Bevrijding wegens rechtschapenheid jegens God
„Neem mijn ziel niet tezamen met zondaars weg, noch mijn leven tezamen met mannen op wie bloedschuld rust, in wier handen losbandig gedrag en wier rechterhand vol steekpenningen is. Wat mij betreft, ik zal in mijn rechtschapenheid wandelen.” — Ps. 26:9-11.
1. Wat zijn zoal enkele der vele dingen waarvan wij bevrijd zouden willen worden?
BEVRIJDING! Wij willen van zoveel dingen bevrijd worden — van verdriet en lijden, onrechtvaardigheid en verdrukking, onwetendheid en onzekerheid, van wat de vrede en voorspoed bedreigt, de hopeloosheid, de dood en al de ongewenste, kwade omgang die wij met een ontwrichte oude wereld moeten hebben!
2. Wanneer en hoe zal deze bevrijding komen, en hoe zal de gelukkige toekomst worden gewaarborgd en beveiligd?
2 Hoe verrukkelijk is het dan dat wij in deze tijd van al dergelijke dingen bevrijd zullen worden! Dit zal betekenen dat een rechtvaardige nieuwe wereld een heerlijke werkelijkheid wordt. Op de door hem bepaalde, snel naderbij komende tijd zal de Schepper van hemel en aarde de mensheid verlichting schenken van deze oude wereld met al haar weeën. Hij zal de oude wereld door een geheel nieuwe vervangen, en dan zal de aarde gezegend worden met blijdschap en gezondheid, gerechtigheid en geestelijke verheffing, kennis en vertrouwen, vrede, veiligheid, hoop, een volmaakt leven en alle goede omgang welke men zich maar kan wensen. De almachtige hemelse regering gelegd in de handen van de geliefde Zoon van de Schepper zal deze gelukkige toestand op aarde waarborgen en beveiligen. Toen zijn Zoon lang geleden als een volmaakt mens op aarde vertoefde, leerde hij degenen die de hoop op een nieuwe wereld koesterden, tot zijn hemelse Vader bidden: „Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook op aarde.” — Matth. 6:9, 10.
3. Als een beloning waarvoor zal onze bevrijding komen, en hoelang heeft dit vereiste reeds de belangstelling?
3 Wanneer iemand onzer van deze oude wereld en haar weeën wordt bevrijd, is dit een beloning van de God en Schepper der nieuwe wereld. Een beloning waarvoor echter? Omdat wij Hem, de ene levende en ware God, in ons leven trouw zijn gebleven; hem als de Opperste Regeerder van het gehele universum zonder weifelen hebben gehoorzaamd; ons voortdurend rein hebben bewaard van deze verdorven oude wereld en ons leven hebben laten leiden door de regels voor het leven in zijn rechtvaardige nieuwe wereld. Met andere woorden, omdat wij onze rechtschapenheid jegens God hebben bewaard. Maar zeer weinigen op aarde weten thans wat rechtschapenheid is. Er zijn op geen enkel tijdstip veel rechtschapen mensen op aarde geweest. Toch werd er al van de vroegste tijden af over rechtschapenheid gesproken. Het is een wenselijke hoedanigheid en de Opperste God heeft er al belangstelling voor gehad vanaf het ogenblik dat hij, nu bijna zes duizend jaar geleden, de eerste man en vrouw schiep.
4. Hoe werd rechtschapenheid voor ons allen een probleem, en welk gelukkige voorbeeld hebben wij, waaruit blijkt hoe God ons hiervoor met bevrijding beloond?
4 Dit eerste mensenpaar, Adam en Eva, bewaarde hun rechtschapenheid jegens God niet. Zij beroofden zich van hun volmaaktheid door zijn wet te schenden en dus te zondigen. Omdat zij onze voorouders zijn, zijn wij allen onvolmaakt geboren en neigen wij tot zonde. Daarom is rechtschapenheid zo’n probleem voor ons allen. Zestienhonderd jaar voor het begin der christelijke jaartelling, toen Egypte een wereldmacht werd, sloeg God de menselijke familie gade en zag uit naar rechtschapen personen. Daar in het Midden-Oosten, het zuidwestelijke deel van Azië, zag hij zo iemand, Job genaamd. God zei dus tot zijn voornaamste vijand, Satan de Duivel: „Hebt gij uw zinnen gezet op mijn dienstknecht Job, dat er niemand op aarde is gelijk hij, een rechtschapen en oprecht man, godvrezend en wijkend van het kwaad? Zelfs nu houdt hij nog vast aan zijn rechtschapenheid, alhoewel gij mij tegen hem hebt opgezet om hem zonder oorzaak te verslinden” (Job 2:3). Ondanks alles wat Satan de Duivel Gods dienstknecht Job aandeed, bewaarde deze zijn rechtschapenheid, zijn onberispelijke levenswandel, zijn volledige toewijding jegens God. God beloonde Job hiervoor door hem te bevrijden uit de vervolgingen van Satan de Duivel. Job is er derhalve een aanmoedigend voorbeeld van hoe Jehovah God mensen, als beloning voor hun rechtschapenheid jegens hun Schepper, kan bevrijden en ook werkelijk bevrijdt uit de handen van de goddeloze god dezer oude wereld, Satan de Duivel. — Jak. 5:11.
