Een betere basis voor geloof
„Laat ons de toekomende dingen hooren, opdat wij het einde daarvan weten; verkondigt wat hierna komen zal, opdat wij weten dat gij goden zijt.” — Jes. 41:22, 23, OB.
1. Waarvan dient ons geloof niet afhankelijk te zijn?
GELOOF in de Bijbel steunt niet op hetgeen geleerden zeggen. Wanneer hun voortschrijdende kennis zich steeds meer aansluit bij de Bijbel, veroorzaakt dit nog niet dat zij Christenen worden. Zij houden nog steeds vast aan hun evolutiereligie. Evenmin is het geloof voor bekrachtiging van de archeologen afhankelijk. Hun ontdekkingen bevestigen slechts wat de Bijbel altijd heeft gezegd, maar deze bevestiging bekeert hen niet tot het Christendom. En wanneer er een duidelijke tegenspraak is tussen de Bijbel en de uitleg die zij aan een vondst geven, hellen zij over naar hun eigen inzicht en steunen niet op de Bijbel (Spr. 3:5, NBG). Wetenschap en archeologie zijn niet onontbeerlijk. Ze kunnen er wellicht toe dienen om ongelovigen en atheïsten tot bezinning te brengen en te maken dat dezen de Bijbel ernstiger gaan onderzoeken, maar het geloof dient voor zijn fundament niet van zulke studiën op wetenschappelijk en archeologisch gebied afhankelijk te zijn. Ons geloof dient niet afhankelijk te zijn van welk aan het licht gebracht punt van overeenstemming ook tussen de Bijbel en zulke wetenschappen als biologie en geologie. Deze overeenstemming op zichzelf maakt de Bijbel niet tot Gods Woord. Evenmin maakt welke bevestiging van de Bijbel ook door de archeologie dit boek tot Gods Woord. Het blote feit dat de Bijbel geschiedenis bevat die de archeologie thans heeft bevestigd, is niet het belangrijkste, want mensen kunnen ook ware geschiedenissen schrijven. Nauwkeurige geschiedenissen kunnen zowel door God als door mensen te boek worden gesteld.
2. Wat vormt een toets op inspiratie en goddelijke oorsprong voor dat wat is geschreven?
2 Maar alleen Jehovah God kan geschiedenis van tevoren laten optekenen. Met andere woorden, hij kan profeteren, de geschiedenis voorzeggen. Dit is de toetssteen waardoor goddelijke hoedanigheden en vermogens worden onthuld. Jehovah God verklaart dat dit vermogen van profetie alleen bij hem zijn oorsprong vindt, en dat zijn volk wegens de kennis die hij over de toekomst heeft, in het geheel geen onvoorziene gebeurtenissen behoeft te vrezen: „Wie is aan Mij gelijk? Laat hem dan spreken, Mij dat aantonen en uiteenzetten! Wie heeft vanaf de oudste tijden de komende dingen voorspeld? Laat ze ons eens melden, wat nog gebeuren moet! Vreest maar niet en wordt niet bang. Maar heb Ik het niet lang vooruit gezegd en aangekondigd? Weest zelf mijn getuigen: Is er buiten Mij een God?” (Jes. 44:7, 8, KB) Wanneer er enigen zijn die als goden met hem wensen te wedijveren, worden zij uitgenodigd hun beweringen, goddelijkheid te bezitten, waar te maken door hun vermogen om te profeteren te demonstreren: „Dat zij naderen en ons verkondigen hetgeen geschieden zal; verhaalt de vroegere dingen, hoe ze waren, opdat wij het ter harte nemen! of laat ons de toekomende dingen hooren, opdat wij het einde daarvan weten; verkondigt wat hierna komen zal, opdat wij weten dat gij goden zijt” (Jes. 41:22, 23, OB). Niet de bekwaamheid te schrijven wat wetenschappelijk gegrond is, telt dus, evenmin is het vermogen om op te tekenen wat geschiedkundig juist is, onontbeerlijk, doch het voortbrengen van dat wat profetisch nauwkeurig is, is belangrijk bij het vaststellen of het door God is geïnspireerd. Hij is de enige bron van profetische macht.
3, 4. Waarop vertrouwde Petrus voor bevestiging van Gods Woord, en waarom antwoordt gij aldus?
