Hoofdstuk 9
De beproeving van de gehele mensheid na de duizend jaar
1. Wat moet er aan het einde van de duizendjarige Oordeelsdag als laatste met de herstelde mensheid geschieden, en wat zal de gevolmachtigde Rechter Jezus Christus derhalve met hen doen?
AAN het einde van de duizendjarige Oordeelsdag staan de leden van de menselijke familie, die met rechtvaardigheid geoordeeld is, als volmaakte mensen voor Jezus Christus, hun Rechter en Bevrijder. Zij zijn echter nog niet waardig geoordeeld om voor eeuwig op de paradijsaarde te leven. Zij moeten nog voor het Opperste Gerechtshof van het universum, dat van de Allerhoogste God, Jehovah, de Soevereine Heer, verschijnen. In overeenstemming met dit laatste vereiste moet de gevolmachtigde Rechter Jezus Christus de mensen, die nu volkomen rechtvaardig kunnen handelen, aan zijn God en Vader overdragen, opdat Hij zijn oordeel over hen uitspreekt, nadat zij beproefd zijn en zich al dan niet waardig betoond hebben de onschatbare gave van eeuwig leven in vrede en geluk te ontvangen. Hoewel zij volmaakt zijn, kunnen zij nog sterven.
2. Wat zal er dan met de Adamitische dood gebeurd zijn, en wat moet Jehovah derhalve met betrekking tot de afzonderlijke mensen bepalen?
2 De sterfelijkheid die de mensen wegens de zonde die hun eerste menselijke vader Adam in Eden had begaan, aankleefde, is nu teniet gedaan of vernietigd, als was ze tot haar verderf in het „meer van vuur” geworpen (Openbaring 20:14, 15). Zullen de mensen, die nu van de Adamitische dood en onvolmaaktheid zijn bevrijd, echter uit eigen beweging, opzettelijk, iets doen waarvoor zij door Jehovah tot de eeuwige dood veroordeeld worden? Welke personen zullen de „tweede dood” verdienen? Dit is iets wat Jehovah, de Opperste Rechter, die in hoogste instantie oordeelt, moet bepalen.
3. Welke overdracht vindt er volgens 1 Korinthiërs 15:24-28 plaats?
3 Nu gaat in vervulling wat de apostel Paulus in 1 Korinthiërs 15:24-28 voorzei: „Vervolgens het einde, wanneer hij het koninkrijk aan zijn God en Vader overdraagt, wanneer hij alle regering en alle autoriteit en kracht heeft tenietgedaan. Want hij moet als koning regeren totdat God alle vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. Als laatste vijand wordt de dood tenietgedaan. Want God ’heeft alle dingen onder zijn voeten onderworpen’. Maar wanneer hij zegt dat ’alle dingen onderworpen zijn’, is het duidelijk dat dit met uitzondering is van degene [Jehovah God] die alle dingen aan hem onderwierp. Wanneer echter alle dingen aan hem onderworpen zullen zijn, zal ook de Zoon zelf zich onderwerpen aan Degene die alle dingen aan hem onderwierp, opdat God alles zij voor iedereen.”
4. Welke vragen aangaande de tot volmaaktheid gebrachte mensheid vereisen nu de aandacht van de Soevereine Heer Jehovah, en hoe gaat hij daarbij te werk?
4 Doordat de Zoon het Koninkrijk aan zijn God en Vader overdraagt, wordt het koninkrijk het eigendom van Jehovah God. Aldus blijft er geen ondergeschikt koninkrijk tussen de Soevereine Heer Jehovah en de mensheid bestaan. Hoe zal de mensheid nu op Gods rechtstreekse Koningschap over hen reageren? Zullen alle mensen verklaren dat zij tot in alle eeuwigheid zijn loyale onderdanen willen zijn? Zal een ieder persoonlijk beslissen dat Jehovah voor eeuwig zijn God zal zijn? Het is een ernstige zaak een persoon op grond van zijn eigen gerechtigheid rechtvaardig te verklaren en hem het recht op eeuwig leven te geven; het vereist dat iemand die zo’n kostbaar recht verkrijgt, absoluut loyaal is. Hoe zal God bepalen wiens naam in het „boek des levens” geschreven moet worden? Doordat hij de betrokkenen net als in het geval van de patriarch Job, uit het land Uz, op hun van harte geschonken trouw en hun rechtschapenheid beproeft.
5. In hoeverre komt de beproeving van de tot volmaaktheid gebrachte mensheid met de beproeving van Job overeen, en wat moet daardoor bewezen worden?
