Binnen de grenzen van de toevluchtsstad blijven
1, 2. Welke beperking werd de uitgewekene in de toevluchtsstad opgelegd, en voor hoelang?
HIJ DIE voor de bloedwreker vluchtte, moest bewijzen dat hij onschuldig was aan enige opzet om de per ongeluk om het leven gebrachte persoon, te doden. De toevluchtsstad waarheen hij was gevlucht, moest hem eerst terugzenden naar de stad waarin of in de nabijheid waarvan het doden was geschied. De vergadering daar moest zijn zaak onderzoeken om vast te stellen of hem wel bescherming in een toevluchtsstad kon worden verleend: „Dan zal de vergadering overeenkomstig deze oordelen tussen degene die heeft gedood, en de bloedwreker oordelen. En de vergadering moet degene die heeft gedood, uit de handen van de bloedwreker bevrijden en de vergadering moet hem terugzenden naar zijn toevluchtsstad waarheen hij was gevlucht, en hij moet daarin wonen tot de dood van de hogepriester, die met de heilige olie werd gezalfd” (Num. 35:24, 25, NW). Aangezien Hebron, een der toevluchtssteden, de stad was van de hogepriester en zijn onderpriesters, de zonen van Aäron, worden wij er aan herinnerd dat Jehovah’s Hogepriester, Jezus Christus, er toe is gezalfd om te bepalen of er geen boos opzet aanwezig is geweest bij hen die anderen het leven hebben benomen. Hij beslist of degene die iemand heeft gedood, zal worden toegelaten tot Jehovah’s toevluchtsoord in zijn Nieuwe-Wereldmaatschappij en of hij daarin mag blijven wonen.
2 Aangezien het een uiting van barmhartigheid was dat het leven van de uitgewekene werd gespaard, was het volkomen juist dat hem beperkingen werden opgelegd en dat zijn vrijheid werd begrensd. Hij mocht niet buiten zijn toevluchtsstad komen en de duizend bijbelse ellen vrij veld welke zich rondom de stad uitstrekten en daartoe behoorden. Buiten die grens dreigde er gevaar voor zijn leven dat nu was gespaard. „Maar wanneer degene die heeft gedood, de grens van zijn toevluchtsstad waarheen hij kan vluchten, ook maar even overschrijdt en de bloedwreker vindt hem buiten de grens van zijn toevluchtsstad en de bloedwreker doodt degene die heeft gedood, dan rust er geen bloedschuld op hem [op de bloedwreker]. Want hij [degene die heeft gedood] behoorde in zijn toevluchtsstad te wonen tot de dood van de hogepriester en na de dood van de hogepriester mag degene die heeft gedood, tot het land van zijn bezitting terugkeren. En gij moet geen rantsoen aannemen voor iemand die naar zijn toevluchtsstad is gevlucht, opdat hij weer in het land zou gaan wonen vóór de dood van de hogepriester” (Num. 35:26-28, 32, NW). De hogepriester tijdens wiens ambtsperiode het doden geschiedde, moest dus eerst sterven voordat degene die zonder opzet had gedood, naar zijn eigen stad of zijn erfdeel kon terugkeren, zonder vrees te behoeven koesteren voor de bloedwreker. Zou de Israëlitische hogepriester dus zelf iemand per ongeluk doden, dan zou hij zijn toevluchtsstad zijn leven lang niet kunnen verlaten. Zou een leviet iemand per ongeluk doden, dan zou hij totdat de hogepriester stierf, zijn toevluchtsstad niet kunnen verlaten om op te gaan naar de tempel van Jehovah en daar de plichten van een leviet waar te nemen. Hieruit blijkt hoezeer de hogepriester invloed uitoefende op het leven en de vrijheid van de uitgewekenen.
3. Door tussenkomst van wie schenkt Jehovah dus thans bescherming aan de met bloed bevlekte uitgewekenen, en hoe kan men de tegenbeeldige toevluchtsstad verlaten, en met welke gevolgen?