3 Petrus toonde aan dat dit vermogen, en niet wetenschappelijke of archeologische studiën, Gods Woord bevestigde. De vervulling van profetieën deed hem spreken over ’het woord dat nog meer was bekrachtigd’. Bij een zekere gelegenheid zeide Jezus tot een groepje van zijn discipelen: „Waarlijk ik zeg u dat er onder hen die hier staan, sommigen zijn die de dood in het geheel niet zullen smaken totdat zij eerst de Zoon des mensen in zijn koninkrijk zien komen.” Dit was een profetie. Ze werd spoedig vervuld: „Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes, zijn broer, mee en voerde hen mee op een hoge berg, waar zij alleen waren. En zijn gedaante werd voor hun ogen veranderd, en zijn gelaat scheen als de zon, en zijn klederen werden schitterend als het licht.” Uit een heldere beschermende wolk klonk Gods stem: „Deze is mijn Zoon, de Geliefde, die ik heb goedgekeurd; luistert naar hem” (Matth. 16:28; 17:1, 2, 5, NW). Dat deze verschijning in Koninkrijksheerlijkheid een vervulling was van de belofte die Jezus zes dagen eerder had gedaan, wordt ons door Petrus verzekerd. Toen hij sprak over de macht en tegenwoordigheid van Christus, zeide hij dat hij en anderen van deze glorierijke tijd van de komst in Koninkrijksmacht af wisten, niet op de basis van „kunstig verzonnen valse verhalen”, maar omdat zij „op de heilige berg” ’ooggetuigen van zijn luister waren geworden’. — 2 Petr. 1:16-18, NW.
4 Petrus verwees dus naar vervulde profetieën en omdat ze in vervulling waren gegaan, zeide hij, „is het profetische woord nog meer voor ons bekrachtigd.” Het visioen in vervulling van Jezus’ woorden bekrachtigde ook andere profetieën over de werkelijke komst of tegenwoordigheid in Koninkrijksmacht aan het einde van de tijden der natiën (Luk. 21:24). Naarmate er steeds meer profetieën worden vervuld, neemt het licht toe en wordt de overtuiging sterker, en wij moeten door deze dingen worden geleid en verlicht: „Daarom is het profetische woord nog meer voor ons bekrachtigd, en gij doet er goed aan, er aandacht aan te schenken als aan een lamp die in een duistere plaats schijnt, totdat de dag aanbreekt en een dagster opstaat in uw hart. Want dit eerst weet gij, dat geen profetie der Schrift voortkomt doordat de een of ander die uit zichzelf bekendmaakt. Want profetie werd nimmer door de wil van een mens voortgebracht, maar mensen hebben van Godswege gesproken zoals zij door heilige geest werden meegevoerd” (2 Petr. 1:19-21, NW). Deugdelijke wetenschappelijke bevindingen en ware geschiedkundige verhalen kunnen voortkomen door de wil van een mens, maar niet een profetie en haar vervulling.
5. Wat voor profeten zijn mensen? en hoe laat God zich met hen vergelijken?
5 Wij weten uit ervaring dat mensen niet nauwkeurig kunnen profeteren. In onze eigen generatie hebben mannen ons verteld dat de eerste wereldoorlog de wereld veilig zou maken voor democratie. Maar dit gebeurde niet. De Volkenbond zou de politieke uitdrukking van Christus’ koninkrijk op aarde zijn. Doch dit bleek niet zo te zijn. De tweede wereldoorlog zou de aarde van dictators bevrijden. Een grotere dictator heerst thans. De Verenigde Natiën zou de natiën in vredelievende samenwerking tot elkander brengen. Maar ze zijn verdeeld in oostelijke en westelijke blokken, en de twee partijen voeren hun woordenstrijd in de Verenigde Natiën en hun bloedige strijd op Korea. Neen, mensen zijn geen ware profeten. Zij doen veel voorzeggingen, maar zij vervullen niet veel. Met Jehovah God is het echter anders. Hij profeteert, en de vervullingen volgen. En logischerwijs, hoe meer wij van zijn profetieën in vervulling zien gaan, des te steviger houden wij vol vertrouwen vast aan de nog onvervulde woorden van God. Laten wij daarom, ten einde ons geloof in de Bijbel nog meer te sterken, enige van de vele vervullingen overdenken.