5 De mensen hebben nu duizend jaar lang onder het koninkrijk van de Zoon van God de onverdiende goedheid van God ontvangen en leven in een prachtig paradijs dat de gehele aarde omspant. Net als in het geval van Job rijst nu de vraag: Hebben zij God lief en aanbidden zij hem enkel wegens al het goede dat hij voor hen heeft gedaan of omdat Hij de ene levende en ware God, de rechtmatige Soeverein van het universum, is? Jobs rechtschapenheid jegens Jehovah God werd op de proef gesteld doordat de Duivel Satan hem in elk opzicht mocht bestoken, alleen mocht hij hem niet het leven ontnemen. Doordat het Satan de Duivel nu wordt toegestaan de herstelde mensheid op de proef te stellen — voor zover de Almachtige God het toelaat — kan iedere afzonderlijke persoon van de tot volmaaktheid gebrachte mensheid derhalve beproefd en getoetst worden om vast te stellen of hij volkomen rechtschapen jegens God is. Zulk een beproeving zou vereisen dat Satan en zijn demonen uit de afgrond, waar zij duizend jaar lang opgesloten waren, worden losgelaten. Dat zal geschieden.
6. Hoe wordt in Openbaring 20:7-10 beschreven wat er aan het einde van de duizendjarige regering van Christus zal gebeuren?
6 Wat er na het einde van de duizendjarige regering van Jezus Christus en zijn 144.000 medekoningen zal gebeuren, wordt ons in Openbaring 20:7-10 verteld: „Zodra nu de duizend jaren geëindigd zijn, zal Satan uit zijn gevangenis worden losgelaten, en hij zal uitgaan om de natiën te misleiden die aan de vier hoeken van de aarde zijn, Gog en Magog, om hen ten oorlog te vergaderen. Het aantal van hen is als het zand der zee. En zij trokken op over de breedte der aarde en omsingelden de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad. Maar vuur daalde neer uit de hemel en verslond hen. En de Duivel, die hen misleidde, werd in het meer van vuur en zwavel geslingerd, waar zowel het wilde beest als de valse profeet reeds waren; en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden tot in alle eeuwigheid.”
7. Waarom zullen Satan en zijn demonen, wanneer zij losgelaten worden, zich zeker voelen met betrekking tot de tot volmaaktheid gebrachte mensheid, en wat zal wederom het geschilpunt zijn?
7 Wanneer Satan en zijn demonen uit de afgrond worden losgelaten, kunnen zij zich weer in de nabijheid van de aarde ophouden en een onzichtbare heerschappij uitoefenen over de mensen die voor hun invloed bezwijken. Satan de Duivel zal zeker van zichzelf zijn, hoewel de mensen in mentaal, moreel, geestelijk en fysiek opzicht volmaakt zullen zijn. In het geval van de patriarch Job had hij weliswaar gefaald, maar meer dan vierentwintig eeuwen voordien had hij in Eden, in het geval van Adam en Eva, succes gehad, hoewel zij volmaakte mensen waren. In beide gevallen ging het echter om hetzelfde geschilpunt, namelijk de rechtmatige soevereiniteit van Jehovah God, hetgeen van de zijde der mensen absolute gehoorzaamheid aan Gods wetten en verboden vereist.
8. (a) Hoe wordt hier getoond dat de strijdvraag waar de gehele mensheid tegenover wordt gesteld, die van de universele soevereiniteit is? (b) Wie zijn de „heiligen”, en wat is de „geliefde stad”?
8 Dat de gehele mensheid na het einde van de duizend jaar tegenover deze zelfde strijdvraag wordt gesteld, blijkt uit het feit dat degenen die dan door Satan en zijn demonen worden misleid, over de aarde optrekken en de „legerplaats van de heiligen en de geliefde stad” omsingelen. Ja, er zullen dan „heiligen” op aarde zijn. Zij zullen door Satan en zijn aardse horden omsingeld worden omdat zij weigeren zich door Satan en zijn demonen te laten misleiden. Deze „heiligen” zijn degenen van de herstelde mensheid die in deze laatste beslissende beproeving hun rechtschapenheid jegens God bewaren. Het is alsof zij zich in een legerplaats bevinden die door vijandelijke strijdkrachten wordt aangevallen. De „heiligen” worden apart van „de geliefde stad” genoemd. Zij bevinden zich niet in de stad, maar in de „legerplaats”. Met deze „stad” wordt dus klaarblijkelijk geen op aarde gebouwde wereldhoofdstad bedoeld. Het moet de stad zijn waarover de verheerlijkte Jezus Christus in Openbaring 3:12 tot zijn volgelingen sprak en die hij „de stad van mijn God, het nieuwe Jeruzalem, dat van mijn God uit de hemel neerdaalt”, noemde.
9. Wie hebben de stad lief, en hoe daalt ze van God uit de hemel neer?
9 Zowel God als de „heiligen” hebben deze „stad” lief. Op de 144.000 medeërfgenamen van Jezus Christus staat de naam van dit „nieuwe Jeruzalem” geschreven. Het is geen letterlijke stad op aarde, maar een hemelse stad, die neerdaalt doordat ze haar invloed en autoriteit tot de bewoners der aarde uitstrekt.
