De rampspoed die alle religieaanhangers van de wereld te wachten staat
1. Hoe groot is de religieuze bevolking naar schatting, en welke uitwerking zal de val van dat religieuze rijk op de natiën hebben?
DE RELIGIEUZE bevolking van de wereld is enorm groot. Volgens de World Almanac van 1980 bestaat ze uit maar liefst 2.511.417.750 personen. Hiertoe behoren mensen die zich uitgeven voor christenen, joden, moslims, boeddhisten, hindoes en anderen. Wanneer dat intern verdeelde religieuze rijk instort, zal dit de meesten van de overlevende mensheid heel erg verbazen. De ontstellende uitwerking ervan wordt als volgt voorzegd: „Op het geluid dat Babylon veroverd is, zal de aarde stellig aan het schudden worden gebracht, en onder de natiën zal een geschrééuw worden gehoord.” „Luistert! Geschreeuw uit Babylon, en een grote ineenstorting uit het land der Chaldeeën, want Jehovah plundert Babylon met geweld, en hij zal stellig de grote stem uit haar doen vergaan, en hun golven zullen werkelijk onstuimig zijn als vele wateren. Het rumoer van hun stem zal stellig weerklinken. Want over haar, over Babylon, moet de gewelddadige plunderaar komen, en haar sterke mannen zullen stellig gevangen genomen worden. Hun bogen moeten verbroken worden, want Jehovah is een God van vergeldingen. Zonder mankeren zal hij vergelden.” — Jer. 50:46; 51:54-56.
2. (a) Met wat voor „stem” sprak het Babylon uit de oudheid tot de natiën, maar hoe verging haar „stem”? (b) Waarop blijkt haar hedendaagse tegenhangster volgens de beschrijving in Openbaring te rijden en wat zal het met haar doen?
2 De vervulling hiervan zal een weergaloze omwenteling betekenen in de aangelegenheden van deze wereld (Jer. 51:2, 60, 64). Als de Derde Wereldmacht uit de oude geschiedenis sprak Babylon met een „grote stem” van autoriteit. In 539 v.G.T. verging haar „stem” echter als gevolg van de onstuimige golven van veroverende invallers. Haar hedendaagse tegenhangster, Babylon de Grote, heeft met zelfs een nog dominerender „stem” gesproken. De hele wereld heeft geluisterd. In het bijbelboek Openbaring, hoofdstuk 17, wordt ze afgebeeld als een vrouw die wellustig bovenop een zevenkoppig wild beest zit, welk scharlakengekleurde beest een wereldorganisatie symboliseert. Zijn zeven koppen beelden de zeven achtereenvolgende wereldmachten af, helemaal tot de Anglo-Amerikaanse Wereldmacht van thans (Openb. 17:1-6). De tien horens van het beest „betekenen tien koningen” (Openb. 17:12). De derde van de zeven koppen beeldde het Babylonische Rijk af en de vierde het Medo-Perzische Rijk. Het religieuze Babylon de Grote heeft met alle zeven wereldmachten hoererij bedreven. Ze heeft geprobeerd ze alle als hun maîtresse te berijden. Ze hebben het religieuze mengsel dat in haar gouden beker zat, gedronken. Aangezien ze haar moe worden, zullen ze haar ten slotte haten en van hun rug werpen.
3. (a) Wat zou Jehovah volgens zijn bekendgemaakte voornemen tegen het oude prototype van Babylon de Grote brengen, en waarvandaan? (b) Waarom werden de Meden op zo’n opvallende wijze vermeld?