ENIGE TREFFENDE VERVULLINGEN VAN PROFETIEËN
6. Hoe werd Gods vermogen om te profeteren getoond in het geval van Tyrus
6 Ongeveer honderdvijftig jaar voordat Nebukadnezar de op het land gelegen stad Tyrus vernietigde, voorzeide Jesaja het, en verscheidene jaren voor deze gebeurtenis voorzeide zowel Jeremia als Ezechiël het. Maar tientallen jaren na deze gebeurtenis werd het nog steeds door Zacharia voorzegd. Waarom? Omdat ongeveer achthonderd meter van de aan de zeekust gelegen stad Tyrus in het water een eiland lag waarop de waterstad Tyrus was gebouwd, en toen Nebukadnezar de op het land gelegen stad omverwierp, waren de meeste inwoners met hun bezittingen naar de op het eiland gelegen stad geëvacueerd, en Nebukadnezar heeft deze stad nimmer ingenomen. Maar Alexander de Grote heeft haar in 333-332 v. Chr. wel ingenomen. Om dit gedaan te krijgen, maakte hij in het water een dam of een landbrug die naar het eiland leidde, en deze dam maakte hij van de ruïnes en het puin van de oude landstad Tyrus.a Aldus werden de woorden van Ezechiël volledig vervuld: „Uwe muren zullen zij nederwerpen, uwe kostbare huizen verwoesten; uwe steenen en uwe balken zullen zij in het water werpen.” (Jes. 23:1-13; Jer. 27:1-11; Ezech. 26:1-14, OB; Zach. 9:2-4). De volledige vervulling kwam, bijna tweehonderd jaar nadat Zacharia er over had gesproken, bijna driehonderd jaar nadat Jeremia en Ezechiël er over hadden gesproken, en meer dan vierhonderd jaar nadat Jesaja er over had gesproken!
7. Hoe werd het getoond in het geval van Ninive?
7 Vóór de val van Ninive had de profeet Nahum daaromtrent voorzeggingen gedaan: „Met een overstromende vloed zal hij aan zijn tegenstanders een einde maken. . . . De poorten der rivieren worden geopend, en het paleis smelt weg. En Ninive is gelijk een waterpoel, . . . Voor uw vijanden zullen de poorten van uw land wijd worden geopend; vuur zal uw grendelbomen verteren” (Nah. 1:8; 2:6, 8; 3:13, AT). Ninive werd in 632 v. Chr. door de Chaldeeën en de Meden omvergeworpen. Maar merk op hoe. De gezwollen rivier de Tigris maakte een bres in de stadsmuur en overstroomde de stad, waardoor de weg werd geopend voor een gemakkelijke intocht der vijandelijke legers. Een geschiedkundig verslag vermeldt dat de Assyrische koning in het paleis een grote brandstapel gereedmaakte waarop hij en velen van zijn bedienden en bijvrouwen stierven toen de fakkel er bij werd gehouden. Het verbranden en de plundering van de stad werden voltooid nadat de vijand de brandende en gedeeltelijk onder water staande stad was binnengekomen. Ofschoon Ninive thans door opgravingen bekend is, was de verwoesting er van zo volledig, dat het later gelijk een mythe werd. Wij lezen: „Zij werden ten zeerste geholpen door een plotselinge stijging van de Tigris, die een groot gedeelte van de stadsmuur meesleepte en de plaats onverdedigbaar maakte. Zo volledig was de verwoesting, dat het vergane Ninive in Griekse en Romeinse tijden gelijk een mythe werd. Onderwijl lag echter toch een gedeelte van de stad onder heuvels van schijnbare rommel begraven.”b Bij monde van zijn profeet Nahum heeft Jehovah haar lot en de wijze waarop ze ten onder zou gaan, voorzegd.
8, 9. Welke profetieën liet Jehovah optekenen aangaande Babylon?
8 Opmerkelijker nog zijn de profetieën over Babylon. Jaren voordat Juda in handen viel van Babylon, had Jeremia het voorzegd; hij had echter ook gezegd dat er na een zeventigjarige periode van verwoesting een herstelling zou volgen. Dit zou mogelijk worden gemaakt door de val van de Babyloniërs, op welke tijd er geen werkelijke strijd zou worden geleverd: „Babels helden houden op met strijden, zij zitten neer in de burchten, hun heldhaftigheid is verdwenen, zij zijn tot vrouwen geworden.” De eens zo sterke wereldmacht zou tot puinhopen worden: „Babel zal tot steenhopen worden, een verblijf van jakhalzen, een voorwerp van ontzetting en een aanfluiting, zonder inwoner” (Jer. 29:10; 51:30, 37, NBG). Dit is alles wat er tegenwoordig nog van Babylon over is, een hoop verlaten heuvels.