10. Is het de losgelaten Satan mogelijk de „geliefde stad” rechtstreeks aan te vallen, en wat is derhalve het doel van zijn aanval erop?
10 Deze „stad” is nadat ze de mensheid duizend jaar geregeerd zal hebben, niet gedesorganiseerd en verwoest, maar de „heiligen” op aarde genieten nog steeds de goede en rechtvaardige uitwerking ervan. Door oorlog tegen deze „geliefde stad” te voeren, tracht Satan de Duivel al het goede dat het Nieuwe Jeruzalem tot stand heeft gebracht, teniet te doen. Hij wil niet dat de mensheid voor eeuwig deze zegeningen geniet. Daar hij tot de nabijheid van de aarde beperkt is en geen toegang meer tot de hemel heeft, waar hij met zijn demonen uit was geworpen, kan hij de „geliefde stad” daarboven niet rechtstreeks aanvallen. Daarom voert hij er oorlog tegen doordat hij tracht de rechtvaardigheid die ze op aarde heeft bevestigd, teniet te doen.
11. (a) Hoe zal deze „oorlog” gevoerd worden? (b) Hoe blijkt dat de strijdvraag niet Gods almacht, maar de rechtmatigheid van zijn universele soevereiniteit zal betreffen?
11 Het is niet te verwachten dat deze „oorlog” gevoerd zal worden met wapens die door geleerden zijn ontwikkeld, zoals kernbommen en andere strijdmiddelen van deze twintigste eeuw. De bewoners der aarde zullen zich tijdens de duizend jaar niet met zulke wapens uitgerust hebben, noch zullen zij geleerd hebben een dergelijke oorlog te voeren (Jesaja 2:2-4). Het zal geen militaire strijd zijn die met zulke wapens gevoerd wordt. Bedrog, misleidende propaganda, verleiding tot een uit zelfzucht geboren deloyaliteit jegens de Universele Soeverein zouden machtige wapens kunnen zijn om de mensen te overmeesteren. Dat de strijdvraag niet de kwestie van Gods almacht maar de rechtmatigheid van Jehovah’s universele soevereiniteit zal betreffen, blijkt wel daaruit dat Satan, nadat hij duizend jaar lang in de afgrond opgesloten was geweest, wordt vrijgelaten, want daardoor wordt bewezen dat Gods macht de macht van Satan de Duivel verre overtreft. Satan, die zelf nog steeds tegen Jehovah’s soevereiniteit gekant is, is eropuit ook de mensheid tot een dergelijke handelwijze te verleiden.
HOE GROOT DE OPSTAND NA DE DUIZEND JAAR ZAL ZIJN
12. Wat beduidt het dat er wordt gezegd dat het aantal van degenen die door Satan worden misleid, „als het zand der zee” is?
12 Er wordt gezegd dat het aantal van degenen die zich met betrekking tot deze belangrijke strijdvraag door Satan en zijn demonen laten misleiden, zo groot is „als het zand der zee”, dat wil zeggen schijnbaar ontelbaar (Openbaring 20:8). Dit beduidt geenszins dat de grote meerderheid der mensheid daartoe behoren zal. Over de verenigde legers die tegen rechter Jozua streden, werd bijvoorbeeld gezegd dat ze zo talrijk waren als de zandkorrels die aan de zeeoever waren (Jozua 11:4). Over de kamelen van de vijanden die in de tijd van Gideon, de zoon van Joas, het land Israël waren binnengevallen, werd gezegd dat ze „ontelbaar [waren], zo talrijk als de zandkorrels die aan de oever der zee zijn” (Rechters 7:12). Zo is ook het aantal van degenen die zich door Satan laten misleiden, onbepaald; er wordt niet voorzegd hoevelen zich zullen laten misleiden, maar het zullen er genoeg zijn om de indruk te wekken dat het een grote menigte is. Satan de Duivel heeft dus slechts in beperkte mate succes.
13. Verschijnen „de natiën . . . die aan de vier hoeken van de aarde zijn, Gog en Magog”, door een opstanding op de paradijsaarde?
13 Degenen die zich door Satan laten misleiden, worden als „de natiën . . . die aan de vier hoeken van de aarde zijn, Gog en Magog”, aangeduid. Deze „natiën” die op de paradijsaarde verschijnen, hebben geen betrekking op mensen die uit de doden zijn opgestaan — ook niet de „onrechtvaardigen” — maar het gaat hier om een niet voorzegd aantal leden van de herstelde mensheid die door Satan zijn misleid.
14. In welke zin kunnen zij als „natiën” worden aangeduid, en in welk opzicht kan er van hen worden gezegd dat zij zich „aan de vier hoeken van de aarde” bevinden?