3 Dat het inderdaad dringend is Babylon de Grote onverwijld te verlaten, blijkt wel uit Jehovah’s woorden waarin hij zijn voornemen bekendmaakte „een verzameling van grote natiën uit het land van het noorden” tegen haar prototype uit de oudheid te brengen ten einde haar aan te vallen. Aangezien de „verzameling” een gecombineerde militaire strijdkracht onder het bevel van één persoon zou zijn, kon ze ook een „natie . . . uit het noorden” genoemd worden (Jer. 50:3, 8, 9). De profetie voorzei correct dat „de koningen der Meden” een belangrijke plaats onder die „verzameling” van natiën zouden innemen (Jer. 51:11). Er werd geen melding gemaakt van Perzen in de verzameling van natiën. Dit was geen toevallige vergissing, want Cyrus de Grote, die het opperbevel over de „verzameling” op zich nam, had enig Medisch bloed in zijn aderen. Nadat hij het koninkrijk van de Meden had veroverd, lijfde hij voornamelijk Medische soldaten in zijn leger in. Cyrus kwam na Jeremia’s tijd aan de macht.
4. Wie begon na Babylons val het eerst in die stad te regeren, en hoe had Daniël op juiste wijze voorzegd wie in het Medo-Perzische Rijk de belangrijkste plaats zou gaan innemen?
4 Toen Babylon in 539 v.G.T. viel, was Daríus de Meder, die daar begon te regeren, tweeënzestig jaar oud (Dan. 5:30, 31). In Daniël 8:3 werd met betrekking tot het Medo-Perzische Rijk terecht opgemerkt dat het Perzische deel later de belangrijkste plaats zou gaan innemen. Cyrus de Pers was degene die het bevel uitvaardigde dat de verbannen joden naar hun eigen land moesten terugkeren. — Ezra 1:1-4.
5. (a) Met welke windrichting wordt Jehovah met betrekking tot vernietigingsdaden in verband gebracht? (b) Wie zou hij, volgens zijn bekendgemaakte voornemen als zijn knots gebruiken om natiën en koninkrijken te verpletteren?
5 Evenals in het geval van Jeruzalems vernietiging, die voordien in 607 v.G.T. had plaatsgevonden, zou de vernietiging die Babylon zou treffen, uit het „noorden” komen (Ezech. 1:4; 9:2; Jer. 50:41; 51:48). Met betrekking tot richting brengt Psalm 75:6, 7 God klaarblijkelijk met het noorden in verband, want daar lezen wij: „Noch uit het oosten noch uit het westen, noch uit het zuiden komt verhoging. Want God is de rechter. Hij vernedert deze en verhoogt gene.” Via de noordelijke route trok koning Nebukadnezar van Babylon in 609 v.G.T. tegen Jeruzalem en haar opstandige koning, Zedekía, op. Twee jaar later kon „de inwoonster van Sion” uitroepen: „Nebukadrezar, de koning van Babylon, . . . heeft mij opgeslokt als een grote slang [of draak]” (Jer. 51:34, 35). Betreffende het aandeel dat Jehovah God aan Jeruzalems vernietiging had, citeert Jeremia de woorden die Jehovah destijds in 614 v.G.T. over Nebukadnezar als zijn terechtstellingsinstrument sprak: „Gij zijt mij een knots, als oorlogswapens, en door u zal ik stellig natiën [Juda, Egypte, Moab, Ammon, Edom en andere] verpletteren, en door u wil ik koninkrijken in het verderf storten. . . . en door u wil ik stadhouders en regenten verpletteren.” — Jer. 51:20-23.
6. Wat zou Jehovah, zoals hij na de voorgaande woorden verklaarde, Chaldea’s bewoners vergelden?
6 En wat daarna, o Jehovah? „Ik wil aan Babylon [niet aan Nebukadnezar] en aan al de bewoners van Chaldea al hun slechtheid vergelden die zij in Sion [of Jeruzalem] voor ulieder ogen hebben bedreven.” — Jer. 51:24, 59, 60.