5. Wat voor soort van regeerder stelt God in de Nieuwe-Wereldregering aan, en welk beeld gaf hij van zulk een uitverkoren regeerder?
5 Aangezien Jehovah God voornemens is een regering op te richten waardoor hij zijn rechtvaardige nieuwe wereld zal laten regeren, zouden wij verwachten dat hij een rechtschapen regeerder op de troon van die Nieuwe-Wereldregering plaatst. Dit heeft hij onder ede beloofd. Ongeveer drie duizend jaar geleden heeft hij ons hiervan een beeld gegeven. In het Midden-Oosten, op het knooppunt tussen Azië en Afrika, richtte hij een koninkrijk op dat hiervan een voorbeeld was, en op de troon daarvan plaatste hij een man die bewezen had rechtschapen te zijn. Zo verhaalt een lied over Gods keuze van deze man, een voormalige herdersknaap, ons het volgende: „Hij verkoos David, zijn dienstknecht, en nam hem weg van de schaapskooien der kudde. Van achter de zogende moederschapen haalde hij hem, om herder te zijn over Jakob, zijn volk, en Israël, zijn bezit. En hij begon hen te weiden naar de rechtschapenheid van zijn hart, en met de vaardigheid zijner handen begon hij hen te leiden” (Ps. 78:70-72). Als regeerder van Gods uitverkoren natie trachtte koning David altijd een hart te bewaren dat jegens God, onze Schepper, zuiver, loyaal en getrouw was. Daarom was David een goede bestuurder. Als zodanig was hij een afbeelding van Degene die door God over de regering der rechtvaardige Nieuwe Wereld wordt aangesteld, Gods hemelse Zoon, Jezus Christus.
6, 7. (a) Wat trachtte David met alle mogelijke moeite jegens hem te doen? (b) Waarom verlangde David er zo gretig naar door God geoordeeld te worden, en waartoe was hij vast besloten?
6 David had, omdat hij God trouw was, vele vijanden, die een boos hart hadden, huichelaars die onwaarheid liefhadden. Deze kwaaddoeners voelden zich beledigd omdat koning David hun gezelschap van de hand wees en zich niet aan hen gelijk wilde maken. Zij deden dus flink hun best om hem van het onberispelijke pad van onschuld jegens God af te keren en hem zover te krijgen dat hij de goddeloze god van deze oude wereld zou gaan aanbidden. David wist echter inwendig dat hij waarachtig en eerlijk was in zijn krachtsinspanningen een onberispelijke levenswandel voor God aan de dag te leggen.
7 Hij was daarom bereid voor Gods oordeelstroon te verschijnen en onderzocht te worden, of zijn beweegredenen wel zuiver en eerlijk waren en of hij wel getrouw trachtte Jehovah alleen als God te aanbidden en Hem alleen als de Opperste Soeverein over het gehele universum te dienen. Dit gretige verlangen om door de goddelijke rechtbank geoordeeld te worden, geeft David aldus te kennen: „Oordeel mij, o Jehovah, want ik heb in mijn rechtschapenheid gewandeld, en op Jehovah heb ik vertrouwd, opdat ik niet wankele. Onderzoek mij, o Jehovah, en toets mij; louter mijn nieren [of, mijn diepste gevoelens] en mijn hart. Want uw liefderijke goedgunstigheid staat mij voor ogen, en ik heb in uw waarheid gewandeld.” Ongeacht wat anderen deden, ongeacht wat voor tegenstand en vervolging koning David van zijn vijanden ondervond, was hij besloten Jehovah God geheel zijn hart te blijven geven: „Wat mij betreft, ik zal in mijn rechtschapenheid wandelen. O koop mij los en betoon mij gunst. Mijn voeten zullen stellig op een effen plaats staan; onder de bijeengekomen menigten zal ik Jehovah zegenen.” — Ps. 26:1-3, 11, 12, voetnoot.
8. (a) Wat zijn wij God werkelijk verschuldigd, en waarom? (b) Waarin moeten wij dan wandelen, en hoe kunnen wij dat alleen maar doen?
8 Wanneer wij, nu wij zo dicht bij het einde dezer oude wereld leven, losgekocht willen worden en willen dat God ons gunst betoont doordat hij ons in de universele oorlog van Armageddon beschermt en ons levend zijn nieuwe wereld binnenleidt, dan moeten wij evenals David in rechtschapenheid jegens God wandelen. Zijn wij God geen rechtschapenheid verschuldigd, want is hij niet onze Schepper en heeft hij niet beloofd dat hij ons voor eeuwig zal bewaren in zijn rechtvaardige nieuwe wereld? Ja, want hij heeft ons leven gegeven en, volgens zijn voornemens zoals hij die in de bijbel heeft geopenbaard, iets om voor te leven. Wat dan wel? Die beloofde nieuwe wereld onder de volmaakte regering van zijn Zoon Jezus Christus. Wij kunnen slechts in rechtschapenheid jegens onze Schepper en Bewaarder wandelen, wanneer wij dit doen overeenkomstig de waarheid en de beginselen welke Hij voor ons in zijn geschreven Woord heeft neergelegd. Wij weten dat zijn gehele schepping zich beweegt en werkzaam is volgens wetten welke hij heeft vastgelegd. Hij moet dus in alles een God van beginselen zijn. Om zijn gunst te winnen zodat wij een gelukkig leven in zijn eindeloze nieuwe wereld zullen leiden, moeten wij ons zelf rechtschapen bewijzen.