9 Een volle honderdvijftig jaar voordat de Joden in gevangenschap naar Babylon werden gevoerd, voorzeide Jesaja het, en meer dan tweehonderd jaren van tevoren voorzeide hij de herstelling die door de val van Babylon mogelijk gemaakt zou worden, terwijl hij zelfs de naam van de overwinnende generaal vermeldde. Nadat het goddelijke bericht verklaart dat Jehovah „het woord van zijn dienstknechten bevestigt en de voorzeggingen zijner boden vervult”, dat Kores als zijn herder dienst zou doen, dat Jeruzalem herbouwd zou worden en de fundamenten van de tempel zouden worden gelegd, gaat het verder: „Zo zegt de HERE tot zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik gevat heb om volken vóór hem neer te werpen: de lendenen van koningen omgord Ik; om deuren vóór hem te openen, geen poorten blijven gesloten. Ik zelf zal vóór u uitgaan en de oneffenheden effenen; koperen deuren zal ik verbreken en ijzeren grendels verbrijzelen.” — Jes. 13:17-22; 14:1, 4, 8, 12-16; 39:6, 7; 44:24-28, AT; 45:1, 2, NBG.
10, 11. Hoe gingen deze profetieën betreffende de val van Babylon en Israëls vrijlating en herstel voor ware aanbidding, in vervulling?
10 Als vervulling van deze profetieën nam Kores in 539 v. Chr. Babylon in. De stad bevond zich midden in een dronkenmansfeest, de poorten waren niet gegrendeld, en er werd door de verraste soldaten geen werkelijke tegenstand geboden. In zijn eerste regeringsjaar vaardigde Kores volgens het Schriftuurlijke bericht de volgende proclamatie uit: „Alle koninkrijken der aarde heeft de HERE [Jehovah], de God des hemels, mij gegeven en Hij heeft mij opgedragen Hem een huis te bouwen in Jeruzalem, in Juda. Wie nu onder u tot enig deel van zijn volk behoort — zijn God zij met hem, hij trekke op naar Jeruzalem, in Juda, en bouwe het huis van den HERE [Jehovah], den God van Israël, dat is de God die in Jeruzalem woont” (2 Kron. 36:22, 23; Ezra 1:1-3, NBG). Merk op dat hij zijn overwinning aan God toeschrijft. Op zijn eigen cylinders vermeldt hij zijn overwinning op Babylon en geeft de eer aan goddelijke hulp, en op een van zijn stenen zegt hij: „De grote goden hebben alle landen in mijn hand gegeven.”c
11 De Joden toe te staan naar Jeruzalem terug te keren om daar de ware aanbidding van Jehovah te herstellen, was in overeenstemming met Kores’ gedragslijn. Natuurlijk was Kores polytheïstisch en niet monotheïstisch in de aanbidding, daarom kunnen wij niet zeggen dat hij zelf een ware aanbidder van Jehovah werd. Jehovah gebruikte en manoeuvreerde Kores echter voor Zijn voornemen, zoals Ezra 1:1 en Jesaja 44:28 en 45:1 laten zien. Hij gebruikte Kores voor zijn voornemen doordat hij hem in 537 v. Chr. de Joodse herstelling tot stand liet brengen, evenals hij zeventig jaar eerder een andere heidense koning had gebruikt ten einde het trouweloze Juda in gevangenschap weg te voeren, en deze koning „Nebukadnezar, den koning van Babel, Mijn knecht” had genoemd (Jer. 25:9). Kores’ gedragslijn was echter, beelden tot hun vroegere heilige plaatsen te herstellen, want een van zijn cylinders luidt: „Ik bracht de goden tot hun heilige plaatsen terug.”d Kores erkende dat Jehovah de God der Joden was, en dat zijn tempel te Jeruzalem was geweest, derhalve hield zijn proclamatie het bevel in dat Jehovah’s aanbidding daar moest worden hersteld, „want hij is de God die in Jeruzalem is” (Ezra 1:3, AT). De gedragslijn van Kores buiten beschouwing gelaten, is het punt waar het echter om gaat dat Jehovah deze dingen eeuwen voordat ze geschiedden, heeft geweten en voorzegd.