3 Hieruit blijkt ook dat Jehovah wanneer hij te Armageddon het onschuldige bloed wreekt, de met bloed bevlekte uitgewekenen van thans bescherming zal verlenen en geen oordeel aan hen zal voltrekken, wat hij zal doen door tussenkomst van zijn Hogepriester Jezus Christus, die zijn menselijke leven aflegde om behalve zondaars van allerlei slag zelfs degenen die anderen hebben gedood en daarvan berouw hebben, te redden. Het verlaten van de toevluchtsstad voordat de Israëlitische hogepriester stierf, beeldt dientengevolge af, dat iemand die Gods barmhartigheid en bescherming ontvangt, in opstand komt tegen de beperkingen welke God hem heeft opgelegd. Hij verliest zijn waardering voor wat God door tussenkomst van Christus voor hem heeft gedaan, en hij kan niet langer inzien waarom God hem beperkingen heeft opgelegd. Hij wordt gelijk Simeï, die David vervloekte toen deze voor zijn zoon Absalom vluchtte en die door Davids opvolger, koning Salomo, de beperking opgelegd kreeg, in de stad Jeruzalem te blijven. Simeï stelde koning Salomo op de proef, hij verliet Jeruzalem om twee van zijn slaven terug te halen, en bij zijn terugkomst werd hij ter dood gebracht omdat hij op zelfzuchtige wijze de grenzen die hem waren gesteld, had overschreden (1 Kon. 2:36-46). Hij die zijn toevlucht verlaat, gaat dus onder de verzoenende beschutting van Christus slachtoffer vandaan, hij verlaat zich niet meer op de verdienste er van of hij ziet er niet langer de noodzaak van in dat dit offer hem bescherming biedt tegen de goddelijke straf op de zonde. Het kan hem niet langer schelen of hij Jehovah’s vereisten nakomt en zich vernedert onder Gods machtige hand, en hij ontwikkelt zijn eigen rechtvaardigheid en vertrouwt er op dat die hem zal bevrijden. Hij stelt God te ver op de proef, nagelt Jezus Christus voor zich zelf nog eens aan de paal, en hij verliest elk besef van berouw. Bevindt hij zich buiten Jehovah’s barmhartige voorziening voor toevlucht, dan zal hij stellig ter dood gebracht worden wanneer te Armageddon alle bloedschuld welke niet bedekt is, wordt gewroken. Hij zal Armageddon niet overleven.
4, 5. (a) Welke vragen rijzen er over de wijze waarop de dood van Israëls hogepriester zijn vervulling zal vinden? (b) Hoelang zullen de leden van het overblijfsel van het geestelijke Israël daarom in hun toevluchtsstad moeten blijven?
4 Sinds zijn opstanding uit de doden bezit de Hogepriester Jezus Christus de „kracht van een onvernietigbaar leven,” want „de dood is geen meester meer over hem” maar hij is een „priester in eeuwigheid” gelijk Melchizedek (Hebr. 7:15-17 en Rom. 6:9, NW). Op welke wijze kan hij dan het beeld van de dood van Israëls hogepriester in vervulling doen gaan? En hoe zou iemand dus uit de tegenbeeldige toevluchtsstad in de Nieuwe-Wereldmaatschappij kunnen komen? Hoelang zullen de hedendaagse uitgewekenen daarin moeten blijven? Wij moeten in gedachten houden dat Israëls hogepriester wanneer hij stierf, ophield als hogepriester dienst te verrichten en verzoening te bewerken voor degene die zonder opzet iemand had gedood. Daarom moeten de leden van het overblijfsel zolang zij op aarde leven, in de tegenbeeldige toevluchtsstad blijven. Zij hopen de strijd van Armageddon te overleven en Gods nieuwe wereld binnen te gaan, maar zelfs na die strijd en de voltrekking van het oordeel aan hen op wie bloedschuld rust, zullen zij de zoensverdienste van hun hemelse Hogepriester behoeven. Waarom? Omdat zij nog steeds in het onvolmaakte vlees zijn.
5 Wanneer zij na Armageddon hun aardse plichten echter tot een einde hebben gebracht, sterven en ogenblikkelijk worden opgewekt tot leven als goddelijke, geestelijke schepselen in de hemelen, zullen zij de verzoenende diensten van Jehovah’s hogepriester niet langer behoeven, want dan zullen zij het vlees voor altijd hebben achtergelaten, het hebben opgeofferd ter rechtvaardiging van Jehovah’s universele soevereiniteit. Alles wat het onvolmaakte vlees aankleeft, waaronder ook bloedschuld ten gevolge van een ongeluk, zal hen dan verlaten hebben. Aldus zal de Hogepriester in zijn hoedanigheid van verzoener en beschermer ten aanzien van hen zijn gestorven. Maar door Armageddon heen en totdat hun vleselijke tabernakel, hun aardse tehuis of tent, in de dood is ontbonden en zij „een gebouw van God . . ., een huis niet met handen gemaakt, eeuwig in de hemelen” verkrijgen, zullen zij in de toevluchtsstad zijn gebleven onder de onsterfelijke Hogepriester. — 2 Kor. 5:1, NW.