9. Aan wat voor beginselen moeten wij ons dus houden?
9 Wij kunnen dan echter niet volgens door ons zelf vastgelegde beginselen te werk gaan. Wij moeten een volk zijn dat zich door Gods beginselen laat leiden. Hiermee bedoelen wij niet de elementaire zaken, dat wil zeggen de grondslagen of de fundamentele leer van Gods geschreven Woord waarop in Hebreeën 5:12 wordt gedoeld: „Gij [hebt] wederom iemand nodig die u van het begin af de eerste beginselen van de heilige verklaringen van God leert.”
10. (a) Wat bedoelen wij hier eigenlijk precies met „beginsel”? (b) Wat zeiden Jakobus en Paulus, vanuit dit standpunt bekeken, tot christenen?
10 Wij moeten bedenken dat een beginsel ook een vastgelegde regel is volgens welke men moet handelen, een wet waardoor men zich in zijn gedrag moet laten leiden, een gedragsregel waardoor men zich bij zijn doen en laten consequent laat leiden, een overtuiging of opvatting welke een leidinggevende invloed op het leven en het gedrag uitoefent (Webster). Omdat volgens beginselen te werk te gaan derhalve betekent een geordend leven te leiden, kon Jakobus tot de apostel Paulus zeggen: ’Gij wandelt ordelijk, ook gíj, houdt de Wet’ (Hand. 21:24). Paulus kon zelf ook tot zijn broeders en zusters in Christus zeggen: „Laten wij in ieder geval, in de mate dat wij vorderingen hebben gemaakt, voortgaan ordelijk in deze zelfde routine te wandelen”; en, „allen die ordelijk volgens deze gedragsregel zullen wandelen, op hen zij vrede en barmhartigheid, ja, op het Israël Gods” (Fil. 3:16; Gal. 6:16). Opdat wij overeenkomstig Gods beginselen zullen leven, moeten wij ordelijk wandelen, in overeenstemming met de regels welke hij voor onze leiding en besturing heeft vastgelegd. Zijn Zoon, Jezus Christus, gaf ons toen hij op aarde was, een volmaakt voorbeeld hoe wij overeenkomstig de beginselen van zijn Vader, Jehovah God, dienen te leven. Wij worden er derhalve voor gewaarschuwd niet naar ’de elementaire dingen der wereld te wandelen, maar overeenkomstig Christus; want in hem [Christus] woont de gehele volheid van de goddelijke hoedanigheid.’ — Kol. 2:8, 9.
THEOCRATISCHE BEGINSELEN
11. (a) Waarom moeten Gods beginselen op alle schepselen van toepassing zijn? (b) Hoe is het gekomen dat wij allen zeer aan hartstochten onderhevig zijn?
11 Wanneer wij onze rechtschapenheid bewaren, door in overeenstemming met de van Jehovah afkomstige beginselen of gedragsregels te denken, spreken en handelen, zijn wij werkelijk theocratisch. Jehovah is de enige Theocraat, omdat hij de opperste God-Regeerder is. Hij regeert en heeft macht over alle schepselen en dingen in hemel en op aarde, omdat hij de ene levende en ware God is. Daarom moeten zijn beginselen of gedrags- en bestuursregels van toepassing zijn op alle met verstand begiftigde menselijke en geestelijke schepselen. Als onze Schepper heeft hij de eerste mens Adam volmaakt geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. Er werd terecht verwacht dat hij zich evenals zijn hemelse Vader door beginselen zou laten leiden, en niet slechts zou laten beheersen of besturen door instincten of de gevoelens van zijn vlees. Toen Adams vrouw door de oorspronkelijke Slang, Satan, werd verleid, handelde Adam ontheocratisch door te verkiezen zijn dwalende vrouw te behagen en haar te volgen in plaats van zijn hemelse Vader te behagen en in rechtschapenheid of volmaaktheid van gedrag Zijn wet te volgen. In Adam zijn al zijn afstammelingen, wij thans ook, zeer ver weggevallen van het zich houden aan beginselen, en wij worden nu wel in zeer sterke mate door hartstocht gedreven. Wij bedoelen hiermee niet slechts seksuele hartstocht, zoals tussen man en vrouw, maar een sterke drang tot iets waardoor wij ons behaaglijk voelen of dat zelfzuchtig alleen in ons eigen belang en voor ons eigen genoegen is, zonder rekening te houden met Gods wil.
12. (a) Wat heeft God voor beginselen? (b) Hoe regelde hij het dat de kennis van zijn beginselen voor de mensen niet verloren zou gaan?