7. Welke oorlogsroep hief Jehovah in 614 v.G.T. tegen Babylon aan, en wie gaven hieraan gehoor?
7 In de dagen van Nebukadnezar en zijn opvolgers lag het Rijk van de Meden aan de andere zijde van de rivier de Tigris, ten oosten en noorden van het Babylonische Rijk. Als een vervulling van de profetieën trok Cyrus de Grote, vergezeld van Daríus, de koning der Meden, uit het noorden tegen het land van de Chaldeeën en zijn hoofdstad, Babylon, op. Deze vernielers en plunderaars van Babylon gaven gehoor aan de oorlogsroep die Jehovah reeds in 614 v.G.T. had uitgevaardigd:
„Heft een signaal op in het land. Blaast een horen onder de natiën. Heiligt tegen haar de natiën. Roept tegen haar op de koninkrijken Ararat, Minni en Askenaz [in het noorden]. Stelt tegen haar een werfofficier aan. Laat de paarden optrekken als borstelige sprinkhanen. Heiligt tegen haar de natiën, de koningen van Medië, zijn stadhouders en al zijn regenten en heel het land van ieders heerschappij. En laat de aarde schudden en hevige smarten lijden, want tegen Babylon zijn de gedachten van Jehovah opgerezen, om het land van Babylon tot een voorwerp van ontzetting te maken zonder bewoner.” — Jer. 51:27-29.
8. Wie heiligt Jehovah voor dienst tegen Babylon de Grote, en wanneer komt haar vernietiging? Na de vrijlating van wie?
8 Jehovah ging ertoe over de Perzische Cyrus de Grote te „heiligen” voor Zijn militaire dienst tegen het Babylon uit de oudheid. In Jesaja 44:28 tot en met 45:7 wordt Cyrus met name vermeld en noemt Jehovah hem „mijn herder” en een „gezalfde”. Hij was een afbeelding van Jehovah’s Grotere „Herder”, Jezus Christus, door bemiddeling van wie Jehovah datgene vernietigt wat door het Babylon uit de oudheid werd afgebeeld, namelijk Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie. Sinds het jaar 1919 heeft Jehovah, via zijn Grotere Cyrus, zijn opgedragen volk reeds uit gevangenschap aan het wereldrijk Babylon de Grote bevrijd. Haar definitieve vernietiging zal door bemiddeling van deze zelfde Grotere Cyrus komen, en wel in de komende „grote verdrukking” die in Openbaring 7:13, 14 is voorzegd.
HET FALEN VAN DE „GODEN” EN „GODINNEN”
9. Welke godheden had het Babylon uit de oudheid, en wat schaduwde de manier waarop ze het hoofd boden aan de rampspoed af met betrekking tot wat Babylon de Grote in de „grote verdrukking” zal overkomen?
9 Het Babylon uit de oudheid had, behalve de magie-beoefenende priesters, ook zijn godheden, zoals Bel, Merodach (Mardoek), Sukkoth-Benoth, Nebo, de godin Isjtar (Astoreth) en andere goden (Jer. 50:2; 51:44; 2 Kon. 17:30; Jes. 46:1, 2). Waarom hebben deze goden het oude Babylon niet kunnen redden? Het antwoord is dat die afgodische godheden geen goden waren (1 Kor. 8:5, 6). Hun falen vormt een afschaduwing van het onvermogen van alle godheden van Babylon de Grote om haar van de rampspoed te redden die haar in de „grote verdrukking” zal treffen. Het ontbreekt haar niet aan goden en godinnen. In het geval van het hindoeïsme zijn er naar verluidt driehonderd dertig miljoen godheden, met inbegrip van de drieëenheid Brahma, Visjnu en Shiva (The Americana, bladzijde 196, uitgave van 1929). Ook zijn er de goden van de Afrikaanse stammen en van de vodouïsten, de godheden van de boeddhisten en van de confucianisten, en niet te vergeten de „drieënige God” van de christenheid. Ze bezitten niet de macht redding te verschaffen.
10. Wie zal in de komende strijd waarin zal moeten worden getoond wie werkelijk over goddelijke hoedanigheden beschikt, de enige blijken te zijn die deze hoedanigheden werkelijk bezit?
