-
Vermijd de verstrikkende vrees voor de mensDe Wachttoren 1968 | 1 mei
-
-
wereld een christelijk leven te leiden. Tot die ontdekking bent u waarschijnlijk ook gekomen. De christelijke apostel Petrus heeft het zeker ontdekt. Toen hij wist dat het goed en juist was om zowel met joden als heidenen om te gaan, ging hij vriendschappelijk om met de niet-joden in Antiochië toen hij die stad bezocht en at hij met hen. Toen er echter zekere mannen uit Jeruzalem aankwamen, die een sterk vooroordeel tegen een intieme omgang met heidenen hadden, trok Petrus zich, uit vrees voor wat zij zouden kunnen denken, terug en verkeerde niet meer in gezelschap van de christenen uit de natiën. Omdat hij een compromis aanging, leefde Petrus niet overeenkomstig de waarheid en de apostel Paulus zei dat hij „te laken was”. — Gal. 2:11-14.
In deze tijd is het net zo gemakkelijk verstrikt te worden door vrees voor wat anderen zouden kunnen denken. Zo zou u bijvoorbeeld op een kantoor kunnen werken waar misschien iemand rondgaat om geld te verzamelen voor een doel waaraan u niet kunt bijdragen zonder uw christelijke geweten geweld aan te doen. Het kan zijn dat alle anderen wel bijdragen; sommigen misschien met oprechte vrijgevigheid. Anderen dragen bij omdat zij denken dat er op hen wordt gelet en omdat zij een goede indruk willen maken. Maar hoe staat het met u? Doet u uw christelijke geweten geweld aan om maar niet anders te zijn?
U zult tegenover vele soortgelijke omstandigheden komen te staan die het noodzakelijk maken weerstand te bieden aan vrees voor de mens. Wellicht verwacht een werkgever van u dat u de klanten bedriegt of zijn produkten verkeerd voorstelt. Hij beweert wellicht dat het een winstgevend zakengebruik is en dat bijna iedereen het doet. Desondanks is het bedrog en derhalve onchristelijk. Aarzelt u uw werkgever te vertellen dat u geen aandeel aan dergelijke praktijken kunt hebben, of daalt u, uit vrees hem te mishagen en misschien uw baan te verliezen, zonder weerstand te bieden tot gewetenloze wereldse gewoonten af?
Er is moed voor nodig om in overeenstemming met de waarheid van de bijbel te leven en u niet te laten leiden door vrees voor wat de mensen misschien van u denken. Bedenk echter altijd dat als u op Jehovah vertrouwt, hij u zal beschermen. U hebt zijn woord hiervoor. „Want hij heeft gezegd: ’Ik zal u geenszins in de steek laten noch u ooit verlaten.’” Heb dus goede moed en zeg: „Jehovah is mijn helper; ik zal niet bevreesd zijn. Wat kan een mens mij doen?” — Hebr. 13:5, 6.
-
-
Een nieuw bestuur voor de aangelegenheden der aardeDe Wachttoren 1968 | 1 mei
-
-
Een nieuw bestuur voor de aangelegenheden der aarde
1. Welk probleem heeft mensen die zich door hun verstand laten leiden, altijd gekweld?
HET probleem dat de mens die zich door zijn verstand laat leiden altijd heeft gekweld is: Wat voor doel heeft het allemaal? Hij kijkt om zich heen naar de schoonheid van de aarde, denkt eraan wat een voortreffelijke plaats ze zou kunnen zijn om in te leven, maar ziet dat er heel veel gebeurt dat ellende en droefheid teweegbrengt. Toch verheugen de meeste mensen zich in het korte leven dat zij hebben, doch dan komt er een eind aan. Wat voor zin heeft het een korte tijd te leven en dan te sterven? Het lijkt niet redelijk. Wij zien bijvoorbeeld een jongeman die een hoog doel in het leven nastreeft. Hij heeft het altruïstische doel zich toe te rusten om zijn medemensen te helpen. Hij studeert hard en bezoekt een universiteit met het plan arts, chirurg of ingenieur te worden. Hij verzamelt veel kennis, zodat zijn waarde voor de mensheid niet in geld valt te berekenen. Maar nauwelijks is hij begonnen zijn kennis en bekwaamheid ten behoeve van zijn medemensen aan te wenden of hij wordt voor de oorlog opgeroepen en een kogel van iemand die hem nog nooit heeft gezien, maakt een eind aan zijn leven. Wat een verlies!