12 God wijkt niet van zijn beginselen af om zijn schepselen maar te kunnen behagen. Zijn beginselen zijn volmaakt en onveranderlijk, en in alle zijn zijn liefde, gerechtigheid, wijsheid en macht in aanmerking genomen. In het algemeen kennen de mensen zijn morele en religieuze beginselen niet of worden ze door hen niet erkend, want zij houden zich vast aan de filosofieën en beginselen van deze oude wereld. Opdat de kennis van Zijn beginselen niet verloren zou gaan, maar dat allen die juiste beginselen liefhebben, zich die eigen zouden maken, liet de grote Theocraat Jehovah ze in zijn Heilige Schrift vastleggen. Daarin kan men ze dus lezen en bestuderen. 1513 jaren voor het begin der christelijke jaartelling schreef God door zijn macht eigenhandig tien fundamentele beginselen op stenen tafelen. Hij gaf ze aan zijn profeet Mozes, opdat die ze zou laten zien en zijn broeders, de natie Israël, er in zou onderwijzen. Aan de serie wetten welke hij de natie Israël via zijn middelaar Mozes gaf, voegde hij nog vele andere beginselen toe. Bij monde van daarna komende profeten maakte Jehovah nog weer vele andere beginselen en toekomstprofetieën bekend. Het resultaat van het opschrijven van deze heilige geschiedenis en van deze beginselen en profetieën, was de Heilige Schrift, welke vroeger het unieke bezit der joden of Israëlieten was. Deze Geschriften waren ook de enige heilige geschriften welke de christelijke kerk of gemeente bij het begin van haar bestaan in het 33ste jaar der christelijke jaartelling bezat.
13. Wat is de Heilige Schrift volgens 2 Timotheüs 3:16, 17 voor een boek, en hoe gaven Petrus en de andere apostelen te kennen wat voor plaats wij aan zijn inhoud moeten toekennen?
13 De apostel Paulus schreef terwijl hij die heilige geschriften in gedachten had: „De gehele Schrift is door God geïnspireerd en heilzaam om te onderwijzen, terecht te wijzen, dingen in orde te brengen en streng te onderrichten in rechtvaardigheid, opdat de mens Gods volledig bekwaam zij, volledig toegerust tot ieder goed werk” (2 Tim. 3:16, 17). Dit betekent dat de Heilige Schrift een boek van beginselen is. De daarin opgetekende beginselen vormen een richtlijn en een rechtvaardige kracht voor christenen die zich in deze beginselloze of volgens ontheocratische beginselen te werk gaande oude wereld bevinden. Willen wij in enig deel van Gods nieuwe wereld leven verwerven, dan moeten wij de beginselen en geboden uit Gods geschreven Woord boven die van deze oude wereld onder Satan, „de god van dit samenstel van dingen,” plaatsen (2 Kor. 4:4). Ieder sla er acht op dat de christelijke apostel Petrus en zijn mede-apostelen deze gedragsregel uitvaardigden. Toen het hoogste religieuze gerechtshof te Jeruzalem Petrus en de andere apostelen beval met de prediking van de pas-geleerde fundamentele leerstellingen van het christendom op te houden, antwoordden al die apostelen het religieuze hof: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen. De God van onze voorvaders heeft Jezus opgewekt, die door uw handen is gedood, doordat gij hem aan een paal hebt opgehangen. God heeft deze als de Voornaamste Vertegenwoordiger en Redder tot zijn rechterhand verhoogd, om Israël berouw en vergiffenis van zonden te geven. En wij zijn getuigen van deze zaken, evenals de heilige geest, die God heeft gegeven aan hen die hem als regeerder gehoorzamen.” — Hand. 5:29-32.
14. (a) Waarom waren die apostelen niet opruiend of omverwerpend toen zij aldus antwoordden en handelden? (b) Hoe reageerden zij dus op het volgende bevel van het hoogste gerechtshof?
14 Petrus en de andere christelijke apostelen waren niet opruiend of omverwerpend toen zij aldus antwoordden en handelden. Het was volkomen theocratisch dat zij verklaarden dat God als Regeerder boven menselijke rechtbanken en regeerders stond, en dat zij God als de Opperste Regeerder gehoorzaamden. De getrouwe apostelen stonden aldus pal voor het belangrijkste christelijke beginsel. Zodoende bewaarden zij hun rechtschapenheid jegens de universele Soeverein, Jehovah God. Het religieuze hof weigerde dat beginsel te erkennen en toonde dit door de apostelen te straffen: „Zij dagvaardden de apostelen, geselden hen, en gaven hun het bevel niet meer op basis van Jezus’ naam te spreken, en lieten hen gaan.” Gehoorzaamden Petrus en de andere apostelen dit bevel van het hoogste gerechtshof? In Gods geschreven Woord staat het antwoord opgetekend, en wel: „Zij gingen daarom weg uit het Sanʹhe·drin, verheugd dat zij waardig waren gerekend ter wille van zijn naam onteerd te worden. En zij bleven zonder ophouden [let wel, zonder ophouden] iedere dag in de tempel en van huis tot huis onderwijzen en het goede nieuws over de Christus, Jezus, bekendmaken.” — Hand. 5:40-42.
15. (a) Hoe had God lang voor Petrus dat zelfde beginsel via Mozes bekendgemaakt? (b) Hoe maakte Jezus Christus dit beginsel nogmaals bekend aan iemand die hem een vraag stelde?