6. Hoe blijven de overlevenden van Armageddon, die niet tot het geestelijke Israël behoren, in hun toevluchtsstad tot de tegenbeeldige dood van de Hogepriester, en waarvoor zouden zij daarna kunnen sterven?
6 Maar hoe staat het met de hedendaagse uitgeweken „tijdelijke inwoners” en „immigranten”? Wanneer zullen zij hun toevluchtsstad dan ooit kunnen verlaten en vrij zijn van bloedschuld ten gevolge van een ongeluk, aangezien zij toch voor altijd in het vlees zullen blijven leven? Zij zullen niet vlak na Armageddon de toevluchtsstad onder Christus kunnen verlaten, omdat zij, evenals het overblijfsel dat Armageddon overleeft, nog onvolmaakt in het vlees en met zonde besmet zullen zijn. Zij zullen dus onder de verzoenende bescherming van de Hogepriester moeten blijven, anders zou de bloedwreker hen doden. Door zich gedurende de duizend jaren van zijn koningschap en priesterlijke positie onder deze verzoenende bescherming te stellen, zullen zij ten slotte tot menselijke onberispelijkheid geraken. Aan het einde van de duizend jaar zal hij hen tezamen met alle overige leden der mensheid, die tot volmaaktheid zijn opgeheven, aan Jehovah God overgeven om een laatste, voor hun eeuwige toekomst beslissende beproeving op hun rechtschapenheid te ondergaan, en wel doordat Satan en zijn demonen een kleine tijd zullen worden losgelaten. Wanneer zij deze beproeving doorstaan en de goddelijke goedkeuring verkrijgen, zal Jehovah God hen tot eeuwig leven rechtvaardigen op de paradijsachtige „nieuwe aarde” van de nieuwe wereld. Maar wanneer de Hogepriester hen in menselijke volmaaktheid overgeeft, sterft hij in werkelijkheid ten aanzien van hen als de verzoening bewerkende, beschutting verlenende Priester, want zij gaan onder zijn beschermende bedekking in de toevluchtsstad vandaan en worden voor het aangezicht van God gesteld opdat zij op hun eigen verdienste worden beproefd. Mochten er nadien nog enigen sterven, dan zal dit niet zijn door tussenkomst van de bloedwreker, noch op grond van een reeds uit vroeger tijd daterende bloedschuld ten gevolge van een ongeluk, maar omdat zij willens en wetens wegens de een of andere zelfzuchtigheid de beproeving op hun rechtschapenheid niet hebben doorstaan. — Openb. 20:1-6, 11-15, NW.
„DE WEG GEREEDMAKEN”
7. Hoe handelde de toevluchtsstad uit de oudheid ten aanzien van degene die per ongeluk iemand had gedood, en hoe moest hij zich in de stad gedragen?
7 De toevluchtsstad uit de oudheid moest haar poorten openen voor degene die per ongeluk iemand had gedood, en hem als gast ontvangen. „En hij moet naar een van deze steden vluchten en bij de ingang van de stadspoort blijven staan en zijn woorden spreken ten aanhoren van de oudsten van die stad, en zij moeten hem bij zich in de stad opnemen, hem een plaats geven en hij moet bij hen wonen. En ingeval de bloedwreker hem achtervolgt, dienen zij degene die iemand heeft gedood, niet aan hem uit te leveren, want hij heeft zijn naaste zonder het te weten dodelijk getroffen en hij koesterde voordien geen haat tegen hem. En hij moet in die stad wonen totdat hij voor de vergadering heeft terechtgestaan, tot de dood van de hogepriester die er in die dagen zal zijn. Dan mag degene die iemand heeft gedood, terugkeren en hij moet zijn stad en zijn huis binnengaan, de stad waarvandaan hij was gevlucht” (Joz. 20:4-6, NW). Hoewel de uitgewekene die zich in de toevluchtsstad bevond, de vrijheid werd ontzegd naar Gods tempel op te gaan, stond hij toch in nauw contact met de tempeldienaren, de levieten, en in Hebron met de priesters en zelfs de hogepriester, evenwel mocht hij er niet naar verlangen dat deze vlug zou sterven, want dat zou er op neerkomen een geest van moord en opstandigheid ten aanzien van Gods beperkingen te bezitten. Hij mocht geen leegloper zijn en denken dat de stad hem moest onderhouden, waardoor hij voor de levieten en priesters een economische last zou worden. Hij moest echter een vak leren en zijn deel bijdragen tot de welvaart en voorspoed van de stad.
