Vragen van lezers
● Betekent de zinsnede in Romeinen 11:26 dat „geheel Israël [zal] worden gered” dat er een bekering van alle joden verwacht moet worden?
Neen, want het schriftuurlijke bewijsmateriaal duidt op het volledige aantal geestelijke Israëlieten als degenen die met de uitdrukking „geheel Israël” worden bedoeld. Dat vleselijke verschillen niet langer bij God tellen, blijkt duidelijk uit Galáten 3:28, waar wij lezen: „Er is noch jood noch Griek, er is noch slaaf noch vrije, er is noch man noch vrouw, want gij zijt allen één persoon in eendracht met Christus Jezus.” En in Galáten 6:16 wordt dit samengestelde lichaam van gelovigen, bestaande uit zowel joden als niet-joden, het „Israël Gods” genoemd.
In zijn brief aan de Romeinen zette de apostel Paulus uiteen dat de natuurlijke afstammelingen van Abraham via zijn kleinzoon Jakob ervoor in aanmerking kwamen als zonen van God ’aangenomen’ te worden. Doordat de meerderheid Jezus als de Messías verwierp, ging deze onverdiende goedheid echter aan hen voorbij. Om deze reden schonk Jehovah God niet-joden de gelegenheid een deel van het ware Israël te worden. De apostel schreef: „Niet allen die uit Israël voortspruiten, zijn werkelijk ’Israël’. Evenmin zijn zij allen kinderen omdat zij Abrahams zaad zijn, maar: ’Wat „uw zaad” genoemd zal worden, zal door Isaäk zijn.’ Dat wil zeggen: de kinderen in het vlees zijn niet werkelijk de kinderen van God, maar de kinderen der belofte worden als het zaad gerekend” (Rom. 9:1-8). „Niet hij is een jood die het uiterlijk is, noch is besnijdenis dat wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt. Maar hij is een jood die het innerlijk is, en zijn besnijdenis is die van het hart, door geest, en niet door een geschreven reglement. De lof van zo iemand komt niet van mensen, maar van God.” — Rom. 2:28, 29.
Op overeenkomstige wijze zei Jezus Christus tot de religieuze leiders van het judaïsme die hem hadden verworpen: „Het koninkrijk Gods zal van u worden weggenomen en aan een natie worden gegeven die de vruchten daarvan voortbrengt” (Matth. 21:43). Die natie bleek de natie van het geestelijke Israël te zijn, welke was samengesteld uit zowel joden als niet-joden die Jezus Christus als hun Heer aanvaardden. De apostel Petrus verklaarde over deze natie: „Gij zijt ’een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit, opdat gij alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken’ van degene die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaarlijke licht. Want eens waart gij geen volk, maar nu zijt gij Gods volk; gij waart degenen jegens wie geen barmhartigheid was betoond, maar zijt nu degenen jegens wie barmhartigheid is betoond.” — 1 Petr. 2:9, 10.
Volgens het boek Openbaring is het lidmaatschap van deze geestelijke natie tot 144.000 beperkt. De apostel Johannes schrijft: „Ik hoorde het aantal van hen die verzegeld werden, honderd vierenveertig duizend, verzegeld uit elke stam van de zonen Israëls” (Openb. 7:4). Om verscheidene redenen zou dit eenvoudig geen betrekking kunnen hebben op het Israël overeenkomstig het vlees. Aangezien Johannes wist dat de openbaring hem in „tekenen” werd gegeven en dat Jehovah God met de nieuwe natie van het geestelijke Israël handelde, zou hij hebben begrepen dat de verwijzing naar elke „stam van de zonen Israëls” symbolisch was. Dat de opsomming van de stammen niet volledig overeenkwam met die van het natuurlijke Israël, zoals wij die opgetekend vinden in Numeri hoofdstuk 1, vormde hier reeds een bevestiging van (Openb. 7:5-8). Bovendien werd aan Johannes geopenbaard dat de 144.000 „uit het midden van de mensen [niet alleen uit het midden van het natuurlijke Israël] [werden] gekocht als eerstelingen voor God en voor het Lam” (Openb. 14:1, 4). Openbaring 5:9, 10 maakt dit nog duidelijker: „Gij hebt met uw bloed uit elke stam en taal en elk volk en elke natie personen voor God gekocht, en gij hebt hen gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters voor onze God, en zij zullen als koningen over de aarde regeren.”
