-
Een bruidegom trekt ten oorlogDe Wachttoren 1968 | 15 januari
-
-
van het menselijke gezag op aarde, tégen Jehovah’s soevereiniteit in, te ondersteunen. Zij trachten de heersers het idee te geven dat zij kunnen winnen. In tegenstelling hiermee sporen Jehovah’s getuigen op aarde allen die dit willen ertoe aan, de overwinnende Krijgsman-Bruidegom om vrede te smeken nu er nog tijd voor is. Personen die dit wensen, kunnen de Bruidsklasse op aarde, die de leiding heeft over het prediken van het goede nieuws van het Koninkrijk, aanmoedigen en ter zijde staan door met hen een aandeel te hebben aan dit werk.
14. In welk opzicht is Jezus Christus „Koning der koningen en Heer der heren”, en wat wordt aangetoond door het feit dat die naam op zijn dij staat?
14 Het heeft voor regeerders en natiën geen enkele zin om zich tegen Gods gezalfde en op de troon geplaatste koning te verzetten, want „op zijn bovenkleed, ja, op zijn dij, draagt hij een naam geschreven: Koning der koningen en Heer der heren”. Hij staat boven hen allen. Op zijn dij, waar gewoonlijk het zwaard van gezag wordt gedragen, staat heel duidelijk zijn naam geschreven. De koningen der aarde hebben geweigerd die te lezen, in het bijzonder sinds 1914. De koningen en regeerders hebben van zichzelf, of tenminste van hun regeringsvorm, gedacht dat zij onsterfelijk zijn. Maar zij zijn allemaal sterfelijk. Hij alleen zal de strijd overleven en Hij zal de enige koning zijn die op het slagveld overblijft. — Openb. 19:16; 1 Tim. 6:14-16.
15. Waarom beschouwt Jezus het als een voorrecht, midden in de viering van zijn huwelijk een oorlog te mogen strijden?
15 Hoe prettig is het voor de Bruidegom, in het belang van zijn Bruid te kunnen handelen en díe leden van de Bruid te sparen die ook nog zijn uitgenodigd om de bruiloft bij te wonen en erop wachten tot dit ogenblik gekomen zal zijn! Hij heeft het voorrecht een oorlog te voeren die de naam van zijn Vader Jehovah zal rechtvaardigen en waardoor de roemrijke naam en het gezin van die roemrijke persoon van blaam wordt gezuiverd. Maar er valt nog meer te zeggen over de strijd. Vaak lezen wij over veldslagen en overwinningen uit de geschiedenis. Slechts zelden kunnen wij de daarbij betrokken strijdkrachten en het gevecht zelf van zeer nabij aanschouwen. Door nu de weinige overgebleven verzen van Openbaring hoofdstuk 19 te lezen, zult u nog meer vreugde putten uit het artikel in onze volgende uitgave dat deze verzen bespreekt.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1968 | 15 januari
-
-
Vragen van lezers
● Zacharia 8:19 noemt vier verschillende gelegenheden waarbij de joden moesten vasten. Wat werd hierdoor herdacht? — K.A., V.S.
De profeet Zacharia werd door God geïnspireerd om in Zacharia 8:19 te schrijven: „Zo zegt de HERE der heerscharen: Het vasten der vierde, vijfde, zevende en tiende maand zal voor het huis van Juda worden tot vrolijkheid en vreugde, ja tot blijde feesten; hebt dan de waarheid en den vrede lief.” Al deze vier perioden van vasten, hoewel niet door God geboden, duidden op droefheid en riepen droevige en rampspoedige gebeurtenissen in herinnering die te maken hadden met Jeruzalem en de Babylonische omverwerping ervan en het koninkrijk Juda in de zevende eeuw vóór onze gewone tijdrekening.
Door het „vasten der vierde . . . maand” werd blijkbaar herdacht dat de muren van Jeruzalem door de Babyloniërs doorbroken werden. Dit gebeurde op 9 Tammuz 607 v.G.T. en werd gevolgd door de gevangenneming van de Judese koning Zedekía. — 2 Kon. 25:2-7; Jer. 52:6, 7.
Volgens Zacharia 8:19 hielden de joden ook het „vasten der . . . vijfde . . . maand”. In de vijfde maand, of Ab, van het jaar 607 v.G.T. kwam Nebuzaradan, de overste van koning Nebukadnezars lijfwacht, naar Jeruzalem en „verbrandde het huis des HEREN [de tempel] en het koninklijk paleis; alle huizen van Jeruzalem” (Jer. 52:12-14; 2 Kon. 25:8-10). Het „vasten der . . . vijfde . . . maand” werd dus blijkbaar gehouden als herdenking aan de vernietiging van de tempel.
Toen de joden in 607 v.G.T. door de Babyloniërs gevangen genomen werden, „liet de bevelhebber van de lijfwacht [enigen van de armen van het land] achterblijven als wijngaardeniers en als landbouwers”. Gedalja werd als bestuurder over hen aangesteld. Hij
-