14 Tijdens de duizendjarige Oordeelsdag is de mensheid niet in natiën verdeeld geweest en ook zijn de mensen geoordeeld zonder dat hun vroegere nationaliteit in aanmerking is genomen. Het feit dat degenen die door de losgelaten Satan worden misleid, als „natiën” worden aangeduid, geeft te kennen dat zij — evenals Satan — weigeren Jehovah’s universele soevereiniteit te erkennen en dat zij zich zelfstandig willen maken, als waren zij een soevereine staat. Zij hebben misschien geen gemeenschappelijke soeverein die aan de top staat, maar omdat zij onderling verdeeld zijn, kan de soevereiniteit in verscheidene handen liggen. Hoe het ook zij, op één punt zijn zij het eens: opstandigheid tegen Jehovah’s soevereiniteit. Dat zij „de natiën . . . die aan de vier hoeken van de aarde zijn”, worden genoemd, duidt erop dat zij ver van de „geliefde stad” verwijderd zijn. Door hun houding ten opzichte van soevereiniteit verraden deze misleide mensen derhalve dat zij zich ver aan de door Jehovah God uitgeoefende soevereiniteit hebben onttrokken. In hun geval wordt Jehovah God niet „alles voor iedereen”.
15, 16. (a) In welk opzicht kunnen die misleide nationalistisch gezinde mensen met „Gog en Magog” vergeleken worden wat de tijd en het doel van hun aanval betreft? (b) Hoe gelijken die misleide mensen ook op Gog doordat zij er door Jehovah toe worden gemanoeuvreerd tot de aanval over te gaan?
15 Deze misleide nationalistisch gezinde mensen worden terecht „Gog en Magog” genoemd. De oorspronkelijke „Gog van het land Magog”, over wie Ezechiël profeteerde, ondernam een laatste aanval op de aanbidders van Jehovah God. Hij deed dit nadat deze aanbidders in hun juiste aardse staat waren hersteld en hun land als de „tuin van Eden” was geworden (Ezechiël 36:35). Zij woonden als het ware in „open plattelandsgebied” en hadden „rust” en woonden „in zekerheid . . . zonder muur”, en zij hadden „zelfs geen grendels en deuren” (Ezechiël 38:11). De bevolking van het „land Magog” ondersteunde ook haar opperhoofd bij zijn aanval op de schijnbaar weerloze aanbidders van Jehovah. Maar volgens de woorden van Jehovah komt Gog in werkelijkheid om de volgende reden uit een ver land om aan te vallen: „Ik zal u stellig omwenden en haken in uw kaken slaan en u met heel uw krijgsmacht uitvoeren, . . . In het laatst der jaren zult gij komen naar het land van mensen die teruggewonnen zijn.” — Ezechiël 38:4-8.
16 Degenen die na het einde van de duizendjarige Oordeelsdag door Satan de Duivel worden misleid, zullen deze onzichtbare aanvoerder, die zo juist door Jehovah God uit de afgrond is vrijgelaten om hem de gelegenheid te geven de herstelde mensheid aan te vallen, volgen. Doordat Satan de Duivel en zijn demonen uit de afgrond worden losgelaten, kunnen zij zich weer in de nabijheid van de aarde ophouden en nauw contact hebben met de mensheid op de paradijsaarde, die nu op de hof van Eden gelijkt. Wanneer de vrijgelaten Satan de Duivel derhalve zijn aanval onderneemt, wordt hij door Jehovah gemanoeuvreerd, die hem als het ware aan haken die in zijn kaken zijn geslagen, meevoert. En degenen op aarde die nu door Satan de Duivel worden misleid, worden evenals hij als het ware aan haken die in hun kaken worden geslagen, meegevoerd om de „legerplaats van de heiligen en de geliefde stad” aan te vallen (Openbaring 20:7-9). Het is dus passend om deze misleide, nationalistisch gezinde mensen, die degenen die loyaal aan de universele soevereiniteit van Jehovah God vasthouden, aanvallen en trachten te plunderen, met de namen Gog en Magog aan te duiden en die op hen toe te passen.
17, 18. (a) Kunnen deze misleide personen de „geliefde stad” rechtstreeks aanvallen, en hoe moeten zij haar derhalve aanvallen? (b) Wat moeten aan het einde van Christus’ duizendjarige regering diens aardse vorsten, die zijn zonen zijn, doen, en met welk doel?