8. Hoe moeten zij die naar de christelijke toevluchtsstad vlieden zich gedragen, en wat zal hiervan het resultaat zijn?
8 Evenmin moeten degenen die naar de christelijke toevluchtsstad vlieden, leeglopers zijn in de Nieuwe-Wereldmaatschappij. Zij moeten waardering tonen voor de goddelijke barmhartigheid welke hun wordt bewezen en in contact blijven met het overblijfsel van de „koninklijke priesterschap” en wel in het bijzonder met de Hogepriester, onder wiens beschutting zij bescherming vinden. Zij moeten geen last zijn welke op de Nieuwe-Wereldmaatschappij drukt, ’een blok aan haar been,’ welke haar activiteit afremt, haar berooft van haar geestelijke voorspoed. Zij moeten in die organisatie een vak leren, en met het oog op de goddelijke verplichtingen welke er op zijn gelegd, is het enige geschikte „vak” daarin, te leren de Koninkrijksboodschap te prediken en de „dag der wraak onzes Gods” bekend te maken (Matth. 24:14; Jes. 61:1, 2). Dit veroorzaakt dat de tijd voor Armageddon welke zij onder beperkingen doorbrengen, uiterst gelukkig voorbijvliegt tot lof van Jehovah, en het resultaat is dat zowel de uitgewekene als anderen redding deelachtig worden.
9. Ten gunste waarvan hebben de uitgewekenen zich uitgesproken en inzake welk verbond hebben zij hun standpunt bepaald, ten einde geen bloedschuld op zich te laden?
9 Wij bevinden ons dus nu in onze toevluchtsstad, en wij zijn vast besloten hier te blijven tot de „dood” van de Hogepriester. Omdat Jehovah’s getuigen vast besloten zijn zich aan de beperkingen te houden binnen Jehovah’s barmhartige voorziening van zijn ’toevluchtsstad’ onder zijn Hogepriester, hebben deze getuigen zich op 1 november 1939 uitgesproken ten gunste van absolute neutraliteit ten aanzien van de bloedige conflicten van deze wereld. Tevens hebben zij hun standpunt bepaald inzake en ten gunste van Gods verbond betreffende de heiligheid van het bloed en dit verbond niet te schenden door bloedtransfusies, welke tot zo vele niet-vermelde sterfgevallen hebben geleid, ten einde zich vrij te houden van enige bloedschuld in Gods ogen. De opzettelijke moordenaar vond in de toevluchtsstad uit de oudheid geen asyl, maar werd aan de bloedwreker overgeleverd om rechtens door hem ter dood te worden gebracht. Wij willen zulke personen die opzettelijk doden, niet in de Nieuwe-Wereldmaatschappij hebben. — Num. 35:16-21, 30, 31; Deut. 19:11-13. — Zie De Wachttoren van januari 1940; The Watchtower van 1 juli 1945.
10. Welke voorbereidingen moesten er worden getroffen om degene die zonder opzet iemand had gedood, behulpzaam te zijn bij een succesvolle vlucht, en hoe werd dit in het voorbeeld gedaan?