10 In de komende strijd waarin zal moeten worden getoond wie werkelijk over goddelijke hoedanigheden beschikt, zal het een zaak zijn van de Almachtige God Jehovah contra al die goden en godinnen van het wereldrijk van Babylonische valse religie. Satan de Duivel, de onzichtbare god van dit samenstel van dingen, zal niet kunnen bewijzen dat de vele godheden van Babylon de Grote de goden zijn naar wie men moet opzien om redding te verkrijgen (Ef. 2:2; 2 Kor. 4:4). Alleen Jehovah zal zegevierend uit het conflict te voorschijn komen als de ene levende en ware God, de Redder.
11. Welke zichtbare werktuig gebruikt Jehovah in de vernietiging van Babylon de Grote, en wat zegt Openbaring 17:11 over dat werktuig?
11 In de komende ’strijd der goden’ zal Jehovah zijn Grotere Cyrus, Jezus Christus, niet zichtbaar gebruiken om Babylon de Grote omver te werpen. Hij zal de zichtbare vertegenwoordigers van de Achtste Wereldmacht van de bijbelse geschiedenis Babylon de Grote laten aanvallen. Laatstgenoemde wereldmacht — nu de Verenigde Naties — is het werktuig dat wereldse natiën in 1919 hebben beraamd en sindsdien hebben gebruikt in hun poging wereldvrede en zekerheid te bewaren. Deze door mensen ontworpen instelling heeft op het ogenblik een „verzameling” van honderd tweeënvijftig natiën achter zich. Ze wordt karikaturistisch afgebeeld als een scharlakengekleurd wild beest met zeven koppen en daarop tien horens, terwijl Openbaring 17:11 over dit beest zegt: „[Het] is ook zelf een achtste koning, maar spruit voort uit de zeven [koppen], en het gaat de vernietiging tegemoet.” Voordat dit beest in „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon wordt vernietigd, laat Jehovah deze Achtste Wereldmacht een verbluffende overwinning behalen, maar niet op hem. — Openb. 16:14, 16.
12. Door wie wordt het „wilde beest”, sinds het in 1919 door middel van stemming tot bestaan was gekomen, bestuurd, maar wat zal het „beest” volgens Openbaring 17:15-17 met zijn berijdster doen?
12 Sinds het symbolische scharlakengekleurde beest in het naoorlogse jaar 1919 door middel van stemming tot bestaan is gekomen, heeft het de religieuze „hoer”, Babylon de Grote, als een koningin op zijn rug laten rijden om erdoor bestuurd te worden (Openb. 17:18). Gedurende de „grote verdrukking” en als Gods uur ervoor is aangebroken, kunnen Zijn woorden in Openbaring 17:15-17 als een startsein worden opgevat: „De wateren die gij [Johannes] gezien hebt, waar de hoer zit, betekenen volken en scharen en natiën en talen. En de tien horens die gij gezien hebt, en het wilde beest, die zullen de hoer haten en zullen haar woest en naakt maken, en zij zullen haar vleesdelen opeten en zullen haar geheel met vuur verbranden. Want God heeft het hun in het hart gegeven zijn gedachte uit te voeren, ja, hun ene gedachte uit te voeren door hun koninkrijk aan het wilde beest te geven, totdat de woorden van God volbracht zullen zijn.”
13, 14. (a) Wat zullen de politieke elementen, overeenkomstig Jehovah’s voorkennis, met de „hoer” doen? (b) Wat zullen die overwinnaars van haar onmiddellijk daarna ten aanzien van Jehovah’s Getuigen doen, en waarop zal hun handelwijze uitlopen?
