleren, prachtige sieraden en schoonheidsmiddelen te leggen, zullen zij hun bekoring moeten laten bestaan in „de verborgen persoon van het hart in de onverderfelijke tooi van de stille en zachtaardige geest, die van grote waarde is in de ogen van God”. — 1 Petr. 3:15, 4.
De zachtaardigen vinden stellig veel geluk in de vooruitzichten die hun door God worden geboden. Dat geluk is niet iets dat zij pas in de toekomst zullen smaken; nu reeds worden zij erdoor gesteund. Ook nog op andere manieren verschaft het hun in deze tijd geluk als zij zachtaardig zijn. Heel wat wrijving en strijd, doch ook teleurstellingen en bitterheid waardoor het leven van de meedogenloos heerszuchtige personen wordt geplaagd, worden hun bespaard. Zij bezitten godvruchtige toewijding, welke, gepaard met tevredenheid, een groot gewin is. — 1 Tim. 6:6.
Het aankweken van zachtaardigheid is werkelijk de verstandige handelwijze voor alle christenen die thans gelukkig willen zijn en die tot degenen willen behoren die hetzij de aarde zullen bezitten of haar voor de hemelse erfgenamen in beheer zullen houden.