12. Wat voorzeide Daniël in hoofdstuk 8 vers 3-8 van zijn boek?
12 Jehovah’s profetische vooruitziende blik op de opkomst en val van menselijke regeringen gaat voort. Terwijl Babylon nog de derde wereldmacht was en in die positie onneembaar scheen, stelde Daniël de identiteit vast van de vierde en de vijfde wereldmacht die zouden komen, en liet zien hoe deze op hun beurt ook weer ten onder zouden gaan. Wij lezen: „Ik [sloeg] mijn ogen op . . ., [ik] zag . . ., en zie, een ram stond voor den stroom; hij had twee horens, en die horens waren hoog, de ene echter was hoger dan de andere, en de hoogste rees het laatst op. Ik zag den ram stoten naar het Westen, naar het Noorden en naar het Zuiden, en geen enkel dier kon tegen hem standhouden; er was niemand die redden kon uit zijn macht, en hij deed naar zijn welgevallen en maakte zich groot. Maar terwijl ik nauwkeurig acht gaf, zie, daar kwam een geitebok van uit het Westen over de gehele aarde zonder de aarde aan te raken, en de bok had een opvallenden horen tussen zijn ogen. En hij kwam tot den ram met de twee horens, dien ik voor den stroom had zien staan, en rende op hem toe in zijn grimmige kracht; ik zag, dat hij tot vlak bij den ram kwam; verbitterd stiet hij den ram, brak zijn beide horens, en er was geen kracht in den ram om tegen hem stand te houden; hij wierp hem ter aarde en vertrad hem, en er was niemand die den ram uit zijn macht redde. De geitebok nu maakte zich boven mate groot, maar toen hij machtig werd, brak de grote horen af, en vier opvallende horens rezen in diens plaats op, naar de vier windstreken des hemels.” — Dan. 8:3-8, NBG.
13. Wat is de juiste uitleg van deze dingen, en hoe kwam de vervulling tot stand?
13 Wij worden niet in twijfel gelaten betreffende de juiste uitleg van deze dingen: „De ram dien gij gezien hebt, met de twee horens, doelt op de koningen der Meden en Perzen, en de harige geitebok op den koning van Griekenland, en de grote horen die tussen zijn ogen stond, dat is de eerste koning. En dat die afbrak en er vier in zijn plaats kwamen te staan: vier koninkrijken zullen uit het volk ontstaan, doch zonder zijn kracht” (Dan. 8:20-22, NBG). Enige jaren nadat Daniël er voor werd gebruikt deze gewichtige gebeurtenissen te voorzeggen, wierp de tweevoudige natie van Medo-Perzië Babylon omver en werd de vierde wereldmacht. Het wordt goed gesymboliseerd door de ram met de twee horens, bij welke de hoogste hoorn het laatst oprees, want de macht der Mediërs kwam eerst, maar de Perzische macht welke volgde, overtrof die der Mediërs in sterkte. Meer dan twee eeuwen nadat Daniël deze profetie had te boek gesteld, kwam Alexander de Grote tot macht en wierp Medo-Perzië terneer, en na zijn dood in 323 v. Chr. werd de vijfde wereldmacht van Griekenland in vier delen gesplitst, waarna elk deel door een van Alexanders vier generaals werd geregeerd: Ptolemaeus in Egypte, Seleucus in Azië, Lysimachus in Klein-Azië, en Cassander in Macedonië. Aldus werd het afbreken van de grote horen van de geitebok gevolgd door de vier kleine horens. Hoe totaal onmogelijk is het voor een mens, zulke verbazingwekkende voorzeggingen te doen, en hoe treffend bevestigt het de Bijbel als Gods geïnspireerde Woord!