10 De priesters en levieten van de toevluchtssteden moesten hen die toevlucht bij hen zochten, zeer behulpzaam zijn en een veilige haven geven. Bovendien moesten zij en geheel Israël zich er voor beijveren de behoeftige uitgewekenen te helpen het van de bloedwreker te winnen door bijtijds binnen het veilige gebied van de toevluchtsstad te komen, en aldus te voorkomen dat het bloed van hen die iemand per ongeluk hadden gedood, onschuldig werd vergoten. Jehovah’s barmhartige wet luidde: „Gij zult [nog] drie steden voor u zelf [Israël] terzijde zetten in het midden van uw land dat Jehovah, uw God, u tot een bezitting geeft. Gij zult voor u zelf de weg gereedmaken en gij moet het gebied van uw land dat Jehovah, uw God, er toe overging u in bezit te geven, in drie delen verdelen [ten westen van de rivier de Jordaan], en daarheen moet degene die iemand heeft gedood, vluchten” (Deut. 19:2, 3, NW). Dit ’gereedmaken van de weg’ hield in dat de voornaamste vluchtwegen naar de toevluchtssteden snelwegen moesten worden; heuvels moesten worden gelijkgemaakt, stenen waarover men zou kunnen struikelen, moesten uit de weg geruimd worden, rivieren moesten overbrugd worden, de wegen moesten zelfs tot tweeëndertig el, ofte wel veertien en een halve meter, verbreed worden, opdat druk verkeer de vluchteling niet zou tegenhouden, en op de kruispunten moesten richtingaanwijzers worden opgericht waarop stond, „Toevlucht! Toevlucht!” welke de weg aangaven naar de stad van asyl. Elke afdeling van het land, drie ten oosten van de Jordaan en drie ten westen van de rivier, had zijn eigen toevluchtsstad, zodat in geen district de vlucht iemand te veel tijd zou kosten. Een ieder wist welke toevluchtsstad voor hem was.
11. Op grond van welke voorziening kunnen alle natiën blij zijn met Jehovah’s geestelijke volk in deze tijd?
11 Welk een uitmuntende illustratie is dit van de wijze waarop heden ten dage de weg moet worden gereedgemaakt voor hen die ten gevolge van een ongeluk bloedschuld op zich hebben geladen, in het bijzonder voor de tegenbeeldige „tijdelijke inwoners” en „immigranten,” de „andere schapen,” die geen geestelijke Israëlieten zijn maar uit alle natiën komen! Hierdoor kunnen deze natiën thans met Jehovah’s volk, het overblijfsel van het geestelijke Israël, blijde zijn. Vooruitziende naar de tijd waarin zij op wie bloedschuld rust, te Armageddon gestraft zullen worden, zingt Jehovah luide: „Ik zal mijn pijlen dronken maken van bloed, terwijl mijn zwaard vlees zal eten: het bloed van de verslagenen en de gevangenen, de hoofden van de aanvoerders der vijand. Verheugt u, gij natiën, met zijn volk, want hij zal het bloed van zijn dienstknechten wreken en hij zal wraak oefenen aan zijn tegenstanders en hij zal voorzeker verzoening bewerken voor de grond van zijn volk.” — Deut. 32:42, 43, NW.
12. (a) Waarom is het dringend noodzakelijk dat wij de „weg” in een voortreffelijke staat houden, en hoe doen wij dit? (b) Hoe zouden wij anders in de toekomst bloedschuld op ons kunnen laden, hetgeen tot onze vernietiging zou leiden?
12 Daar Jehovah slechts een „korte tijd” heeft toegestaan voordat hij te Armageddon het onschuldige bloed wreekt, en daar die tijd van 1918 af tot nu al aanzienlijk korter is geworden, is het thans zeer dringend noodzakelijk dat wij de weg welke naar de tegenwoordige toevluchtsstad is gereedgemaakt, in een voortreffelijke staat houden. Aldus zullen wij de snelle vlucht vergemakkelijken van talloze anderen die er zich van bewust worden dat er voor het aangezicht van God en zijn Hogepriester bloedschuld ten gevolge van een ongeluk op hen rust, en die beginnen te beseffen in welk een gevaar zij verkeren wanneer in de „strijd van de grote dag van God de Almachtige” in de gehele wereld het bloed gewroken zal worden. Wij moeten de waarschuwing tot hen laten weerklinken door onbevreesd en standvastig de „dag der wraak onzes Gods” aan te kondigen. Wij moeten hen helpen zodat zij snel naar het enige toevluchtsoord onder Jehovah’s Hogepriester kunnen vlieden. Wij moeten tot richtingaanwijzers langs de weg worden, waarop staat aangegeven „Toevlucht! Toevlucht!” en welke de weg wijzen naar de enige plaats waar thans toevlucht is te vinden. Elkeen moet op deze manier, waardoor levens worden gered, dienst doen in zijn eigen deel van het gebied. Wij mogen in onze functie als wachter niet in gebreke blijven, maar wij moeten de aandacht vestigen op het dreigende terechtstellingszwaard en de in gevaar verkerende mensen waarschuwen de vlucht te nemen. Wanneer wij in gebreke blijven in onze functie, door nalatig te zijn in het waarschuwen, zal ons huidige toevluchtsoord ons in de kritieke tijd niet tot voordeel strekken, want dan zal het bloed van hen die hadden kunnen ontsnappen wanneer zij behoorlijk gewaarschuwd waren, door Jehovah God van onze hand worden geëist (Ezech. 33:1-9). Laten wij er ons dus voor hoeden in de toekomst op deze wijze bloedschuld op ons te laden, wat tot onze vernietiging zal leiden.