2. Welke verandering ligt er voor de aarde in het verschiet en waarom is deze begerenswaardig?
2 Dienen wij, met het oog hierop, nu wanhopig onze handen omhoog te heffen en het op te geven naar een doel in het leven te zoeken? Neen, want er staat ons een antwoord ter beschikking en het is een antwoord dat het verstand en het hart volledig bevredigt. Hoewel de zojuist beschreven situatie zesduizend jaar lang heeft bestaan, komen er nog duizend jaar waarin een bestuur zal regeren dat zo machtig, wijs en zegenrijk voor de mensheid is dat alle letsel van de afgelopen zesduizend jaar volkomen uitgewist zal worden. Ja, volkomen — zozeer zelfs dat de herinnering aan de treurigste wereldgebeurtenissen geen schaduw meer op het geluk van de onderdanen die onder dat bestuur leven, zal kunnen werpen. Laten wij het antwoord onderzoeken en zeer zorgvuldig en analytisch overwegen. Wat wij moeten analyseren, staat in Openbaring, hoofdstuk twintig, de verzen vier tot en met zes.
3. Wat moet er gebeuren voordat de bovengenoemde zegeningen kunnen komen?
3 In Openbaring, hoofdstuk negentien, is zojuist beschreven hoe Har–mágedon, de laatste oorlog op aarde, alle goddeloosheid zal wegnemen. De eerste verzen van hoofdstuk twintig laten zien dat de bron van alle goddeloosheid, Satan en zijn demonen, gebonden is (zoals in de twee laatste artikelen in voorgaande uitgaven werd besproken). Niets staat thans meer de volledige en algehele zegening der mensheid in de weg. De duizendjarige sabbatdag voor de mensheid begint. Wij zullen de beschrijving van het visioen van het nieuwe bestuur over de aarde zin voor zin aan een onderzoek onderwerpen.
WIE ZIJ ZIJN
4. Welke dingen helpen ons hen die Johannes op tronen zag zitten, te identificeren?
4 „En ik zag tronen, en er waren er die daarop gingen zitten, en hun werd macht gegeven om te oordelen.” Zij die op de tronen zitten, zijn gemakkelijk te identificeren. Toen Jezus op aarde was, zei hij tot zijn apostelen: „In de herschepping, wanneer de Zoon des mensen plaats neemt op zijn glorierijke troon, zult gij die mij zijt gevolgd, ook zelf op twaalf tronen zitten en de twaalf stammen Israëls oordelen” (Matth. 19:28; Luk. 22:28-30). Over de twaalf apostelen wordt gesproken als over twaalf fundamentstenen van Jehovah’s geestelijke tempel, gebouwd op de voornaamste hoeksteen, namelijk Jezus Christus. Het fundament van een gebouw is evenwel niet het gehele bouwwerk. Er zijn nog andere stenen die als een bovenbouw op dit fundament zijn gebouwd. Deze tempel vormt een geestelijk paleis of heiligdom waar God woont en waarin hij wordt gezien als zittend op de troon, vergezeld van zijn Zoon Jezus Christus. — Openb. 21:14; 1 Petr. 2:4.
5. Hoeveel tronen zag Johannes, en waarom is het van belang dat de vierentwintig oudere personen die eerder werden gezien, niet in dit visioen voorkomen?
5 Er waren meer dan twaalf tronen in het visioen dat Johannes zag. Ja, een paar hoofdstukken eerder zag hij 144.000 personen met Jezus Christus op de berg Sion staan, waar de tempel zich bevond. In het eerste gedeelte van het visioen van Openbaring had hij rondom de troon vierentwintig oudere personen gezien, die dezelfde groep vertegenwoordigen. Het is van belang dat zij hier niet gezien worden, want zij zijn nog een symbolische afbeelding van de 144.000. In dit gezicht ziet Johannes de 144.000 op tronen. — Openb. 14:1-3; 3:21.
6. Waardoor wordt het inzicht dat Johannes 144.000 personen op tronen zag zitten, gestaafd?
6 Dat dit inzicht juist is, wordt door de apostel Paulus gestaafd. Hij schreef: „Weet gij niet dat de heiligen de wereld [der mensheid] zullen oordelen? . . . Weet gij niet dat wij engelen zullen oordelen?” (1 Kor. 6:2, 3) Deze 144.000 zijn dus zowel koninklijke rechters als priesters die op tronen zijn gezeten. Hoewel in Israël het koningschap en priesterschap gescheiden waren, waardoor een al te grote machtsconcentratie in de persoon van menselijke koningen werd voorkomen, zijn deze hemelse koningen hier op aarde beproefd en hebben zij bewezen rechtvaardig, betrouwbaar en bekwaam te zijn. Zij oefenen hun macht onder hun Koning en Hogepriester Jezus Christus uit.