17 Daar deze misleide personen slechts mensen zijn, die op aarde leven, kunnen zij het hemelse Nieuwe Jeruzalem niet rechtstreeks aanvallen, net zo min als hun onzichtbare aanvoerder Satan de Duivel dit kan. Maar zij kunnen in contact komen met degenen op aarde die de hemelse Messiaanse regering getrouw hebben vertegenwoordigd, namelijk de „vorsten . . . op de gehele aarde”. Daar de Koning van het Nieuwe Jeruzalem, de Eeuwige Vader Jezus Christus, hen als vorsten heeft aangesteld, hebben zij als zichtbare vertegenwoordigers van de „geliefde stad” gediend. En wanneer de koninklijke Zoon van God aan het einde van zijn duizendjarige regering „het koninkrijk aan zijn God en Vader overdraagt”, moeten deze vorsten op aarde, die zijn zonen zijn, dienovereenkomstig handelen. Zij moeten de Zoon van God navolgen, die zich zal onderwerpen aan de hemelse Vader, „Degene die alle dingen aan hem onderwierp”.
18 Deze vorsten, deze „zonen” van de Eeuwige Vader Jezus Christus, volgen hem derhalve terecht na en onderwerpen zich aan zijn God en Vader als degene die rechtmatig de universele soevereiniteit uitoefent. In plaats dat zij trots in opstand komen tegen datgene wat er op grond van hun veranderde situatie van hen wordt verlangd, handelen zij als Christus en onderwerpen zich aan Jehovah’s universele soevereiniteit. De door Satan de Duivel misleide mensen vallen de zichtbare, aardse vertegenwoordigers van de „geliefde stad” met behulp van argumenten en door druk op hen uit te oefenen, aan om hen van hun standpunt af te brengen, maar zij houden vastberaden stand. Zij bewaren hun rechtschapenheid jegens de Allerhoogste God en hangen loyaal zijn rechtmatige soevereiniteit over de gehele aarde en het gehele universum aan. Zonder te aarzelen besluiten zij dat in hun geval Jehovah God „alles zij voor iedereen”. — 1 Korinthiërs 15:24-28.
„GOG EN MAGOG” EN HUN MISLEIDER WORDEN UIT DE WEG GERUIMD
19. Hoe tonen degenen die onder de aanval van de misleide mensen loyaal blijven, niet alleen dat zij in God geloven, maar ook dat zij aan hun rechtschapenheid jegens zijn universele soevereiniteit vasthouden?
19 In deze „oorlog”, waartoe Satan de Duivel de door hem misleide mensen op aarde heeft bijeengebracht, wordt door de „legerplaats van de heiligen” en de aardse vertegenwoordigers van de „geliefde stad” geen weerstand geboden met menselijke wapens. Natuurlijk kunnen zij Satan de Duivel en zijn demonenengelen, die voor hen onzichtbaar en onbereikbaar zijn, niet doden. Maar degenen die loyaal voor Jehovah’s universele soevereiniteit hebben gekozen, doden ook de op aarde misleide mensen die zij kunnen zien, „Gog en Magog”, niet; zij treden niet als scherprechters ten aanzien van deze misleide mensen op. Daar zij voor de zijde van Jehovah God hebben gekozen, laten zij het aan hem over zijn universele soevereiniteit uit te oefenen en deze ten aanzien van de misleide, deloyale mensen aan te wenden. Zij laten de strijd aan Jehovah over en matigen zich derhalve niet aan voor Hem als scherprechters op te treden en met dodelijke wapens te strijden. Hierdoor tonen zij niet alleen dat zij geloof hebben, maar ook dat zij op een volmaakte wijze aan hun rechtschapenheid jegens Jehovah God en zijn universele soevereiniteit vasthouden. Zij laten het aan Hem over hen te redden en de deloyalen te vernietigen. Vol vertrouwen ’blijven zij staan’ en zien de „redding van Jehovah” ten behoeve van hen. — 2 Kronieken 20:15-17.
20. (a) Wat zullen de loyalen onder Gods bescherming mogen zien? (b) Wat beduidt dit goddelijke optreden voor de deloyalen?
20 Degenen die Jehovah’s universele soevereiniteit trouw blijven, overnachten „onder de schaduw zelf van de Almachtige” en zullen slechts met hun ogen „toekijken en de vergelding zelf aan de goddelozen zien” (Psalm 91:1, 8). Zij zullen de profetie uit Openbaring 20:9 over de na het millennium verschijnende „Gog en Magog” in vervulling zien gaan: „En zij trokken op over de breedte der aarde en omsingelden de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad. Maar vuur daalde neer uit de hemel en verslond hen.” Deze deloyale mensen worden met vuur gedoopt, hetgeen hun eeuwige vernietiging beduidt. Zij worden door God niet gerechtvaardigd of rechtvaardig verklaard en hij schrijft hun namen niet in het „boek des levens” (Romeinen 8:33). Dit komt niet op een misbruik van Jehovah’s universele soevereiniteit neer, maar is een rechtmatige uitoefening ervan jegens zijn vijanden.