13 Zoals aldus was voorzegd, hebben de natiën die zich bij haar aansloten, eerst aan de Volkenbond en vervolgens aan de opvolgster ervan, de organisatie der Verenigde Naties, de kracht verleend om „remmend” te werken, zodat wereldvrede en zekerheid bewaard zouden kunnen blijven. Jehovah bracht hen er niet toe dit te doen, maar aangezien Jehovah vooruit kan zien, uitte hij zijn voorkennis in zijn geschreven Woord. Hij voorzei verder dat die natiën, die zich tot een „verzameling” zouden combineren, genoeg zouden krijgen van de last van die internationale bemoeial in politieke aangelegenheden, de hoer Babylon de Grote. Als ze van de rug van dat internationale, vrede-bewarende lichaam wordt gegooid en uiteindelijk met vuur wordt verbrand, zullen de christelijke getuigen van Jehovah niet bevreesd worden door de „rampspoed” die haar overkomt. Uit Gods Woord weten zij dat zij hier op aarde de hemelse „Heer der heren en Koning der koningen”, Jezus Christus, vertegenwoordigen en dat dit er de reden voor vormt dat de veroveraars van Babylon de Grote zich in hun overwinningsroes tegen hen zullen keren als de laatste overgebleven hindernis voor de uitoefening van hun wereldheerschappij. Jehovah’s Getuigen worden hier in de profetie van Openbaring 17:13, 14 als volgt van tevoren over ingelicht:
14 „Dezen [de politieke elementen die in de Verenigde Naties zijn vertegenwoordigd] hebben één gedachte, en daarom geven zij hun kracht en autoriteit aan het wilde beest. Dezen zullen strijden tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen, omdat hij Heer der heren en Koning der koningen is. Ook de geroepenen en uitverkorenen en getrouwen met hem zullen dit doen.”
15, 16. (a) Wat betekent die uiteindelijke botsing in verband met wereldheerschappij in werkelijkheid? (b) Welke blik in de toekomst vergunt de apostel Johannes ons met betrekking tot deze gebeurtenis, en hoe loopt het af?
15 Dit militaire treffen is niets anders dan de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” in de wereldsituatie die Har–mágedon wordt genoemd (Openb. 16:13-16). Onder Jehovah’s bescherming zullen zijn getuigen op aarde getuige zijn van de „oorlog” die in Openbaring 19:11-21 wordt beschreven. De christelijke apostel Johannes vergunt ons een blik in de toekomst en laat zien hoe deze laatste botsing in verband met de strijdpunten van wereldheerschappij zal verlopen. Hij beschrijft de afloop van de oorlog als volgt:
16 „Ik zag het wilde beest en de koningen der aarde en hun legers vergaderd om de oorlog te voeren tegen degene die op het paard zat [Jehovah’s veldmaarschalk, Jezus Christus] en tegen zijn leger [van hemelse engelen]. En het wilde beest werd gegrepen, en met hem de valse profeet [de Anglo-Amerikaanse Wereldmacht] die voor zijn ogen de tekenen had verricht waarmee hij degenen had misleid die het merkteken van het wilde beest hadden ontvangen en degenen die aanbidding geven aan zijn beeld [de Verenigde Naties]. Levend werden zij beiden in het vurige meer geslingerd, dat met zwavel brandt. De overigen echter werden gedood met het lange zwaard van degene die op het paard zat, welk zwaard uit zijn mond te voorschijn kwam. En alle vogels [in vers 17 en 18 genoemd] werden verzadigd van de vleesdelen van hen.”
17. Waaraan komt met deze rampspoed voor de atheïstische politieke elementen een einde, en wat gebeurt er vervolgens ten aanzien van onzichtbare elementen?
17 Met die vernietiging van alle atheïstische elementen van dit door de Duivel beheerste samenstel van dingen zal de in Openbaring 7:14 genoemde „grote verdrukking” eindigen. Vervolgens zullen de onzichtbare wereldheerser, Satan de Duivel, en al zijn demonenengelen gedurende de dan volgende duizend jaren gebonden en in de afgrond geworpen worden. — Openb. 20:1-3.
18. Wat toont Gods Woord aan met betrekking tot de vraag of die grootste oorlog van alle oorlogen onze aarde geheel ontvolkt zal achterlaten?