15 Alhoewel er sindsdien negentien eeuwen zijn verlopen, blijft hetgeen Petrus en zijn mede-apostelen toen voor die religieuze rechtbank hebben gezegd, een leidend beginsel voor de hedendaagse tijd. Lang voor Petrus’ tijd had Gód dit zelfde beginsel aldus via zijn profeet Mozes aan de natie Israël bekendgemaakt: „Voor een andere god moet gij u niet nederbuigen, daar Jehovah exclusief is toegewijd aan zijn naam. Hij is een God die exclusieve toewijding eist” (Ex. 34:14). Dit is niet zo maar een der vele wetten uit de op schrift gestelde verbondsovereenkomst welke God met Israël had gesloten. Het is de bekendmaking van een eeuwig en universeel beginsel, waardoor alle schepselen in hemel en op aarde zich in hun gedragingen moeten laten leiden. Jezus Christus herhaalde het nog eens, toen hij antwoord gaf op de vraag, „Leraar, wat is het grootste gebod in de Wet?” Hij antwoordde: „’Gij moet Jehovah, uw God, liefhebben met geheel uw hart, met geheel uw ziel en met geheel uw geest.’ Dit is het grootste en eerste gebod. Het tweede, hieraan gelijk, is dit: ’Gij moet uw naaste liefhebben als u zelf.’ Aan deze twee geboden hangt de gehele Wet en de Profeten” (Matth. 22:35-40). Hier wordt ons dus gezegd wat het voornaamste beginsel is dat als een draad door de gehele Heilige Schrift, waaronder de Wet en de Profeten, loopt.
16. (a) Hoe moeten wij God liefhebben, vergeleken met ons zelf en onze naaste? (b) Hoe voldeed Jezus’ antwoord op de belastingvraag aan dit vereiste?
16 Menselijke schepselen die volgens theocratische beginselen te werk gaan, hebben Jehovah als God en Regeerder of als De Theocraat lief. Om door hem geliefd en begunstigd te worden met eeuwig leven in zijn nieuwe wereld, moeten wij hem liefhebben. Volgens zijn grootste gebod, zoals zijn Zoon Jezus dat heeft bekendgemaakt, moeten wij Jehovah liefhebben, doch niet zoals wij ons zelf of onze naaste liefhebben. Wij moeten hem meer dan ons zelf of onze naaste liefhebben, ja zelfs meer dan onze gehele natie van naasten. Jezus zei dat wij Jehovah God met al onze kracht waarover wij beschikken, moesten liefhebben. Nu begrijpen wij beter wat Jezus bedoelde toen hij de strikvraag beantwoordde, „Is het wettig cesar schatting te betalen of niet?” Daar cesars beeltenis op de belastingpenning stond gegraveerd, zei Jezus: „Betaalt cesar daarom terug wat van cesar, maar God wat van God is” (Matth. 22:15-21). Wie van deze twee regeerders nu heeft ons als schepselen ons hart en onze ziel en geest gegeven? De politieke cesar? God? Niet cesar maar God heeft ons deze voor verstandelijk leven onontbeerlijke hoedanigheden gegeven. Wij moeten ze daarom aan God en niet aan cesar terugbetalen. Ze zijn veel waardevoller en veelomvattender dan cesars belastinggeld.
17. (a) Hoe betalen wij cesar terug wat van hem en God wat van God is? (b) Wat moet volgens Gods geboden onze slagzin zijn?
17 Het is juist cesar zijn belastinggeld terug te betalen voor de diensten welke de politieke Staat Christus’ volgelingen bewijst. Hoe kunnen wij God echter terugbetalen wat hem toebehoort? Door op theocratische wijze het hoogste gebod in het universum te gehoorzamen, ja, door Jehovah, onze rechtmatige God, met ons gehele hart, onze gehele ziel en geest lief te hebben. Om dus in overeenstemming te blijven met het beginsel dat ten grondslag ligt aan de twee grootste geboden, welke Jezus Christus heeft bekendgemaakt, moet onze slagzin niet luiden, Voor God en vaderland, maar, Voor Jehovah en voor onze naaste als voor ons zelf. Niet voor onze naaste eerst, maar voor Jehovah, onze God, eerst. Niet voor onze naaste meer dan voor ons zelf, maar voor God meer dan voor ons zelf en onze naaste.
18. (a) Vergoodde Jezus Cesar Tiberius toen hij hem belasting betaalde? (b) Hoe gebood Jezus zijn volgelingen de Staat niet te vergoden?
18 Laten wij niet vergeten dat de Romeinse cesar door de Romeinen tot een god op aarde was gemaakt, dat ze hem hadden vergood. Toen Jezus Christus echter als een jood of Israëliet naar het vlees cesar belasting betaalde, erkende hij daardoor Cesar Tiberius niet als een God. Jezus vergoodde de Romeinse keizer of de politieke Staat niet. Jezus’ volgelingen ontvingen van hem het gebod dit evenmin te doen met enige politieke Staat van deze oude wereld. Jezus gaf dit gebod op de avond voordat hij door de soldaten van cesars imperium aan de paal werd genageld. Op die avond stelde hij het avondmaal des Heren met het brood en de wijn in en zei vervolgens tot zijn getrouwe apostelen: „De koningen der natiën heersen over hen en zij die over hen autoriteit hebben, worden ’weldoeners’ genoemd. Gij zult echter niet zo doen. Dat de grootste onder u als de jongste worde, en wie als hoofd optreedt, als degene die dient. Want wie is groter, degene die aan de tafel aanligt of degene die dient? Is het niet degene die aan de tafel aanligt? Ik ben echter in uw midden als degene die dient.” — Luk. 22:25-27.
