Vragen van lezers
● Openbaring 20:5 luidt: „De overigen der doden kwamen niet tot leven totdat de duizend jaren geëindigd waren.” Toont deze tekst aan dat de opstanding na de duizendjarige regering van Christus zal plaatsvinden? — Ecuador.
Neen, deze tekst behoeft niet aldus opgevat te worden.
Er bestaat zelfs enige onzekerheid of deze woorden wel werkelijk voorkwamen in wat de apostel Johannes oorspronkelijk optekende. Ze worden in ieder geval niet aangetroffen in het vierde-eeuwse Sinaïtische handschrift. Indien deze woorden in het origineel voorkwamen, moeten ze nog altijd in het licht van de context en de rest van de Schrift beschouwd worden.
Openbaring 20:4-6 luidt: „Ik zag tronen, en er waren er die daarop gingen zitten, en hun werd macht gegeven om te oordelen. Ja, ik zag de zielen van hen die met de bijl ter dood waren gebracht wegens het getuigenis dat zij hadden afgelegd omtrent Jezus en wegens het spreken over God, en hen die noch het wilde beest noch zijn beeld hadden aanbeden en die het merkteken niet op hun voorhoofd en op hun hand hadden ontvangen. En zij kwamen tot leven en regeerden als koningen met de Christus, duizend jaren lang. (De overigen der doden kwamen niet tot leven totdat de duizend jaren geëindigd waren.) Dit is de eerste opstanding. Gelukkig en heilig is een ieder die deel heeft aan de eerste opstanding.”
Degenen die de „eerste opstanding” ontvangen, komen klaarblijkelijk vóór het einde van de duizendjarige regering tot leven, aangezien zij gedurende die periode te zamen met hun Heer in de uitoefening van het bestuur verbonden zijn. Over degenen die niet de „eerste opstanding”, de opstanding tot hemels leven, ontvangen, wordt evenwel gezegd dat zij ’niet tot leven komen totdat de duizend jaren geëindigd zijn’. De vraag is nu: Verwijst dit ’tot leven komen’ naar de opstanding die zij ontvangen?
Neen; gezien vanuit de context en in het licht van andere schriftplaatsen is het duidelijk dat dit niet het geval is. In Openbaring 20:11-13 wordt de opstanding aldus beschreven: „Ik zag een grote witte troon en degene die daarop was gezeten. De aarde en de hemel vloden van voor zijn aangezicht weg, en er werd geen plaats voor ze gevonden. En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boekrollen geopend. Maar er werd een andere boekrol geopend; het is de rol des levens. En de doden werden geoordeeld op grond van de dingen die in de boekrollen geschreven stonden, overeenkomstig hun daden. En de zee gaf de doden in haar op, en de dood en Hades gaven de doden in hen op, en zij werden ieder afzonderlijk geoordeeld overeenkomstig hun daden.” Vervolgens lezen wij in Openbaring 21:1: „Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de vroegere hemel en de vroegere aarde waren voorbijgegaan.”
De context toont aldus aan dat de algemene opstanding van de doden plaatsvindt nadat de „vroegere hemel en de vroegere aarde” zijn voorbijgegaan. Wanneer gebeurt dit? Volgens 2 Petrus 3:10 zullen de vroegere hemelen en aarde in „Jehovah’s dag” voorbijgaan. Volgens 3 de verzen 3 tot en met 6 zal die dag de spotters onverhoeds overvallen, evenals de vloed van Noachs dagen, zodat hij aan de duizendjarige regering van Christus voorafgaat.
In de dagen van Noach zijn noch de letterlijke aarde noch de letterlijke hemelen vergaan. Daarentegen is een goddeloze mensenmaatschappij, onder het bestuur van goddeloze geestenkrachten, in de vloedwateren vergaan. Evenzo houdt de vernietiging van „de hemelen en de aarde van nu” niet het einde van de letterlijke aarde en de stoffelijke hemelen in (2 Petr. 3:7). Er zal echter een goddeloze mensenmaatschappij vergaan. En Satan de Duivel en zijn demonen die als besturende „hemelen” over de ongehoorzame mensheid zijn geweest, zullen buiten werking gesteld of in de afgrond geworpen worden. — Openb. 20:1-3.