21. (a) Voor hoe lang zou Satan uit de afgrond worden losgelaten, en is het doel van zijn loslating nu gediend? (b) Wat zou het betekenen als hij weer in de afgrond werd geslingerd?
21 Maar met de eeuwige vernietiging van deze wetteloze haters van het goede zijn Satan de Duivel en zijn demonenengelen nog niet uit de nabijheid van de aarde verwijderd. Hij is nu lang genoeg uit de afgrond losgelaten. Het doel waarvoor God hem heeft losgelaten, is volledig gediend; er bestaat geen verdere reden om hem en zijn demonen nog langer vrij hun gang te laten gaan. Wij herinneren ons dat er aangaande zijn duizend jaar durende opsluiting in de afgrond geschreven staat: „Na deze dingen moet hij voor een korte tijd worden losgelaten” (Openbaring 20:3). Deze „korte tijd”, waarin Satan de Duivel zoveel mogelijk leden van de herstelde mensheid tot de gedachte heeft trachten te verleiden dat Jehovah zijn soevereiniteit over de aarde op een onbillijke, aanmatigende wijze uitoefent, is nu voorbij. Wat nu? Worden Satan en zijn demonen weer in de afgrond geslingerd? Als dat gebeurde, zou het beduiden dat zij wederom losgelaten moesten worden, evenals Jezus Christus uit een afgrond werd losgelaten, en de symbolische sprinkhanen uit de afgrond werden losgelaten, en het „wilde beest” waarop Babylon de Grote rijdt, uit de afgrond opsteeg. — Romeinen 10:7; Openbaring 9:1-3; 17:8; vergelijk Openbaring 11:7.
22, 23. (a) Hoe is Satans beschuldiging met betrekking tot de mens beantwoord, en ten gunste van wie is de oude strijdvraag beslecht? (b) Wat gebeurt er nu met Satan en zijn demonen?
22 Het ketenen van de Duivel en zijn demonen en hun opsluiting in de afgrond waren een tijdelijke pijniging voor hen. Zal nu de pijniging, opgesloten te zijn, wederom tijdelijk voor hen zijn of zal ze eeuwig zijn? Wat gebeurt er met hen nadat zij hebben moeten toezien hoe degenen die zij op aarde misleid hebben, met vurige vernietiging gestraft zijn? De Duivel heeft nu het antwoord gekregen op de beschuldiging die hij steeds weer heeft ingebracht dat mensen op aarde Jehovah God slechts dienden uit eigenbelang en dat geen mens Jehovah loyaal zou blijven uit louter liefde jegens Hem wanneer hij door hem, Satan de Duivel, verzocht werd. De mannen en vrouwen die hun rechtschapenheid bewaard hebben en nog op aarde leven nadat de deloyalen door vuur vernietigd zijn, vormen een levend antwoord voor de Duivel, want zij hebben bewezen dat zijn beschuldiging vals is en dat hij een leugenaar is. De zevenduizend jaar oude strijdvraag is ten gunste van de God der waarheid beslecht en er bestaat derhalve geen reden om Satan de Duivel en zijn demonen nog langer in leven te laten. Gods geduld ten aanzien van hen is nu ten einde. Om deze redenen sluit hij deze opstandige engelen niet weer in de afgrond op. Wat gebeurt er dus met hen?
23 „En de Duivel, die hen misleidde, werd in het meer van vuur en zwavel geslingerd, waar zowel het wilde beest als de valse profeet reeds waren; en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden tot in alle eeuwigheid.” — Openbaring 20:10.
24, 25. (a) Wat beduidt het voor Satan en zijn demonen in het meer van vuur geslingerd te worden? (b) Waarom is deze dood een andere soort van dood?
24 In het meer van vuur en zwavel gepijnigd te worden, beduidt voor Satan de Duivel en zijn demonen hetzelfde als voor het symbolische wilde beest en de valse profeet. Wat dan wel? Eeuwige vernietiging (Openbaring 19:20). Satan de Duivel en zijn demonen zullen evenmin wederom leven als dat symbolische wilde beest en de valse profeet. Hun namen staan in geen goddelijk „boek des levens” geschreven. Leven is leven, of men nu vreugde beleeft of pijn lijdt. Dat zij in het symbolische „meer van vuur en zwavel” worden geworpen, betekent dus niet dat zij in leven gehouden worden om bij hun volle bewustzijn naar lichaam en geest gepijnigd te worden.
25 Dat symbolische „meer” symboliseert niet een zogenoemde „levende dood”. Het symboliseert een andere soort van dood, een dood die zich onderscheidt van de dood die alle mensen van de zondige Adam en Eva hebben geërfd en die klaarblijkelijk de eerste soort van dood was die in het rijk der schepping, onder de naar Gods beeld geschapen schepselen, zijn intrede deed. Deze overgeërfde dood bleek tijdelijk te zijn, omdat hij door de opstanding, die door de dood en opstanding van Jezus Christus mogelijk wordt gemaakt, in een ’doodsslaap’ veranderd wordt. — 1 Korinthiërs 15:20-22.
