Pérgamum — „Waar de troon van Satan is”
DE EERSTE hoofdstukken van het bijbelboek Openbaring bevatten zeven boodschappen die aan evenveel gemeenten in Klein-Azië werden gezonden. Bij wat de apostel Johannes aan de gemeente in Pérgamum schreef, was het volgende inbegrepen: „Ik weet waar gij woont, namelijk waar de troon van Satan is; en toch blijft gij aan mijn naam vasthouden, en gij hebt uw geloof in mij niet verloochend, zelfs niet in de dagen van Antipas, mijn getuige, de getrouwe, die gedood werd aan uw zijde, waar Satan woont.” — Openb. 2:12, 13.
Waar lag deze stad Pérgamum eigenlijk? Wat is haar geschiedenis? Wat onderscheidde haar van andere steden? Waarom werd ze beschreven als „waar de troon van Satan is” en „waar Satan woont”?
Alle zeven gemeenten waaraan Johannes schreef, waren gelegen in wat toen bekend stond als de Romeinse provincie Azië, doch thans het westelijk deel van Aziatisch Turkije vormt. Pérgamum was de meest noordelijke zowel als de meest westelijke van die steden en lag zo’n tachtig kilometer ten noorden van Smyrna en minder dan vierentwintig kilometer van de Egeïsche Zee af. Thans ligt de mohammedaanse stad Bergama net even beneden de plaats waar vroeger Pérgamum lag.
Pérgamum „leunde” grotendeels tegen een steile heuvel die tussen twee zijtakken van de rivier de Kaïkos lag. Deze heuvel rees plotseling tot een hoogte van ruim 300 meter op en was, met uitzondering van zijn zuidelijke helling, bijzonder moeilijk te bestijgen. De stad werd terecht Pérgamum (Pérgamon, Pérgamus) genoemd, want de naam kwam van een stam die „burcht” of „vesting” betekent en trouwens ook aan ons Nederlandse woord burcht verwant is.
De plaats was ideaal gelegen, zowel voor een vesting als voor een hoofdstad, want ze beheerste het gebied kilometers in de omtrek. Geen wonder dat Alexander de Grote, toen hij zijn oosterse veldtocht begon, Barsine en haar zoon, de onwettige Herakles (Hercules), veiligheidshalve naar Pérgamum zond. En geen wonder dat enkele jaren later Lysimachus, een van de generaals onder wie Alexanders rijk na diens dood verdeeld werd, Pérgamum uitkoos om er heel wat van zijn schatten te bewaren: 9000 talenten, of ongeveer 10 miljoen dollar.1
ZIJN GESCHIEDENIS
De geschiedenis van Pérgamum gaat niet ver terug; het schijnt een nieuweling onder de steden van Klein-Azië geweest te zijn. Archeologen hebben kunstvoorwerpen opgegraven die teruggaan tot de achtste eeuw v.G.T.2 Pérgamum verschijnt in de geschreven geschiedenis voor het eerst in 399 v.G.T., toen Xenophon en zijn 6000 man huurtroepen, het overblijfsel van de beroemde terugtrekkende „tienduizend”, de stad bezetten. Gedurende zo’n vijftig jaar daarna was het een deel van een Perzische satrapie, waarna zijn bestuurder het onafhankelijk verklaarde, hetgeen het tot de tijd van Alexander bleef. Na Alexanders dood werd het een deel van het gebied dat in het jaar 301 v.G.T. Lysimachus toeviel.3
De schat die Lysimachus in Pérgamum achterliet, liet hij onder de hoede van een gouverneur, een zekere Phileteiros, een eunuch. Er bestaan een aantal lezingen over hoe hij eigenlijk heerser van Pérgamum en zijn omliggende land werd; het zij voldoende te zeggen dat hij in staat was voordeel te trekken van de roerige tijden en de rijkdom die hij in bewaring had en dat hij zowel in binnenlandse als buitenlandse zaken een scherpzinnig en tactvol regeerder bewees te zijn. Hij stichtte daarmee de dynastie der Attaliden en stelde het voorbeeld voor degenen die hem opvolgden. Zijn regering kenmerkte het begin van de rijzende ster van Pérgamum.