VERVULLINGEN IN ONZE DAGEN
14. Welke tegenwoordige ontwikkelingen worden thans, zoals door Openbaring 17:8, 10-14 wordt aangetoond, vervuld?
14 Er wordt in Openbaring 17:8, 10-14 (NW) nog meer profetisch inzicht in de parade van menselijke regeringen ontvouwd: „Het wilde beest dat gij hebt gezien, was, maar is niet, en toch is het voorbestemd om uit de afgrond op te stijgen, en heen te gaan in de vernietiging. . . . En er zijn zeven koningen: vijf zijn er gevallen, een is er, de andere is nog niet gekomen, maar wanneer hij komt, moet hij een korte tijd blijven. En het wilde beest dat was maar niet is, is ook zelf een achtste koning, maar het heeft zijn bestaan te danken aan de zeven, en het gaat heen in de vernietiging. En de tien hoornen die gij hebt gezien, betekenen tien koningen, die nog geen koninkrijk hebben ontvangen, maar zij ontvangen wel één uur autoriteit als koningen met het wilde beest. Dezen hebben één doel, en daarom geven zij hun macht en autoriteit aan het wilde beest. Dezen zullen strijden tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen, omdat hij Here der heren en Koning der koningen is.” Op het tijdstip dat de apostel Johannes werd gebruikt om dit op te tekenen, waren er vijf wereldmachten gekomen en gegaan, de zesde, het Romeinse keizerrijk, bestond toen, en de zevende de Anglo-Amerikaanse wereldmacht, moest nog komen. Thans is het er, maar eveneens een achtste, de internationale combinatie die bekendstaat als de Verenigde Natiën, welke haar bestaan te danken heeft aan de natiën en van deze haar autoriteit ontvangt. Eerst heeft deze combinatie bestaan als de Volkenbond, ging daarna in de afgrond van inactiviteit en dood, maar is daar thans weer uit opgestegen als de tegenwoordige Verenigde Natiën. Deze combinatie en alle natiën zullen worden vernietigd wanneer ze in Armageddon tegen het Lam van God, Christus Jezus, strijden. Daarna zal Christus’ koninkrijk over een nieuwe aarde-regeling onbetwiste heerschappij voeren.
15. Welke profetieën werden er vervuld aangaande Christus’ eerste tegenwoordigheid, zowel met betrekking tot de chronologie als de werkelijke gebeurtenissen?
15 Er zijn vele andere even opmerkelijke profetieën. die in rechtvaardiging van de Bijbel als Jehovah’s geïnspireerde Woord, in vervulling zijn gegaan. De ruimte beperkt ons er toe slechts een korte beschouwing te geven van maar enkele profetieën betreffende de eerste tegenwoordigheid van Jezus als Messias en zijn tweede tegenwoordigheid als op de troon geplaatste Koning. Meer dan vijf eeuwen tevoren voorzeide Daniël het precieze jaar van de verschijning van de Messias, en toen dat jaar werd bereikt, verwachtten de Joden enige onthullingen in verband met de Messias (Dan. 9:24-27; Luk. 3:15). Daniëls profetie had eveneens voorzegd dat Jezus drie en half jaar later ter dood zou worden gebracht.e Andere profetieën in de Hebreeuwse Geschriften hadden voorzegd dat hij te Bethlehem uit een maagd zou worden geboren, zou worden gehaat, verworpen, door een volgeling voor dertig zilverlingen zou worden verraden, door valse getuigen zou worden veroordeeld, met zondaars aan een paal zou worden genageld, dat er om zijn klederen zou worden geloot, dat hij zou worden opgewekt, en vele andere punten (Ps. 16:10; 22:17, 19; 35:11; 41:10; 69:5; Jes. 7:14; 53:3, 8, 12; Mich. 5:1; Zach. 11:12). Eén Bijbelgeleerde heeft zelfs berekend dat „er driehonderd en twee en dertig onderscheiden profetieën in het Oude Testament staan die letterlijk in Christus zijn vervuld”. Een wiskundige heeft uitgerekend dat de kans dat één man al deze dingen zou vervullen, een op vier en tachtig gevolgd door zeven en negentig nullen, was!f De mogelijkheid dat dit gebeurt, is zo ondenkbaar, dat wij Jehovah moeten erkennen als de auteur van deze profetieën.
16. Welke chronologische en zichtbare aanwijzingen bewijzen dat wij ons thans in de tijd van zijn tweede tegenwoordigheid bevinden?
16 Wat de tijd van Christus’ tweede tegenwoordigheid betreft, Daniëls profetie verschaft ons er wederom de chronologie voor (Dan. 4:16). Er was uitgerekend dat de chronologie op het jaar 1914 n. Chr. duidde, en in het jaar 1879 vestigde De Wachttoren de aandacht op de betekenis van het jaar 1914. De Christelijke Griekse Geschriften voorzeggen vele zichtbare aanwijzingen die ten tijde van Christus’ tweede tegenwoordigheid waargenomen zouden kunnen worden, opdat mensen op aarde van zijn tegenwoordigheid zouden af weten, daar Christus zelf een geestelijk schepsel is en onzichtbaar is voor menselijke ogen (Joh. 14:19). Voorzegd waren wereldoorlog, hongersnood pestilentie, aardbevingen, afscheidingen in sekten, vervolging van zijn volgelingen, wereldwijde prediking van het goede nieuws over het opgerichte Koninkrijk, alom verbreide misdadigheid en algemene ineenstorting van zeden, en vele andere ontwikkelingen die wij sedert 1914 hebben gezien. Het geslacht dat van het begin van deze dingen getuige is, zal het overleven om te Armageddon het einde er van te zieng (Matth. 24:1-34; 2 Tim. 3:1-5, 13). Daarna zal er in een nieuwe wereld voor gehoorzame mensen eeuwig leven in eindeloze zegeningen beginnen. — 2 Petr. 3:13.