26. Waarom wordt deze andere soort van dood treffend als „de tweede dood” aangeduid, en waarin worden de namen van de mensen die deze dood ondergaan, niet geschreven?
26 De dood die door het „meer van vuur en zwavel” wordt gesymboliseerd, is anders dan de dood die de mensheid van Adam geërfd heeft doordat hij niet met een slaap te vergelijken is, waaruit men gewekt kan worden, maar betrekking heeft op een volledige vernietiging, een eeuwige dood. De van Adam geërfde dood was de ’eerste dood’. De andere dood, die door het „meer van vuur en zwavel” wordt gesymboliseerd, wordt daarom treffend als „de tweede dood” aangeduid. Deze dood sterven de mensen op aarde die wel de duizendjarige Oordeelsdag beleven, maar wier namen later niet in Gods „boek des levens” worden geschreven. In de geïnspireerde Schrift wordt getoond wat het „meer van vuur” voor zulke personen die zich het eeuwige leven niet waardig betonen, betekent; wij lezen: „En de dood en Hades werden in het meer van vuur geslingerd. Dit betekent de tweede dood: het meer van vuur. Bovendien werd een ieder die niet in het boek des levens geschreven werd bevonden, in het meer van vuur geslingerd.” — Openbaring 20:14, 15.
27, 28. (a) Waarom kunnen Satan en zijn demonen de „tweede” dood sterven? (b) Wat betekent het derhalve dat zij voor eeuwig in het meer van vuur gepijnigd worden?
27 Deze goddelijke verklaring van wat het „meer van vuur” symboliseert, wordt enkele verzen daarna nogmaals bevestigd, waar wij lezen: „Een ieder die overwint, zal deze dingen beërven, en ik zal zijn God zijn en hij zal mijn zoon zijn. Maar wat de lafhartigen betreft en zij die geen geloof hebben en zij die walgelijk zijn in hun vuiligheid en moordenaars en hoereerders en zij die spiritisme beoefenen en afgodendienaars en alle leugenaars, hun deel zal zijn in het meer dat met vuur en zwavel brandt. Dit betekent de tweede dood” (Openbaring 21:7, 8). Daar al deze verwijzingen naar het „meer van vuur” zo dicht bij elkaar staan, in dezelfde context — in de hoofdstukken 19 tot 21 van de Openbaring — moet het „meer van vuur” datgene wat het betekent voor de mensen die niet in het „boek des levens” geschreven worden bevonden, ook voor Satan de Duivel en zijn demonen betekenen: de „tweede dood”. Het betekent niet noodzakelijkerwijs dat men een tweede maal sterft, maar dat men de tweede soort van dood waarover de bijbel spreekt, sterft, en dat is een eeuwige dood.
28 Satan en zijn demonen kunnen dus deze soort van dood sterven, ook al zijn zij voordien nog nooit gestorven. Met de eerste soort van dood, die door de zonde van de eerste mens zijn intrede deed, was niet het geringste spoor van leven verbonden. Zo is er ook met de „tweede dood”, de eeuwige straf voor degenen die God opzettelijk ongehoorzaam zijn en daarvoor zelfs hun volmaaktheid prijsgeven, geen sprankje leven verbonden. Op grond van alle schriftuurlijke regels beduiden de woorden dat Satan en zijn demonen tot in alle eeuwigheid in het meer van vuur en zwavel gepijnigd worden, derhalve dat zij vernietigd worden, dat zij ophouden te bestaan, dat het leven van deze geestelijke schepselen voor eeuwig uitgeblust wordt. Dit heeft tot gevolg dat God een universum zal hebben waarin geen demonen meer zijn, en ook zal God niet toelaten dat er ooit weer demonen zullen komen.
TOT LEVEN KOMEN NA DE DUIZEND JAAR
29. Waarop duidt het feit dat God ervoor zorgt dat de legerplaats van de heiligen en ook de vorsten, de aardse vertegenwoordigers van de geliefde stad, in leven blijven?
29 Wat een glorierijke eeuwigheid staat de mensheid derhalve te wachten! Zie toch eens, Jehovah God zorgt ervoor dat de „legerplaats van de heiligen” en de vorsten, de aardse vertegenwoordigers van de „geliefde stad”, de vernietiging van „Gog en Magog” en van Satan de Duivel en zijn demonen overleven! Kan dat iets anders betekenen dan dat God hun namen in het „boek des levens” geschreven heeft of dat hij hun namen in het „boek des levens” heeft laten staan? Dit betekent dat Hij hen rechtvaardig verklaard of gerechtvaardigd heeft omdat zij hun rechtschapenheid jegens hem hebben bewaard en zich aldus in de rechtvaardiging van de universele soevereiniteit van de Allerhoogste God, de Schepper van al het goede, bij de Zoon van God, Jezus Christus, en de 144.000 medeërfgenamen aangesloten hebben. Dat Jehovah God hen rechtvaardig verklaard heeft, beduidt dat hij hun het recht heeft verleend voor eeuwig in hun paradijstehuis te leven.