18 Zal die grootste oorlog van alle oorlogen te Har–mágedon een aarde achterlaten die geheel van alle menselijke leven is beroofd? Toen de oude wereld in Noachs tijd door de vloed eindigde, ontvolkte dit de aarde niet, want acht menselijke overlevenden kwamen uit de wereldomvattende vloed te voorschijn (2 Petr. 2:5). Noachs God, Jehovah, heeft de aarde „ter bewoning” geformeerd (Jes. 45:18). Bij monde van de profeet Jesaja voorzei Jehovah de Perzische veroveraar, Cyrus de Grote, bij zijn persoonlijke naam, en deze bevrijder van de verbannen joden werd verwekt ten einde de Grotere Bevrijder, Jezus Christus, af te beelden. In de komende „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon zal Jezus Christus de overwinning op alle aardse vijanden van Jehovah en zijn volk behalen en die vijanden van Gods koninkrijk doden. Jezus Christus zal dit terechtstellingswerk niet doen ten koste van alle leden van het overblijfsel van zijn door de geest verwekte, gezalfde volgelingen die nog op aarde zijn, want in dat geval zou er geen sprake zijn van een volledige overwinning van de zijde van Gods koninkrijk. Hoe staat het verder met de „grote schare” getrouwe metgezellen van dat gezalfde overblijfsel? In Openbaring 7:9-15 wordt duidelijk verklaard dat deze „grote schare” de „grote verdrukking”, die in Har–mágedon haar hoogtepunt bereikt, zal overleven.
DE NADERENDE „RAMPSPOED” AANGEKONDIGD
19, 20. (a) Wie moet, voordat de wereldrampspoed uitbreekt, hierover worden ingelicht? (b) Hoe illustreerde Jehovah deze aankondiging in Jeremia’s tijd?
19 Die wereldrampspoed staat voor de deur! Dit moet worden aangekondigd aan Babylon de Grote, die de gehele wereld overheerst. Dat dit haar moet worden aangekondigd, werd destijds in de dagen van de profeet Jeremia, ja, helemaal in 614 v.G.T., geïllustreerd. Hij vertelt ons hierover:
20 „Het woord dat de profeet Jeremia gebood aan Seraja, de zoon van Neria, de zoon van Machseja, toen deze met Zedekía, de koning van Juda, naar Babylon ging in het vierde jaar dat hij koning was, en Seraja was de kwartiermeester. En Jeremia ging ertoe over in één boek al de rampspoed te schrijven die over Babylon zou komen, ja, al deze woorden die tegen Babylon geschreven zijn. Voorts zei Jeremia tot Seraja: ’Zodra gij te Babylon komt en haar werkelijk ziet, dan moet gij al deze woorden hardop lezen. En gij moet zeggen: „O Jehovah, gijzelf hebt tegen deze plaats gesproken, om haar af te snijden, zodat er geen inwoner in blijke te zijn, hetzij mens of zelfs huisdier, maar dat ze tot onbepaalde tijd niets dan verlaten woestenijen worde.” En het moet geschieden dat wanneer gij ermee klaar zult zijn dit boek te lezen, gij er een steen aan zult binden, en gij moet het midden in de Eufraat werpen. En gij moet zeggen: „Zo zal Babylon wegzinken en nooit weer opstaan wegens de rampspoed die ik over haar breng, en zij zullen zich stellig afmatten.”’” — Jer. 51:59-64.
21, 22. Hoe werd datgene wat Seraja deed op profetische wijze in het boek Openbaring geïmiteerd, en met welke begeleidende woorden?
21 Wat Seraja, de broer van Baruch, de zoon van Neria, moest doen ten einde de omverwerping van het Babylon uit de oudheid te illustreren, vinden wij nog eens in het boek Openbaring. De schrijver, de christelijke apostel Johannes, beschrijft eerst de vernietiging van de internationale religieuze „hoer”, Babylon de Grote, en vervolgt dan met te zeggen:
22 „En een sterke engel hief een steen op gelijk een grote molensteen en slingerde hem in de zee, zeggende: ’Zo zal Babylon, de grote stad, met een snelle worp worden neergeslingerd, en ze zal nooit meer gevonden worden. . . . Geen stem van een bruidegom en van een bruid zal ooit nog in u worden gehoord, omdat uw reizende kooplieden de hooggeplaatste personen der aarde waren, want door uw spiritistische praktijken werden alle natiën misleid, ja, in haar werd het bloed gevonden van profeten en van heiligen en van allen die op de aarde geslacht zijn.”’ — Openb. 18:21-24.