7. Herkende Johannes zichzelf als zittend op een van de tronen? Waarom?
7 Toen de apostel Johannes zelf op aarde was, schreef hij met betrekking tot de hoop die de geestelijke broeders van Christus bezaten: „Geliefden, thans zijn wij kinderen van God, maar wat wij zullen zijn, is nog niet openbaar gemaakt. Wij weten wel dat wanneer hij openbaar wordt gemaakt, wij aan hem gelijk zullen zijn, want wij zullen hem zien zoals hij is” (1 Joh. 3:2). Geen enkel aards, vleselijk mens kan zich voorstellen of zich er een beeld van vormen hoe het onsterfelijke, hemelse lichaam er precies uitziet, omdat zij die een hemelse roeping hebben een verandering van natuur moeten ondergaan. Toen Johannes daarom de 144.000 op tronen zag zitten, waarvan er één voor hem was gereserveerd, zei hij niet dat hij zichzelf daarbij zag. Hij zei:
WAAROM ZIJ BEKWAAM ZIJN
8. Wie waren de zielen die Johannes zag, en wat wordt te kennen gegeven door het feit dat Johannes „zielen” zag?
8 „Ja, ik zag de zielen van hen die met de bijl ter dood waren gebracht wegens het getuigenis dat zij hadden afgelegd omtrent Jezus en wegens het spreken over God, en hen die noch het wilde beest noch zijn beeld hadden aanbeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand hadden ontvangen.” Johannes zei dat hij „zielen” zag. Dit moeten dezelfde zielen zijn die Johannes eerder „onder het altaar” had gezien en die „geslacht waren wegens het woord van God en wegens het getuigeniswerk dat zij hadden” (Openb. 6:9-11). Mensen hadden hun menselijk lichaam gedood doch waren niet in staat geweest hun ziel te doden, dat wil zeggen, hun recht en aanspraak op leven in Gods hemelse koninkrijk. Zij behoorden in feite nog steeds tot de „levenden”, want Jehovah is „niet de God van de doden, maar van de levenden”. Deze christelijke martelaren, of getuigen van God, waren dood ten tijde dat Johannes hun zielen onder het altaar zag, doch er was hun verzekerd dat zij op Gods bestemde tijd als met verstand begaafde schepselen zouden leven. — Matth. 22:32.
9. Op welke wijze laat Johannes zien dat de „zielen” die hij zag, bekwaam zijn om de aarde te besturen?
9 Sommigen van hen — niet allen — waren daadwerkelijk, letterlijk met de bijl ter dood gebracht omdat zij getuigenis hadden afgelegd omtrent Jezus en God. Doch allen moeten, ten einde in Jezus’ voetstappen te treden, net als hij een offerandelijke dood sterven, dat wil zeggen, zij moeten in rechtschapenheid sterven. Sommigen van hen zijn op verschillende manieren de marteldood gestorven, maar niet één van hen had het symbolische „wilde beest”, het wereldse politieke stelsel, aanbeden, en sinds de oprichting van de Volkenbond en de Verenigde Naties, heeft geen van hen het politieke „beeld” van het symbolische „wilde beest” aanbeden. Zij hebben geen merkteken op hun voorhoofd ontvangen, als hadden zij het „beeld” in gedachten of woord ondersteund, noch op hun hand, als hadden zij zich in enig opzicht actief met de bestendiging ervan beziggehouden. Als leden van de Bruid moesten zij zich rein en zonder smet of vlek van de wereld bewaren. Zij hebben een gedragslijn gevolgd die lijnrecht tegengesteld is aan die van Babylon de Grote en haar ontuchtige dochters, de religieuze instellingen van deze wereld. Die „hoeren” hebben geestelijke ontucht bedreven door zich met politiek in te laten en alles aan caesar en niet aan God te geven (Matth. 22:21). De getrouwe leden van de 144.000 hebben gewacht totdat Gods koninkrijk zou worden opgericht en de aangelegenheden van de aarde zou besturen. — Jak. 1:27; 2 Kor. 11:3; Ef. 5:25-27.