Na een regering van twintig jaar werd hij opgevolgd door een zoon van zijn broer die, na ongeveer een zelfde tijd geregeerd te hebben, op zijn beurt in 241 v.G.T. door Attalus I werd opgevolgd. Hij kwam bekend te staan om zijn grote rijkdom en voornamelijk omdat hij, door de invallende Galliërs in een veldslag een nederlaag toe te brengen, Pérgamum van de last bevrijdde schatting aan hen te betalen. Hierna riep hij zichzelf tot koning uit. Toen hij in 197 v.G.T. stierf, nam zijn zoon, Eumenes II, bezit van de troon; onder hem werd Pérgamum een van de grootste koninkrijken van het Oosten en bereikte het toppunt van zijn luister, grootte, welvaart en kunst, litteratuur en wetenschap. En, zo zou men eraan kunnen toevoegen, het werd een „Mekka” van heidense religie. Toen Eumenes II in 159 v.G.T. stierf, liet hij het koninkrijk aan zijn broer, Attalus II, na, daar zijn eigen zoon nog slechts een kind was. Deze broer nam de naam Philadelphus, of „zijn broer liefhebbend”, aan.4
Toen Philadelphus of Attalus II in 138 v.G.T. stierf, kwam de zoon van Eumenes II, namelijk Attalus III, aan de regering. Historici zijn het er niet over eens waarom zijn korte regering door zoveel bloedvergieten werd gekenmerkt, evenmin als zij het erover eens zijn waarom hij Pérgamum bij zijn dood in 133 v.G.T. aan Rome naliet. Sommigen zeggen dat de verdenkingen die hij koesterde over de plotselinge dood van zijn moeder, van wie hij zoveel had gehouden dat hij de titel Philometor, „zijn moeder liefhebbend”, aannam, en de dood van zijn vrouw, maakten dat hij zich in een orgie van moorden stortte, waarvan hij later alleen maar spijt had. Anderen evenwel rekenen ook de moord op zijn moeder tot zijn misdaden. Zo noemen sommigen het aan Rome vermaken van Pérgamum een verstandige daad, gezien de liberale politiek van Rome, terwijl anderen zeggen dat het alleen als een daad van een krankzinnige verklaard kan worden. Een onwettige broer daagde Rome met succes uit, maar slechts voor korte tijd, en in 130 v.G.T. werd het koninkrijk Pérgamum een Romeinse provincie.4
KENMERKEN VAN PÉRGAMUM EN ZIJN REGEERDERS
Pérgamum genoot 150 jaar lang onafhankelijkheid en de leden van zijn dynastie vormden een opvallende tegenstelling met die van andere rondom hem. In plaats van elkaars dood te beramen, zoals aan de orde van de dag was, spreidden zij genegenheid voor hun familieleden ten toon. Zo vermeldt de geschiedenis de tijd dat Eumenes II tijdens een reis door sluipmoordenaars werd belaagd en bewusteloos werd achtergelaten. Zelfs tot in Rome deed het gerucht de ronde dat hij gedood was en zijn broer nam dus de teugels van de regering in handen en huwde de vrouw van Eumenes II. Doch Eumenes II herstelde en begaf zich op de terugweg naar Pérgamum. Toen zijn broer dit hoorde, ontdeed hij zich onmiddellijk van zijn koninklijke gewaden en begaf zich op weg, zijn broer tegemoet. Toen Eumenes II zijn broer en zijn vrouw ontmoette, omhelsde hij hen en fluisterde zijn broer in het oor: „Maak geen haast met mijn vrouw, totdat je er zeker van bent dat ik dood ben.” En men beweert dat dit de enige aandacht was die hij ooit aan de kwestie schonk en dat hij hen daarna altijd met onverminderde genegenheid behandelde.5 Zo vermaakte hij in zijn testament niet alleen het koninkrijk aan zijn broer, maar hij beschikte dat zijn broer, Attalus II, tot zijn dood in feite als koning zou regeren, en dat pas dan zijn eigen zoon aan de regering zou komen. Hij eiste zelfs dat zijn weduwe de vrouw van zijn broer werd zodat er geen twijfel omtrent zijn autoriteit en recht zou bestaan, en dit was dezelfde vrouw die zijn broer tijdelijk tot vrouw had gehad toen hij dacht dat Eumenes was gedood.