23. (a) Waarom zal de vreugde van de atheïstische veroveraars van Babylon de Grote van korte duur zijn? (b) Wat zullen die atheïsten dan derhalve proberen te doen, en met welke gevolgen?
23 De vreugde waaraan de atheïstische „koningen” of politieke heersers zich zullen overgeven nadat zij Babylon de Grote in de zee van vernietiging hebben gestort, zal van korte duur zijn. Met hun eigen ogen zullen zij aanschouwen dat er nog steeds veel overlevende aanbidders van de levende God Jehovah zijn, namelijk het gezalfde overblijfsel van de Jeremiaklasse en ook hun loyale metgezellen, de „grote schare” die de apostel Johannes van tevoren in het visioen zag. Dezen zullen eveneens moeten worden aangepakt. Wanneer die politieke heersers alle aanbidding van de aarde trachten uit te wissen door het overblijfsel en hun metgezellen aan te raken, zal het zijn alsof zij hun hemelse Meester, Jezus Christus, de Grotere Cyrus, aanraken. Dit zal oorlog met hem te Har–mágedon beduiden. De oorlog die dan zal uitbreken, zal de radiologische oorlogvoering, die de natiën thans onder zichzelf trachten te voorkomen, alleszins overtreffen, want uit het onzichtbare rijk zullen Jezus Christus en zijn leger van hemelse engelen deze overmoedige aanvallers van Jehovah’s Getuigen een vernietigende slag toedienen.
24. Wie zullen het voorrecht hebben ooggetuigen van die „oorlog van de grote dag” te zijn, en hoe zullen zij reageren, ook al hebben zij er geen aandeel aan?
24 Wat zal het een groots voorrecht zijn een ooggetuige van de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” te Har–mágedon te mogen zijn! Onder zijn bescherming en zonder aan de strijd te hoeven deelnemen, zullen het overblijfsel van de Jeremiaklasse en hun toegewijde metgezellen dat voorrecht hier op aarde, het strijdtoneel, genieten. Dat zij „de dag der wraak van de zijde van onze God” hebben bekendgemaakt, zal aldus rijkelijk worden beloond; hun werk zal niet tevergeefs zijn geweest (Jes. 61:2). Wie kan zich thans een voorstelling maken van de intense vreugde waarin zij zich te zamen met alle heilige engelen van de hemel onder Christus, zullen verheugen?
25. (a) Welke gelegenheid zal de „grote schare” overlevenden na de „oorlog” worden geboden? (b) Waartoe dient het vooruitzicht op zulke grootse dingen Jehovah’s volk thans aan te sporen?
25 Stralend van vreugde zullen deze levende voorbeelden van Jehovah’s beschermende macht zijn nieuwe samenstel van dingen op een gereinigde aarde binnengaan. De gelegenheid zal zich dan voordoen een wereldomvattend paradijs te herbouwen, waarin de getrouwe „grote schare” zich tot in alle eeuwigheid zal verheugen. Welke aansporing dient het vooruitzicht op al deze grootse dingen aan allen te geven die thans tot „mijn volk”, Jehovah’s volk, gerekend willen worden? De aansporing om zonder verder uitstel gehoor te geven aan zijn luidklinkende gebod het overmoedige Babylon de Grote te verlaten en vervolgens vast te houden aan christelijke neutraliteit ten opzichte van al haar politieke minnaars door zonder te schipperen Jehovah’s koninkrijk in handen van Christus hoog te houden tot de glorierijke overwinningsdag is aangebroken!
(Hiermee is een eind gekomen aan de serie studies over Jeremia’s profetie.)
[Illustratie op blz. 20]
De religieuze hoer, Babylon de Grote, zal binnenkort van de rug van het wilde beest worden gegooid