WANNEER HET BESTUUR BEGINT
10. Wanneer de bijbel zegt „zij . . . regeerden als koningen met de Christus, duizend jaar”, betekent dit dan dat elk lid van de 144.000 met Christus in de hemel is als de duizendjarige regering begint? Geef redenen.
10 „En zij kwamen tot leven en regeerden als koningen met de Christus, duizend jaren.” De duizendjarige regering van Christus begint onmiddellijk nadat Satan en zijn demonen zijn gebonden en in de afgrond zijn geslingerd. Wij begrijpen dat niet elk lid van de 144.000 bij het begin van de duizendjarige regering in de hemel kan zijn, want er zal zich een klein overblijfsel op aarde bevinden dat Armageddon overleeft en dat voor onbepaalde tijd op aarde blijft. De verklaring houdt dus niet in dat zij tot de laatste persoon gedurende de gehele duizendjarige regering met Christus in de hemel moeten zijn. Zij die vóór de oprichting van het Koninkrijk zijn gestorven, zijn uit de dood opgewekt toen Jehovah met zijn boodschapper van het verbond in 1918 tot de tempel kwam. Openbaring 14:13 geeft te kennen dat een aantal leden van het overblijfsel na de geboorte van Gods Messiaanse koninkrijk in 1914 sterft. Dezen behoeven niet in de dood te slapen totdat Satan de Duivel wordt gebonden. Zij voegen zich door een opstanding onverwijld bij hem. — 1 Thess. 4:15, 16; 1 Kor. 15:51-54.
11. (a) Wat zullen de leden van het overblijfsel op aarde doen als de duizend jaren zijn begonnen? (b) Waarom is de tussen haakjes geplaatste verklaring in Openbaring 20:5 ingelast en wat is de „eerste opstanding”?
11 Wanneer Christus’ duizendjarige regering begint, zullen de leden van het „overblijfsel” die op aarde zijn achtergebleven, zich dus niet als koningen verheerlijken, doch zij zullen hier de Koninkrijksbelangen dienen totdat zij sterven en worden opgewekt (2 Petr. 3:11-14; Mal. 3:17 tot 4:3). Zij zullen in Christus’ duizendjarige regering delen. Christus is echter de Koning en het is zijn duizendjarige bewind. Het is niet noodzakelijk dat allen gedurende de volledige duizend jaren met hem zijn. Hij heeft volledige Koninkrijksmacht ontvangen (Openb. 12:5, 10; Ps. 2:8). Zijn regering is duizend jaar lang vanaf de tijd dat Satan in de afgrond wordt geworpen, en de meesten van de 144.000 zijn vanaf het begin van deze tijd bij hem. De tussen haakjes geplaatste verklaring „De overigen der doden kwamen niet tot leven totdat de duizend jaren geëindigd waren”, is hier ingelast omdat de 144.000 die als nieuwe bestuurders met Jezus Christus verenigd zullen zijn, de beloning van leven eerst ontvangen. Johannes schrijft over de 144.000: „Dit is de eerste opstanding.” Ze is de eerste in tijd, belangrijkheid en hoedanigheid, want de eerste opstanding is dezelfde opstanding die Jezus Christus heeft ontvangen. — 1 Petr. 3:18; Rom. 6:3-9; Fil. 3:9-11; 2 Tim. 2:11, 12.
12. Waarom heeft de tweede dood geen autoriteit meer over hen die de eerste opstanding beleven?
12 „Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen autoriteit, maar zij zullen priesters van God en van de Christus zijn en zullen de duizend jaren met hem als koningen regeren.” Jezus heeft ernaar uitgezien deel te hebben aan een wonderbare opstanding, en zijn volgelingen zien deze eveneens met blijdschap tegemoet. Zij worden uit hun aardse lichaam, dat sterfelijk en verderfelijk is, opgewekt en worden veranderd doordat zij een onverderfelijk, onsterfelijk lichaam krijgen. Zij kunnen zelfs in de tegenwoordigheid van God komen, die onsterfelijk is. De „tweede dood”, gesymboliseerd door het „vurig meer . . . dat met zwavel brandt”, waarin het „wilde beest” en de „valse profeet” werden geslingerd, heeft „geen autoriteit” meer over de 144.000, want onsterfelijkheid betekent dat zij niet meer sterven kunnen. Jezus Christus ontving een „onvernietigbaar leven” en zij zijn hierin deelgenoten met hem. — 1 Kor. 15:53, 54; Hebr. 7:16.
-