17. Waarom dient ons vertrouwen op Gods profetieën thans sterker te zijn dan ooit tevoren?
17 Maar kunnen wij op deze voorzeggingen over Armageddon en de nieuwe wereld van rechtvaardigheid, die zal volgen, ons vertrouwen stellen? Wel, indien iemand u honderdmaal de waarheid heeft gezegd, gaat gij dan plotseling aan hem twijfelen wanneer hij u iets nieuws vertelt? Indien gij nog nooit hebt bevonden dat hij een vervalser is, indien hij het honderdmaal bij het juiste eind heeft gehad, zult gij dan plotseling zonder reden aan zijn onkreukbaarheid twijfelen? Hoe onredelijk en onlogisch zou dat zijn! Jehovah heeft vele profetieën laten optekenen, en vele er van zijn op merkwaardige manieren in vervulling gegaan, zoals wij in deze studie hebben vernomen. De vervullingen van enkele van zijn profetieën liggen nog in de toekomst. Kunnen wij ons er niet in vol vertrouwen op verlaten dat ze op zijn bestemde tijd in vervulling zullen gaan, gezien het bericht dat hij heeft opgebouwd, de reputatie van waarheidsgetrouwheid die hij heeft verworven ondanks de tegengestelde meningen van geleerden en atheïsten en hogere critici? Zij hebben het zo dikwijls bij het verkeerde einde gehad, maar Jehovah nog nooit. Wanneer mensen dus zijn Woord betwisten en van oordeel zijn dat het onjuist is, dan weten wij dat de mensen onjuist zijn en God waarachtig is: „Laat God waarachtig worden bevonden, al wordt iedere mens een leugenaar bevonden, zoals er staat geschreven: ’Opdat gij in uw woorden gerechtvaardigd wordt en overwint wanneer gij wordt geoordeeld.” — Rom. 3:4, NW.
18. Wat is er gebeurd met wereldse personen die Gods Woord aanvielen?
18 Wanneer de wijsheid van deze wereld zich tegen de Bijbel keert, kan ze alleen maar een nederlaag lijden: „Er staat geschreven: ’Ik zal de wijsheid der wijzen doen vergaan, en ik zal de intelligentie van de intellectuelen negeren.’ Waar is de wijze? Waar de schriftgeleerde? Waar de redetwister van dit samenstel van dingen? Heeft God de wijsheid der wereld niet dwaas gemaakt?” (1 Kor. 1:19, 20, NW) De geleerden hebben hun kennis gebruikt om de Bijbel neer te halen, doch hun eigen verdere vondsten vernietigen hun theorieën en zij moeten er nog meer verzinnen. Aan de galg van de wetenschap die ze hadden opgericht om daaraan de Bijbel op te hangen, komen hun eigen theorieën om (Esther 7:10). Atheïsten en hogere critici gebruiken hun wereldse geschiedenis om te bewijzen dat de Bijbel vals is, maar wanneer er meer historische feiten worden opgegraven, keert hun eigen wapen zich tegen hen en rechtvaardigt de Bijbel. „Ze spanden een net voor mijn voeten, maar hun eigen voet werd er in verstrikt; ze groeven mij kuilen, zelf vielen ze er in” (Ps. 57:7, PC). Fundamentalisten beschuldigen ons er van dat wij door onze leringen God loochenen, en hun eigen leringen zijn heidens. Zij trachten de Bijbel te gebruiken om te bewijzen dat wij verkeerd zijn, en hij komt als een boemerang bij hen terug en bewijst dat zij heidens zijn. „In den kuil, dien zij dolven, zijn de heidenen verzonken, in het net, dat zij spanden, raakte hun voet verward.” — Ps. 9:16, Böhl.