19. Hoe zouden wij cesar of de Staat vergoden, en welke verplichtingen jegens Jehovah God zouden wij dan niet nakomen?
19 Jezus trachtte zich dus niet te vergoddelijken, en er was in het geheel geen sprake van dat hij de belasting-innende cesar vergoodde. Jezus’ getrouwe volgelingen moeten om hun rechtschapenheid jegens Jehovah te kunnen bewaren, Jezus nastreven door zich aan dit zelfde beginsel te houden en de cesar — aan wie wij slechts thans nog belasting moeten betalen — niet te vergoden. Christenen, die Christus navolgen, zouden inbreuk maken op hun opdrachtsgelofte aan Jehovah God, wanneer zij cesar of de politieke Staat zouden vergoden door cesar alles te geven en aldus bij hun aanbidding en genegenheden cesar de plaats van God te laten innemen.
DE AANBIDDING VAN HET WILDE BEEST
20, 21. (a) In wie vindt het beeld van Openbaring 14:6 thans zijn vervulling, en hoe? (b) Hoe wordt er na dit beeld voor gewaarschuwd niet cesar of de politieke Staat te vergoden?
20 Meer dan achttien eeuwen geleden werd er in Openbaring 14:6 profetisch afgebeeld hoe in onze tijd het „eeuwige goede nieuws” als een blijde boodschap aan alle natiën, stammen, talen en volken op aarde bekendgemaakt zou worden. Zo ook in deze tijd, nu Jehovah’s getuigen over de gehele aarde Jezus’ in Mattheüs 24:14 opgetekende gebod gehoorzamen. Ja, zij prediken het goede nieuws dat Gods koninkrijk in 1914 werd opgericht toen Christus op de troon werd geplaatst en in de hemelen werd gekroond. Doordat dit eeuwige goede nieuws op de gehele bewoonde aarde aldus wordt gepredikt, ontvangen alle natiën voordat ze in de komende universele oorlog van Armageddon te gronde gaan, getuigenis. Nadat deze bekendmaking van het eeuwige goede nieuws aan alle natiën en volken is afgebeeld, krijgen wij in het 14de hoofdstuk van de Openbaring nog een profetisch beeld te zien, waarin christenen er voor worden gewaarschuwd cesar of de politieke Staat niet te vergoden. Daar lezen wij:
21 „En nog een engel, de derde, volgde hen, zeggende met luide stem: ’Indien iemand het wilde beest en zijn beeld aanbidt, en een merkteken aan zijn voorhoofd of op zijn hand ontvangt, zal hij ook drinken van de wijn van Gods toorn, die onversneden in de beker zijner gramschap is ingeschonken, en hij zal ten aanschouwen van de heilige engelen en het Lam door vuur en zwavel worden gepijnigd. En de rook van hun pijniging stijgt tot in alle eeuwigheid op, en dag noch nacht hebben zij die het wilde beest en zijn beeld aanbidden en al wie het merkteken van zijn naam ontvangen, rust. Dit nu betekent volharding voor de heiligen, die de geboden van God en het geloof van Jezus bewaren.’” — Openb. 14:9-12.
22. Wat voor soort van dier is dit „wilde beest,” en wat doen zij die niet gered zullen worden, in verband met dit wilde beest?
22 Volgens het voorgaande hoofdstuk, of wel Openbaring 13:1-8, stijgt het wilde beest uit de zee op. Toch is het geen zeedier maar een landdier, met de gecombineerde kenmerken van een luipaard, beer en leeuw. Het zou geen echt dier kunnen zijn met al deze gecombineerde kenmerken, want er staat dat het een regeringszetel bezit en diademen draagt. Het braakt ook lasterlijke taal uit tegen God, zijn naam en verblijfplaats en tegen de hemelbewoners; voert oorlog tegen Gods heiligen, en verkrijgt autoriteit over elke stam, elk volk, elke taal en natie. Daarom aanbidden mensen op aarde dit wilde beest, maar allen die dit doen, zullen niet gered worden en niet Gods nieuwe wereld beërven.
23, 24. Wat stelt volgens rooms-katholieke autoriteiten het wilde beest uit Openbaring 13:1 voor?
23 Belangwekkend zijn bijvoorbeeld de commentaren van enkele rooms-katholieke autoriteiten over wat dit wilde beest in onze tijd afbeeldt. In „Het Nieuw Testament” van Th. Van Tichelen, uitgegeven door Geloofsverdediging te Antwerpen (1926) staat in de voetnoot op Openbaring 13:1, 2: „Het Beest is de Antichrist, . . . van alle tijden, die hier voorgesteld wordt als een politieke macht, onder de gedaante van het Romeinsche keizerrijk.” Nog een vertaling, „De Heilige Schrift,” vervaardigd in opdracht van de Apologetische vereniging ’Petrus Canisius,’ en in 1948 uitgegeven bij Het Spectrum, te Utrecht en Brussel, zegt in het commentaar op vers 1: „De overwinning der Kerk en de a.s. wraak op de vijanden (hoofdstuk 14). — Deze vijanden worden echter voorgesteld onder Beestensymbolen, ontleend aan Dan. 7:4-7.” Het commentaar van „De Katholieke Bijbel,” in de vertaling van P. Dr. Laetus Himmelreich, O.F.M. en P. Dr. Crispinus Smits, O.F.M., uitgegeven bij Teulings’ Uitgevers-Maatschappij te ’s Hertogenbosch (1938), luidt: „Het beest is het Romeinse rijk met zijn politieke macht. Zijn horens en koppen zijn koningen en keizers. Tegelijkertijd is het de Antichrist in één van zijn verschijningsvormen. Het Romeinse rijk verbeeldt de aardse macht, die zich tegen de heerschappij van God verzet, en elke macht die de Kerk vervolgt.”