Toen dan ook de meerderheid van de natuurlijke Israëlieten in gebreke bleef om gedurende de tijd die hun hiervoor exclusief werd toegestaan (op basis van Gods verbond met Abraham) de gelegenheid aan te grijpen leden van het geestelijke Israël te worden, schonk Jehovah God niet-joden de gelegenheid leden van die natie te worden. (Vergelijk Daniël 9:27; Lukas 1:68-79; Handelingen 3:19-26.) Door heidenen in de geestelijke natie te brengen, nam God zich voor „geheel Israël” te redden, zoals de apostel Paulus zei: „Ik wil niet, broeders, dat gij onwetend zijt omtrent dit heilige geheim, opdat gij niet beleidvol zijt in uw eigen ogen: dat er over Israël [de letterlijke joden] gedeeltelijk een afstomping der zinnen is gekomen totdat het volledige aantal mensen der natiën is binnengekomen, en op deze wijze [„aldus”, Kingdom Interlinear] zal geheel Israël worden gered.” — Rom. 11:25, 26.
Indien de gelegenheid om een deel van het geestelijke Israël te worden niet aan de mensheid in het algemeen was geschonken, had „geheel Israël” niet gered kunnen worden. Waarom niet? Omdat het lidmaatschap van het geestelijke Israël, wegens de onontvankelijke houding van de natuurlijke Israëlieten, anders niet binnen Gods vastgestelde tijd voltooid zou zijn. Jehovah God zag erop toe dat dit het geval zou zijn en nam zich derhalve voor de natie van het geestelijke Israël uit de mensheid, dat wil zeggen uit zowel joden als niet-joden, te nemen. Dit was een „heilig geheim”. In Efeziërs 3:5, 6 wordt ons hierover gezegd: „In andere geslachten werd dit geheim niet aan de zonen der mensen bekendgemaakt zoals het nu door geest aan zijn heilige apostelen en profeten is geopenbaard, namelijk dat mensen uit de natiën medeërfgenamen en medeleden van het lichaam zouden zijn en met ons [gelovige joden evenals de apostel Paulus] deelgenoten van de belofte zouden zijn in eendracht met Christus Jezus, door middel van het goede nieuws.”
Er dient vanzelfsprekend in gedachten gehouden te worden dat Jehovah’s verwerping van het natuurlijke Israël als een uitverkoren natie niet inhield dat afzonderlijke personen binnen die natie niet de gelegenheid ontvingen met hem verzoend te worden. Te zamen met andere mensen werden natuurlijke Israëlieten door het kostbare bloed van Jezus Christus gekocht (1 Tim. 2:5, 6; Hebr. 2:9). Deze natuurlijke Israëlieten of joden kunnen dus als toegewijde discipelen van Gods Zoon met God verzoend worden. Daarom kon de apostel Paulus zeggen: „Indien de verwerping van hen verzoening voor de wereld betekent, wat zal de aanneming van hen [afzonderlijke joden] dan anders betekenen dan leven uit de doden?” — Rom. 11:15.
Het is duidelijk dat niet de gehele heidense wereld met God verzoend wilde worden en dit zal ook nooit gebeuren. Anders zou er voor de Heer Jezus Christus en zijn engelen geen reden bestaan om handelend tegen de goddelozen op te treden, hetgeen beslist zal gebeuren, zoals er staat geschreven: „Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het van Gods zijde rechtvaardig is verdrukking te vergelden aan hen die voor u verdrukking veroorzaken, maar aan u die verdrukking lijdt, verlichting te zamen met ons bij de openbaring van de Heer Jezus vanuit de hemel met zijn krachtige engelen, in een vlammend vuur, wanneer hij wraak oefent over hen die God niet kennen en over hen die het goede nieuws omtrent onze Heer Jezus niet gehoorzamen. Dezen zullen de gerechtelijke straf van eeuwige vernietiging ondergaan, ver van het aangezicht van de Heer en van de heerlijkheid van zijn sterkte” (2 Thess. 1:6-9). Het is opmerkenswaardig dat de christenen te Thessaloníka verdrukking ondervonden van de zijde van zowel joden als niet-joden (Hand. 17:5-9). Er bestaat dientengevolge geen basis voor de bewering dat alle joden bekeerd zullen worden en dat derhalve alleen niet-joden een ongunstig oordeel van Jezus Christus zullen ontvangen.
Tot de tijd dat het goddelijke oordeel ten uitvoer wordt gelegd, hebben zowel joden als niet-joden de gelegenheid met God verzoend te worden. De leden van het geestelijke Israël die zich nog op aarde bevinden en een „grote schare” andere toegewijde dienstknechten van Jehovah God en van zijn Zoon Jezus Christus zullen de oordeelsvoltrekking overleven (Openb. 7:2, 3, 9-17). Aldus zal de gehele natie van het geestelijke Israël gered worden; niets zal verhinderen dat die natie haar volledige, van tevoren vastgestelde aantal leden zal hebben.