Eén autoriteit verklaart betreffende Pérgamum:
„Zo de koningen van Pérgamum al in staat waren geduldig een rijk en bloeiend koninkrijk op te bouwen, te maken dat dit koninkrijk in Griekenland beroemd werd, het tegen aanvallen van hun naburen, zowel Grieken als barbaren, te beschermen, en als begunstigers van wetenschap en kunst op te treden, dan hadden zij dit te danken aan hun eigen bekwaamheid, aan hun gezonde economische politiek en nimmer aflatende pogingen de natuurlijke hulpbronnen van hun gebied te ontwikkelen.”6
In Pérgamum werden de elegante wandtapijten uitgevonden. Het was ook beroemd om zijn met goud doorweven kleding, de vestes Attilae, zijn aardewerk en kostbare zalven. Zijn heersers interesseerden zich zelfs voor de veefokkerij, tuinbouw en andere aspecten van wetenschappelijke landbouw. Zij waren ook letterkundigen, met zoveel liefde voor boeken, dat alleen Alexandrië een bibliotheek had die groter was dan die te Pérgamum. Volgens zeggen werd Ptolemaeus (V-?) van Egypte zo bevreesd dat zijn bibliotheek in Alexandrië door die van Pérgamum overschaduwd zou worden, dat hij een verbod uitvaardigde betreffende papyrus, waarop Egypte een monopolie bezat. Doch dit bleek een zegen voor Pérgamum te zijn, want een van zijn burgers vond perkament uit (dat zijn naam aan Pérgamum ontleende), een veel beter schrijfmateriaal. Toen Pérgamum een Romeinse provincie was, haalde Cleopatra Markus Antonius over haar Alexandrijnse bibliotheek aan te vullen met boeken uit de bibliotheek van Pérgamum, hetgeen hij deed, tot een aantal van 200.000 rollen.7
Pérgamum is ook beroemd om zijn beeldhouwkunst. Tot de voornaamste van de vele schatten die uit zijn ruïnes werden opgegraven, behoort een reusachtige fries ter lengte van 137 meter, die een gedeelte vormde van het grote altaar voor Zeus en een strijd tussen goden en reuzen voorstelde. Met betrekking hiertoe wordt ons verteld:
„Deze enorme fries . . . kan niet nalaten indruk op de bezoekers te maken door de afmeting van haar figuren, de kracht van de handeling, en de sterke geest van innerlijke bewogenheid waarvan het geheel doordrongen is en die het een zekere allure van moderniteit geeft. . . . De reuzen zijn zonderlinge samenstellingen met hoofden en lichamen van woeste en wrede barbaren, soms ook met menselijke benen, maar soms in plaats van benen twee lange slangen, waarvan de koppen met de reuzen zelf aan de strijd deelnemen . . . De goden zijn klaarblijkelijk inferieur in fysieke kracht, ja, een groot deel van de goddelijke strijders zijn godinnen. Toch worden de reuzen overal ten val gebracht en krimpen van pijn op de grond, . . . overal zegevieren de goden, maar behouden bij de overwinning veel van hun goddelijke kalmte.”8a
RELIGIE IN PÉRGAMUM
Afgezien van hun politiek, waren de regeerders van Pérgamum echte graecomanen, of liefhebbers van Griekse dingen. Dit was in het bijzonder waar met betrekking tot zijn heidense aanbidding, waarvan het een ware vesting was. Athene, de godin van de dichtkunst en wetenschap, stond in de aanbidding op de eerste plaats. Onder haar kwam de voornaamste van de Griekse goden, Zeus. Ook Dionysus, de god van de wijn, en Aphrodite, de godin der zinnelijkheid, traden op de voorgrond. Aesculapius had zijn eigen roem als de god der geneeskunde. Uit de grote school in verband met zijn eredienst kwam Galenus, de „vader der geneeskunde”. Andere godheden die in Pérgamum aanbeden werden, waren Apollo, Demeter, Eros, Herakles, Hermes, Poseidon, evenals een menigte mindere goden.9
Behalve geld verslindende tempels en prachtige heilige wouden die aan dergelijke goden waren gewijd, had men het grote altaar voor Zeus Soter. Het was vervaardigd uit marmer, meer dan 30 meter in het vierkant en bijna 15 meter hoog. Het had een enorme trap, en aan drie kanten zuilengalerijen. Het werd versierd door de eerder genoemde reusachtige fries. Hij bevindt zich thans in het museum van Berlijn en is wel het „meest indrukwekkende monument van beeldhouwkunst van de hand van Europeanen uit de oudheid” genoemd.10
Nog een opvallend kenmerk van heidense aanbidding in Pérgamum was zijn aanbidding van politieke regeerders. Zij geloofden niet in democratie, doch heersten min of meer als welwillende autocraten. Er werd hun van het begin af aan goddelijke afkomst en aanbidding toegekend. Attalus I werd, omdat hij zijn volk van de dreiging en het juk der Galliërs of Galáten had bevrijd, begroet als „Koning Attalus de Redder”. Het is dus niet verwonderlijk dat Pérgamum de eerste provinciale stad was die een tempel voor de aanbidding van de Romeinse keizer oprichtte. Het richtte zijn eerste voor keizer Augustus op, in 29 G.T., zijn tweede in de tijd van Trajanus (98-117 G.T.), en zijn derde in de dagen van Severus,11 die van 193-211 G.T. regeerde.