24 Cuthbert Lattey, S.J., en Joseph Keating, S.J., die de algehele leiding hadden bij de uitgave van „The Westminster Version of the Sacred Scriptures,” zeggen in deel IV (1931) in hun voetnoot op Openbaring 13:1: „In de Apocalypse is in ’het beest’ de macht van de vier verschillende door Daniël beschreven ’beesten’ of wereldrijken verenigd.” In het derde deel van „Het Nieuwe Testament onzes Heeren Jezus-Christus,” de zogenoemde „Belgische Professorenbijbel,” door Mgr. Jo. Th. Beelen, S.T.D. en van commentaar voorzien door A. Vander Heeren, S.T.D., in 1933 bij Karel Beyaert, L. & J. Beyaert, Pauselijke Uitgevers, te Brugge, België, uitgegeven, wordt over dit vers gezegd: „Voor ons stelt het Beest hier de wereldsche macht voor, zooals die, in de handen van koningen en keizers of andere hoofden van volkeren, zoowel tegen het Godsvolk van het Oude Testament — het Joodsche volk — als tegen het Godsvolk van het Nieuwe Testament — de Kerk van Christus — ter vervolging zal gebruikt worden.” Nog een rooms-katholiek commentaar op dit vers zullen wij over dit onderwerp laten spreken: De Murphy-uitgave van de bijbel volgens de Douay-vertaling, goedgekeurd door James kardinaal Gibbons, en uitgegeven door de „John Murphy Company,” uitgevers van de Heilige Stoel, vermeldt in zijn voetnoot: „Dit eerste beest met de zeven koppen en tien horens, is naar alle waarschijnlijkheid de gehele menigte ongelovigen, vijanden en vervolgers van het volk Gods, van het begin tot het eind der wereld. De zeven koppen zijn zeven koningen, dat wil zeggen, zeven voorname koninkrijken of wereldrijken, welke tyranniek over het volk Gods geheerst hebben of nog zullen heersen; vijf hiervan waren toen reeds gevallen, met name: De Egyptische, Assyrische, Chaldeeuwse,a Perzische en Griekse monarchieën; één bestond er destijds en wel het Romeinse imperium, en de zevende en voornaamste zou nog komen, te weten, de grote Antikrist en zijn rijk. Onder de tien horens zou men dan tien kleinere vervolgers kunnen verstaan.”
25. Waarvan is de aanbidding van het wilde beest derhalve een beeld, en voor wie is dit derhalve een waarschuwing?
25 Volgens alle bovenstaande rooms-katholieke commentaren kan de aanbidding van het wilde beest in Openbaring 13:1-8 en 14:9 slechts duiden op de aanbidding van de politieke Staat. Het wilde beest stelt niet een bepaald politiek stelsel voor maar combineert ze of smelt ze samen in één werelds stelsel. Dit beeld van de aanbidding van de Staat, is dus over de gehele aarde van toepassing, of bepaalde politieke stelsels nu direct deel uitmaken van het symbolische „wilde beest” of er slechts politieke bondgenoten van zijn. Dit is derhalve een waarschuwing voor allen op de gehele aarde die ware christenen willen zijn, en wij vatten het dan ook ernstig op.
26. Zullen er mensen zijn die hun rechtschapenheid bewaren doordat zij weigeren het wilde beest te aanbidden en een merkteken te ontvangen, en hoe weten wij dit?
26 Zullen er mensen zijn die hun rechtschapenheid jegens Jehovah God bewaren doordat zij weigeren het wilde beest en zijn beeld te aanbidden en weigeren het merkteken aan hun voorhoofd of op hun hand te ontvangen? Niet allen die zo maar zeggen dat zij christenen zijn, zullen dit doen doordat zij vasthouden aan het beginsel dat men alleen maar de ene levende en ware God mag aanbidden en met zijn gehele hart, ziel en geest mag liefhebben. In Openbaring 20:4 staat wie hun rechtschapenheid zullen bewaren en hiervoor beloond zullen worden, en wel aldus: „Ik zag de zielen van hen die met de bijl waren terechtgesteld wegens het getuigenis dat zij van Jezus hadden afgelegd en omdat zij over God hadden gesproken, en hen die noch het wilde beest noch zijn beeld hadden aanbeden en die niet het merkteken op hun voorhoofd en op hun hand hadden ontvangen. En zij kwamen tot leven en regeerden gedurende duizend jaar als koningen met de Christus.” Vers 6 voegt hieraan toe: „Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding; over hen heeft de tweede dood geen autoriteit, doch zij zullen priesters van God en van de Christus zijn, en gedurende de duizend jaren met hem als koningen regeren.” Dit zijn de heiligen die tot het einde toe volharden terwijl zij Gods geboden en het geloof van Jezus bewaren. In deze laatste dagen heeft zich een grote schare metgezellen van goede wil bij hen gevoegd.