DE TREDER DER WIJNPERS
13, 14. (a) Wie is dan de tegenbeeldige „bloedwreker” en hoe dat zo? (b) Wanneer en waar zal hij de moordlustige personen die bloedschuld op zich hebben geladen, achterhalen?
13 Maar wie is de „bloedwreker” voor wie wij moeten vluchten? Wie is deze naaste bloedverwant van de gedode mensen, die „naar Gods beeld” is geschapen om op last van Hem het oordeel te voltrekken aan hen die menselijk bloed vergieten? (Gen. 9:6 en 2 Sam. 14:6, 7, 11, NW). Ten einde gerechtigd te zijn allen die op aarde zijn gedood, te wreken en wel in het bijzonder de gedode getuigen van Jehovah God, moet deze wreker een bloedverwant van de gehele mensheid zijn en in het bijzonder van Jehovah’s getuigen. Wie moet dat dan wel zijn? Wie zou dat anders kunnen zijn dan Gods eniggeboren Zoon, die de mens Christus Jezus werd? Hij is de naaste bloedverwant van de mensen, want hij werd uit een vrouw geboren, volmaakt, terwijl zijn leven zo waardevol was dat het als een offer gebracht kon worden om de gehele mensheid los te kopen van de eeuwige dood. Hij werd een broer voor zijn volgelingen die in zijn voetstappen traden, zodat hetgeen men een van de minste van deze broeders aandoet, men hun oudste broeder Jezus Christus aandoet; zodat iemand die een van zijn getrouwe volgelingen doodt, een van Christus’ broeders doodt en daarmede te kennen geeft dat hij Christus hetzelfde zou aandoen (Hebr. 2:11-17; Matth. 25:40, 45). Als Hogepriester staat hij nu echter op het punt de verdienste van zijn zoenoffer ten behoeve van de gehele gehoorzame mensheid aan te wenden, hen aldus tot zijn kinderen te maken en hun Eeuwige Vader te worden. Elkeen die dus een van deze tegenbeeldige „tijdelijke inwoners” of „immigranten” doodt, die zich met de Nieuwe-Wereldmaatschappij hebben verbonden, doodt een van Christus’ toekomstige kinderen, een der „andere schapen,” voor wie hij de Ene Herder, de Juiste Herder is, die afstand heeft gedaan van zijn ziel ten behoeve van al zijn schapen. — Joh. 10:16, NW.
14 Hij, „de mens Christus Jezus,” bezit derhalve de juiste verwantschap om wraak te oefenen, niet voor het bloed van één mens, maar voor het bloed van alle mensen die zijn gedood, en met de snelheid van een bloedwreker jaagt hij de gehele moordlustige menigte achterna. Hij zal hen op het slagveld van Armageddon allen achterhalen. Hij zal hen allen buiten de tegenbeeldige toevluchtsstad aantreffen, want die stad zal hun geen asyl verlenen.