„WAAR DE TROON VAN SATAN IS”
Waarom verwees Johannes naar Pérgamum als „waar de troon van Satan is”?b Sommigen hebben gezegd dat dit kwam omdat Pérgamum de pleisterplaats of brug tussen de religie van het oude Babylon en die van Rome was. Inderdaad, zoals een historicus zegt: „De verslagen Chaldeeën vluchtten naar Klein-Azië en vestigden hun centrale college te Pérgamos”; hij zinspeelde hierbij op hun nederlaag in 539 v.G.T. Tegen de tijd dat Johannes echter zijn visioen in het boek Openbaring had opgetekend, in 96 G.T., was de zetel van „Babylon de Grote”, ofte wel het wereldrijk van valse religie, naar Rome verplaatst. — Openb. 14:8.12
Anderen zijn echter van oordeel dat deze woorden van toepassing zijn op Pérgamum omdat het een van de middelpunten van de aanbidding van Aesculapius was, welke god van de geneeskunde een slang tot zijn symbool had. Doch louter dit symbool zou nauwelijks voldoende zijn om deze religie de kenmerkende titel van „de troon van Satan” te geven; bovendien bestaat er geen bewijs dat dit symbool voor de eerste christenen een bedreiging inhield.
Weer anderen brengen Johannes’ woorden van toepassing op het Grote Altaar voor Zeus Soter waarom Pérgamum beroemd was. Weliswaar was dit altaar door zijn geweldige afmetingen zeer in het oog lopend, doch het schijnt niet redelijk de gevolgtrekking te maken dat louter door dit feit zou komen vast te staan waar de troon van Satan is. Wanneer wij bedenken dat Satan de onzichtbare „god van dit samenstel van dingen” wordt genoemd, is het duidelijk dat zijn troon iets meer dan louter een hoop stenen zou zijn. — 2 Kor. 4:4; Matth. 4:8-10.
Veeleer schijnt de redelijkste verklaring van Johannes’ woorden te zijn, dat het de tempel en de cultus van aanbidding van de keizer waren die ze op Pérgamum van toepassing deden zijn. Deze vorm van aanbidding vormde stellig een ernstige bedreiging voor de eerste christenen, en het kostte heel wat martelaren omdat de christenen hun rechtschapenheid handhaafden en weigerden te schipperen. Aangezien Openbaring 2:13 de troon van Satan in één adem met de marteldood van Antipas noemt, is het redelijk de gevolgtrekking te maken dat er verband bestaat tussen die twee, en dit zou het geval zijn als de troon van Satan betrekking had op de aanbidding van de keizer of de staat.
Een zelfs nog krachtiger reden om de woorden van Johannes zo uit te leggen is wellicht het feit dat het boek Openbaring niet uitsluitend werd geschreven tot nut van degenen die in de dagen van Johannes leefden, maar zelfs nog meer voor degenen in onze tijd, en thans heeft de aanbidding van de keizer door het geven van religieuze verering aan de staat zich wederom aan alle kanten geopenbaard. Men zag het in nazi-Duitsland, fascistisch Italië, en het valt waar te nemen in alle communistische en andere totalitaire landen en zelfs in enkele die democratieën beweren te zijn. De woorden van Openbaring 2:13 zijn voor allen die thans lijden ondergaan omdat zij een even vastberaden standpunt innemen als Antipas in de eerste eeuw, werkelijk een aanmoediging.
VERWIJSBRONNEN
1 Encyclopædia Britannica, 9e uitgave, Deel 18, blz. 538.
2 The Attalids of Pergamum — Hansen, blz. 10.
3 Pergamos (Duits) — J.L. Ussing, blz. 3, 4.
4 The Standard History of the World, Deel 3, blz. 1049-51.
5 Universal History — Goodrich, blz. 263, 264.
6 The Cambridge Ancient History, Deel 8, blz. 608.
7 Encyclopedia Americana, Deel 17, blz. 319.
8 Encyclopædia Britannica, Uitgave van 1959, Deel 10, blz. 818.
9 Die Kulte und Heiligtümer der Götter in Pergamum — Ohlenmutz.
10 Harper’s Bible Dictionary, blz. 538.
11 The Bible and Archeology — J.A. Thompson, blz. 414-417.
12 „Babylon the Great Has Fallen!” God’s Kingdom Rules!, blz. 331-333.
[Voetnoten]
a Hoewel de uitleg die onveranderlijk aan deze fries wordt gegeven, is dat ze een voorstelling is van de beschaafde inwoners van Pérgamum die de barbaarse Galliërs bestrijden, is het misschien, met het oog op de nadruk op de mystiek in Pérgamum, wel een logischer verklaring dat ze is gebaseerd op legenden, die door de jaren heen zijn overgeleverd van de zonen van God en de machtigen in Noachs dagen, zoals opgetekend in Genesis, hoofdstuk 6. — The Early Renaissance, door J.M. Hoppin.
b En passant zou kunnen worden opgemerkt dat deze beschrijving een opvallende tegenstelling vormt met de wijze waarop de Romeinen Pérgamum beschouwden, want zij spraken ervan als de meest verhevene, de allervoornaamste, de „boven alle steden van de Romeinse provincie Asia uitblinkende” stad.