27. Waarvan worden zij bevrijd omdat zij hun rechtschapenheid bewaren, en in wiens dienst offeren zij hun leven?
27 Omdat al dezen hun rechtschapenheid hebben bewaard, worden zij er van vrijgesteld de symbolische „wijn van Gods toorn” te drinken en „ten aanschouwen van de heilige engelen en het Lam door [symbolisch] vuur en zwavel” gepijnigd te worden. Zij weigeren te zwichten voor de dwang die op de mensen wordt uitgeoefend om hen het beginsel dat God alleen exclusieve toewijding toekomt, te doen schenden, zoals in Openbaring 13:15-17 werd voorzegd. Zij offeren hun leven op voor God en het Lam Jezus Christus, niet in dienst van het wilde beest en zijn beeld. Dat wilde beest, vertegenwoordigd door zijn zesde kop, bracht Jezus Christus ter dood en vervolgde nadien ware christenen in zijn gehele rijk, stelde hen met de bijl terecht of pijnigde hen en bracht hen op andere wrede manieren ter dood. De hedendaagse overblijfselen van het Romeinse rijk blijven dezelfde boosaardige geest jegens op Christus gelijkende christenen aan de dag leggen.
28. In wiens dienst stond Cornelius, de hoofdman over honderd, toen het christendom hem voor het eerst bereikte, en nam hij na gedoopt te zijn ontslag uit de militaire dienst?
28 Cornelius was, als „legeraanvoerder [centurio of hoofdman over honderd] van de zogenaamde ’Italiaanse groep,’” in dienst van de zesde kop van het wilde beest, toen het christendom hem voor het eerst bereikte. Hij leidde geen oefeningen buiten in het veld, maar bad in zijn huis te Cesarea, toen een engel Gods hem in een visioen verscheen en hem zei de apostel Petrus te laten komen. Ook in Cornelius’ huis predikte Petrus vier dagen later tot hem, zijn familieleden en intieme vrienden. Onder die omstandigheden goot God zijn geest uit over Cornelius en de anderen bij hem die in de boodschap geloofden. Op aanzeggen van Petrus werden Cornelius en de andere nieuwe gelovigen in water gedoopt, evenals zij met de heilige geest waren gedoopt (Hand. 10:1-48). Wat de centurio Cornelius nadien deed, of hij al dan niet ontslag uit de militaire dienst nam, wordt niet voor ons door het boek van de Handelingen der apostelen onthuld.
29. (a) Wat had er kunnen gebeuren wanneer Petrus Cornelius had gezegd zijn ontslag te nemen? (b) Wat zou er met de bijbel zijn gebeurd wanneer daar rechtstreekse instructies in hadden gestaan?
29 Cornelius regelde zijn persoonlijke aangelegenheden en betrekkingen ongetwijfeld onder inwerking van Gods heilige geest naar de beginselen van het christendom, welke hij daarna „enkele dagen lang” met Petrus besprak. Cornelius was geen besneden jood, en als een Romeinse centurio streed hij geen theocratische oorlog, zoals vele eeuwen voordien Jozua, de zoon van Nun, en David, die de reus Goliath versloeg (Joz. 10:1–11:23; 1 Sam. 17:4-54; 2 Sam. 8:6-14). Had Petrus Cornelius gezegd dat hij zijn ontslag moest nemen, dan had hij er beschuldigd van kunnen worden, obstructie te voeren tegen het militaire programma van de zesde kop van het „wilde beest,” en had hij daarvoor terechtgesteld kunnen worden in plaats van voor de compromisloze en onophoudelijke prediking van Gods boodschap. Evenzo zou de bijbel ongetwijfeld, vooral dan om zijn instructies in verband met de militaire kwestie, in alle landen, welke door het „wilde beest” worden beheerst, verboden of op de index geplaatst zijn wanneer er in dit geschreven Woord van God — speciaal het zogenaamde Nieuwe Testament dat onder inspiratie door christenen is opgetekend — rechtstreeks had gestaan wat christenen die zich aan God hadden opgedragen, moesten doen wanneer zij werden opgeroepen om militaire dienst voor de zesde en zevende kop van het symbolische wilde beest te verrichten.
30. Wat voor hulp geeft de Heilige Schrift christenen in deze aangelegenheid, en wie moet de verantwoordelijkheid voor het nemen van een beslissing op zich nemen?
30 Jehovah God weerhield er zich in zijn wijsheid dus van in zijn geïnspireerde Heilige Schrift rechtstreeks raad te geven. Zijn Schrift vermeldt slechts de theocratische beginselen waardoor christenen zich dienen te laten leiden, waarna het aan christenen die zich aan God hebben opgedragen, zoals Cornelius destijds, zelf wordt overgelaten, die beginselen consequent op hun aangelegenheden toe te passen en daarvoor zelf de verantwoordelijkheid te dragen, opdat zij hun rechtschapenheid jegens God handhaven. Geen enkele christen of groep christenen heeft van God de opdracht of verantwoordelijkheid gekregen, een andere christen rechtstreeks te zeggen wat hij in deze aangelegenheid moet doen. Er kan slechts verklaard worden wat de ware schriftuurlijke christelijke beginselen in Gods Woord zijn, maar elk moet voor zichzelf beslissen wat hij zal doen.
[Voetnoten]
a Of, Babylonische.