Aangezien Openbaring 20:11-13 de algemene opstanding van de doden met het ’wegvlieden van de aarde en de hemel’ in verband brengt, moet die opstanding plaatsvinden gedurende de duizend jaren dat Satan in de afgrond is. Het ’tot leven komen’ van de doden aan het einde van de duizendjarige regering, zoals in Openbaring 20:5 wordt vermeld, kan dus niet op een dergelijke opstanding van de doden in Hades van toepassing gebracht worden. Hoe dient dit schriftgedeelte dan begrepen te worden (indien het werkelijk deel uitmaakt van de geïnspireerde tekst van de bijbel)?
De bijbel toont aan dat zelfs de levenden van Gods standpunt uit bezien als ’dood’ beschouwd kunnen worden. Jezus Christus zei: „Laat de doden hun doden begraven” (Matth. 8.22). Hij zei ook dat degenen die hem in geloof aanvaardden, ’van de dood tot het leven overgingen’ (Joh. 5:24). Op overeenkomstige wijze schreef de apostel Paulus met betrekking tot degenen die voor de hemelse heerschappij in aanmerking kwamen: „Ofschoon gij dood waart in uw overtredingen en in de onbesneden staat van uw vlees, [heeft God u] met hem [Christus] levend gemaakt.” — Kol. 2:13.
Hieruit blijkt dus dat iemand van Gods standpunt uit bezien pas levend wordt als hij vrij is van de veroordeling die uit zondigheid voortspruit. In het geval van degenen die met Jezus Christus zullen regeren, is Jehovah God degene die hen op grond van het slachtoffer van zijn Zoon „rechtvaardig verklaart” en hen aldus, terwijl zij nog in het vlees op aarde zijn, als volmaakt, zonder zonde, beschouwt (Rom. 8:33). De overigen van de mensheid, met inbegrip van degenen die gedurende Christus’ duizendjarige regering op aarde worden opgewekt, zullen echter niet onmiddellijk van de zondige neigingen en de dodelijke gevolgen ervan worden bevrijd. Wanneer de voordelen van Christus’ loskoopoffer niet op hen werden toegepast en zij zich deze niet ten nutte zouden maken, zouden zulke uit de doden opgewekte personen op aarde zelfs weer opnieuw sterven. Dat de bevrijding van zondige neigingen uiteindelijk gedurende Christus’ duizendjarige regering zal plaatsvinden, wordt in 1 Korinthiërs 15:24-28 bevestigd. Wij lezen daar dat Jezus pas als ’de laatste vijand, de dood,’ is tenietgedaan, ’het koninkrijk aan zijn God en Vader zal overdragen’. Dit ’overdragen van het koninkrijk’ zou pas ten tijde van de voltooiing van Christus’ duizendjarige regering kunnen plaatsvinden. Daarna zal Satan uit de afgrond worden losgelaten en zal hem worden toegestaan de mensheid aan een laatste beproeving te onderwerpen. — Openb. 20:3, 7-10.
Degenen die deze beproeving doorstaan, zullen rechtvaardig verklaard worden en hun zal de gave van eeuwig leven worden geschonken.
Zij zullen aldus ’tot leven komen’ in de betekenis dat zij tot eeuwig leven worden gerechtvaardigd of rechtvaardig worden verklaard. De zonde of de dodelijke gevolgen ervan zullen niet langer in hen werkzaam zijn. Zij zullen als leden van Gods gezin tot leven zijn gekomen, ’vrij van de slavernij des verderfs en in het bezit van de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods’. — Rom. 8:21.