19. Hoe wordt geloof verworven? en hoe kan het thans worden gesterkt?
19 De veelvuldige aanvallen die in deze tegenwoordige tijden op ons geloof worden gedaan, mogen dat geloof beproeven, maar wanneer het is gefundeerd op kennis en niet op lichtgelovigheid, zal het standhouden. „Beschouwt het een en al vreugde mijn broeders, wanneer u verschillende beproevingen overkomen, wetend, zoals gij weet, dat deze beproefde hoedanigheid van uw geloof volharding bewerkt” (Jak. 1:2, 3; 1 Petr. 1:6, 7, NW). Paulus schreef aan de Hebreeën: „Geloof is de stellige [zekere] verwachting van dingen waarop wordt gehoopt, . . . zonder geloof [is het] onmogelijk zijn welbehagen te winnen” (Hebr. 11:1, 6, NW). Wij moeten dus geloof bezitten, en onze verwachtingen betreffende het geloof moeten met zekerheid, vertrouwen, zonder weifelingen en twijfel, worden gekoesterd (Jak. 1:6-8). Een onwankelbaar geloof spruit voort uit kennis. Paulus zeide: „’Een ieder die de naam van Jehovah aanroept, zal worden gered’. Hoe zullen zij hem echter aanroepen in wie zij geen geloof hebben gesteld? Hoe zullen zij vervolgens geloof stellen in hem van wie zij niet hebben gehoord? . . . Het geloof volgt dus op het bericht” (Rom. 10:13, 14, 17, NW). Gij moet eerst het bericht van deze dingen uit Gods Woord horen voordat gij werkelijk geloof kunt opbouwen, een geloof dat niet lichtgelovig, bijgelovig of dood is, een geloof dat levend is en dat toont dat het levend is, door werken (Jak. 2:14-26). Dat geloof niet slechts blinde lichtgelovigheid is, doch is gebaseerd op kennis, wordt door Jezus’ gebed aangetoond: „Ik doe een verzoek, niet alleen voor dezen, doch ook voor hen die door hun woord in mij geloof stellen” (Joh. 17:20, NW). Door de woorden die worden gepredikt, zouden de toekomende nieuwe discipelen geloof stellen in Jezus. In vervulling gegane profetieën waarover wij thans hebben vernomen, bevestigen het geloof en staven de basis voor geloof.
20. Hoe kunnen wij tezamen met Gods Woord blijven bestaan?
20 „Het woord door Jehovah gesproken, blijft voor altijd” haalt de apostel Petrus aan (Jes. 40:8; 1 Petr. 1:25, NW). Jehovah God verzekert ons dat zijn Woord zal worden vervuld, dat het niet ledig tot hem zal wederkeren, maar het voornemen zal volbrengen waartoe hij het heeft uitgezonden (Jes. 46:10, 11; 55:11). Ja, Gods Woord zal blijven bestaan. Maar zullen wij er tezamen mede blijven bestaan? Zullen wij door onze studie er van en onze werken in overeenstemming er mede, ons geloof sterk genoeg maken om alle beproevingen te verduren, om alle aanvallen die er in deze laatste dagen tegen worden gericht, te weerstaan? Wij kunnen het indien wij studeren, want hoewel wereldse mensen ons graag besmeuren en zeggen dat alleen de onwetenden in de Bijbel geloven, bewijst de voortschrijdende kennis dat juist het tegenovergestelde waar is! Het zijn de opzettelijk onwetenden die hun ogen sluiten voor de rechtvaardiging van de Bijbel door middel van wetenschappelijke vondsten en archeologische opgravingen, en bovenal voor de rechtvaardiging er van die wordt getoond door het toenemende aantal van in vervulling gegane profetieën, welke onze tijden verlichten. Bestudeer daarom Gods Woord, handel er in overeenstemming mede, bouw op een rotsachtig fundament, en uw geloof zal standhouden tegenover de aanvallen van mensen in deze tijd en tegenover de storm van Armageddon later. Aldus kunnen wij tezamen met Gods Woord blijven bestaan en leven genieten in de voorzegde nieuwe wereld van rechtvaardigheid.
[Voetnoten]
a Archaeology and Bible History, bladzijde 262-264; Rimmers Internal Evidence of Inspiration, bladzijden 202–204.
b Westminster Dictionary of the Bible, de bladzijden 428, 429; zie ook de Proloog van Nebuchadnezzar, door G. R. Tabouis en Internal Evidence of Inspiration, bladzijde 204-206.
c The Bible and Archaeology, de bladzijden 54, 141.
d The Bible and Archaeology, bladzijde 141.
e Zie voor een uitvoerige beschouwing van deze chronologie De Wachttoren van 15 februari 1947.
f Archaeology and Bible History, bladzijde 284.
g De Wachttoren van 15 juli 1952 bevat een uitvoerige beschouwing van de chronologie van 1914 en de zichtbare aanwijzingen ter ondersteuning daarvan.