15, 16. (a) Wie zal dus terecht te Armageddon de wijnpers treden? (b) Wie beeldt zich zelf in Jesaja’s profetie echter af als degene die de wijnpers treedt, en in welke bewoordingen
15 Terecht treedt dus Jezus te Armageddon de grote wijnpers van Gods gramschap, want daar zal doordat het leven uit de met bloedschuld beladen wereld wordt geperst, het onschuldige bloed worden gewroken hetwelk die wereld reeds heeft vergoten en nog zal vergieten totdat de Wreker de wereld ter verantwoording roept en genoegdoening eist. Jehovah beeldt zich zelf echter profetisch af als degene die de grote pers treedt om hen te verpletteren die geen broederlijke liefde hebben betoond jegens zijn volk, namelijk, Edom, de afstammelingen van Jakobs (Israëls) tweelingbroer. In de profetie staat in de volgende bewoordingen de tweespraak vermeld welke de profeet Jesaja en Jehovah voeren:
16 „Wie is het, die van Edom komt, in helrode klederen van Bozra [Edoms hoofdstad], die daar praalt in zijn gewaad, fier voortschrijdt in zijn grote kracht? Ik ben het, die in gerechtigheid spreek, machtig om [mijn volk] te verlossen. Waarom is dat rood aan uw gewaad, en zijn uw klederen als die van iemand die de wijnpers treedt? Ik heb de pers alleen getreden en van de volken was niemand bij Mij [geen van Jehovah’s getuigen behoeft met geweld op te treden om hem te Armageddon te helpen, en geen der goddelozen kan Hem weerstaan], Ik trad hen in mijn toorn en vertrad hen in mijn grimmigheid; toen spatte hun bloed op mijn klederen en Ik bezoedelde mijn ganse gewaad. Want een dag van wraak [tegen mijn vijanden] had Ik in den zin en het jaar van mijn verlossing [Mijner verlosten, St. Vert., namelijk, mijn verloste volk] was gekomen. En Ik zag rond, maar er was geen helper; Ik ontzette Mij, maar niemand bood steun. Toen verschafte mijn arm Mij hulp en mijn grimmigheid ondersteunde Mij. En Ik vertrapte volken in mijn toorn, maake hen dronken in mijn grimmigheid en deed hun bloed ter aarde stromen.” — Jes. 63:1-6, NBG.
17. Wie wordt evenwel door Jehovah gebruikt om te Armageddon de wijnpers te treden, en hoe beschrijft Johannes dit in zijn toekomstvisioen?
17 Maar Jehovah gebruikt de naaste bloedverwant van de gehele mensheid om de wijnpers te Armageddon te treden, de Bloedwreker die het recht heeft om voor zijn hemelse Vader het treden te verrichten, namelijk, „de mens Christus Jezus.” De apostel Johannes zag hem in een toekomstvisioen de vol geladen wijnpers te Armageddon ingaan en haar met een menigte hemelse metgezellen treden: „En ik zag de hemel geopend, en zie! een wit paard. En hij die er op zat, wordt Getrouw en Waarachtig genoemd, en hij oordeelt en voert oorlog in rechtvaardigheid. . . . hij is bekleed met een bovenkleed dat met bloed is bespat, en de naam waarmede hij wordt genoemd, is Het Woord van God. Ook volgden hem de legerscharen die in de hemel waren, op witte paarden, en zij waren in wit, rein, fijn linnen gekleed. En uit zijn mond komt een scherp lang zwaard te voorschijn, opdat hij de natiën daarmede kan slaan, en hij zal hen hoeden met een ijzeren roede. Ook treedt hij de wijnpers van de toorn der gramschap van God, de Almachtige. En op zijn bovenkleed, zelfs op zijn dij, heeft hij een naam geschreven, Koning der koningen en Heer der heren.” — Openb. 19:11-16, NW.
18. Waarom kunnen wij verwachten dat „al het rechtvaardige bloed” hetwelk sedert de vernietiging van Jeruzalem „op aarde is vergoten,” op de christenheid gewroken zal worden?
18 De stroom bloed van de verslagen natiën welke uit deze wijnpers van Armageddon zal vloeien, zal de afmetingen van een vloed aannemen. Negentien eeuwen geleden zeide Jezus in de tempel van Jeruzalem tot de joodse religieuze leiders, leraars en regeerders: „Ik zend tot u profeten en wijzen en openbare onderwijzers. Enkelen van hen zult gij doden en aan de paal nagelen, en enkelen van hen zult gij in uw synagogen geselen en van stad tot stad vervolgen; opdat over u kome al het rechtvaardige bloed dat op aarde is vergoten, van het bloed van de rechtvaardige Abel af [de eerste getuige van Jehovah, die een martelaar was] tot het bloed van Zacharia, de zoon van Be·rechʹja, die gij hebt vermoord tussen het heiligdom en het altaar. Voorwaar, ik zeg u: Dit alles zal over dit geslacht komen” (Matth. 23:34-36, NW). Kwamen ze over dat geslacht? Ja, want zevenendertig jaar nadat het gepeupel op aanzetten van de priesters, tot de landvoogd Pontius Pilatus had geschreeuwd: „Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen,” verwoestten de landgenoten van Pilatus, de Romeinen, na een beleg dat vier maanden had geduurd Jeruzalem en haar tempel, waardoor 1.100.000 personen werden gedood en 97.000 overlevenden over de gehele aarde werden verstrooid om een slavendood te sterven (Matth. 27:24, 25, NW). Kunnen wij dientengevolge verwachten dat ’al het rechtvaardige bloed dat sindsdien op aarde is vergoten’ over de ontrouwe christenheid, de huidige tegenhanger van het antichristelijke Jeruzalem, zal komen? Ja!
19. Wat kunnen wij met het oog hierop verwachten in verband met het Grote Babylon?
19 En wat kunnen wij dan verder nog verwachten in verband met die vierduizend jaar oude hoer, het Grote Babylon, die dronken is van het bloed van de heiligen en de getuigen van Jezus, in wie eveneens het bloed werd aangetroffen van de profeten en van allen die op aarde zijn afgeslacht? Omdat zij, zoals de bijbel zegt, over alle volken der aarde heerst, zal zij met alle volken die onder haar staan, waartoe ook de christenheid behoort, in Gods de gehele aardbol omvattende wijnpers worden geworpen. Men kan verwachten dat het bloed er dan in stromen uit zal gutsen.
20. Door wie en hoe wordt te Armageddon de wijnpers getreden, en hoe diep is de stroom van het sap dat uit de „wijnstok der aarde” wordt geperst?
20 Te Armageddon, dat nu voor de deur staat, zal de oogsttijd zijn aangebroken, en daarop de tijd van de wijntreders. Jehovah, de Opperste Wreker, geeft een teken, en Jezus Christus en zijn menigte treders springen onder luide juichkreten in de wijnkuip, niet barrevoets, maar te paard, gezeten op paarden van de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige,” om de geweldige „wijnstok der aarde” en haar overdaad aan goddeloze vruchten uit te persen. De Openbaring geeft een beeld van de geweldige omvang van de slachtpartij te Armageddon, wanneer daar staat te lezen: „Met luide stem riep hij tot hem die de scherpe sikkel had, zeggende: ’Zet uw scherpe sikkel er in en gaar de trossen van de wijnstok der aarde, want zijn druiven zijn rijp geworden.’ En de engel zette zijn sikkel in de aarde en oogstte de wijnstok der aarde, en hij wierp hem in de grote wijnpers van de gramschap Gods. En de wijnpers werd buiten de stad getreden, en er kwam bloed uit de wijnpers tot aan de tomen der paarden, over een afstand van zestienhonderd stadiën [ja, driehonderd kilometer].” — Openb. 14:18-20, NW.
21. (a) Wat wordt afgebeeld door de diepte van het druivensap, en wat wordt te kennen gegeven doordat de wijnpers „buiten de stad” wordt getreden? (b) Hoe kan iemand dan de wijnpers van Gods gramschap vermijden?
21 De grote wijnpers van Armageddon zal „buiten de stad” worden getreden en de paarden waarop Christus en zijn hemelse troepen zijn gezeten, zullen behoorlijk diep door het bloed waden, bijna zwemmen, zovelen zullen er tegen Jehovah God en zijn Koning der koningen opstaan. Denk niet sceptisch dat dit te gruwzaam is om waar te kunnen worden! Het is een illustratieve profetie welke in Gods Woord staat opgetekend, en zijn Woord gaat altijd in vervulling, en er is alle reden toe dat dit beeld bewaarheid zal worden. „Buiten de stad getreden,” betekent dat ze buiten het Nieuwe Jeruzalem getreden zal worden, buiten de theocratische organisatie, dus buiten de christelijke toevluchtsstad en buiten de Nieuwe-Wereldmaatschappij. Zijn er thans enigen die het willen vermijden in de wijnpers van Gods gramschap geworpen te worden om verpletterd te worden? Wacht er dan geen ogenblik mee de goddelijke Bloedwreker te ontvlieden. Sla de weg in waarvan staat aangegeven „Toevlucht! Toevlucht!” en vlied naar de toevluchtsstad onder de Hogepriester Jezus Christus. En blijf dan vast besloten, verstandig en dankbaar in die toevluchtsstad totdat Armageddon komt!