30. (a) Aan wie zullen degenen die de laatste beproeving met succes doorstaan, voor eeuwig dank verschuldigd zijn, en waar zullen zij voor eeuwig staan? (b) Wanneer zullen zij in de volste zin van het woord „leven”?
30 Jezus Christus, de hemelse Koning, Priester en Rechter, heeft door zijn liefdevolle bemoeienissen met de mensheid tijdens de duizend jaar allen die gewillig en gehoorzaam waren, geholpen tot deze toestand van volmaakte rechtvaardigheid in het vlees te geraken. Als hij hen aan het einde van de duizend jaar niet zover had kunnen brengen, dan zou hij hen niet graag voor de laatste beproeving aan de Opperste Rechter, Jehovah God, hebben overgegeven. Waarom niet? Omdat hij dan geweten had dat zij de goddelijke beproeving nooit met succes hadden kunnen doorstaan en derhalve geen eeuwig leven hadden kunnen verkrijgen aangezien het hun aan volmaakte rechtvaardigheid had ontbroken. Maar nu staan zij als volledig rechtvaardige, zondeloze mensen en als aanbidders van Jehovah in de aardse voorhoven van zijn „ware tent” of tempel. Daar blijven zij voor eeuwig staan wanneer zij de goddelijke beproeving met succes hebben doorstaan en hun onverbrekelijke rechtschapenheid en onwankelbare trouw jegens de Soevereine Heer Jehovah bewezen hebben. Zij zullen de Zoon van God, Jezus Christus, voor eeuwig dank verschuldigd zijn omdat hij hen liefdevol geholpen heeft tot deze volmaakte rechtvaardigheid te geraken, die er een bewijs van is dat hun Loskoper en Redder, de Heer Jezus, zijn werk voleindigd heeft. Dan zullen zij dus in de volste zin van het woord leven!
31. Waartoe geraken de „overigen der doden” derhalve aan het einde van de duizendjarige regering van Christus, en wat gebeurt er met de Adamitische dood?
31 In het licht daarvan kunnen wij begrijpen hoe juist de woorden zijn die in Openbaring 20:5 tussen haakjes staan: „(De overigen der doden kwamen niet tot leven totdat de duizend jaren geëindigd waren.)” De „overigen der doden” zouden die toestand van volmaakt leven aan het einde van de duizend jaar niet hebben bereikt als Jezus Christus en zijn 144.000 medeërfgenamen, die deel hebben aan de eerste opstanding, hen in de loop van de duizend jaar niet op deze voorbereidende wijze geholpen hadden. In feite heeft dan pas de ’dood [geërfd van Adam] de doden opgegeven die daarin waren en is de dood in het meer van vuur geslingerd, waar hij de „tweede dood” ondergaat of ophoudt te bestaan’ (Openbaring 20:13, 14). Dan gaan de woorden uit 1 Korinthiërs 15:25, 26 in vervulling: „Hij moet als koning regeren totdat God alle vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. Als laatste vijand wordt de dood tenietgedaan.”
32. Hoe zal Openbaring 21:3, 4 dan volledig waar zijn?
32 Dan zal volledig waar zijn wat er over de van de zondaar Adam geërfde dood wordt gezegd: „En God zelf zal bij hen zijn. En hij zal elke traan uit hun ogen wegwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geschreeuw, noch pijn zal er meer zijn. De vroegere dingen zijn voorbijgegaan.” — Openbaring 21:3, 4.
33. (a) Hoe zullen degenen die nu leven in overvloed hebben, zich waardig betonen voor eeuwig te leven? (b) Hoe zullen de woorden uit Romeinen 6:23 ten aanzien van hen bewaarheid worden?
33 Zullen allen die aan het einde van de duizend jaar in deze volmaakte zin tot leven zijn gekomen, zich nu voor altijd in dat overvloedige leven willen verheugen? Zij kunnen dat door zich waardig te betonen van de Grote Bron van alle leven, Jehovah God, het recht op eeuwig leven te ontvangen. De getrouwen en loyalen, die de grondige beproeving op hun volledige rechtschapenheid jegens Hem hebben doorstaan, zullen met het kostbare recht beloond worden dat hun leven voor altijd bewaard blijft en zij zich voor eeuwig in een gelukkig leven kunnen verheugen. Zo zullen ten aanzien van hen de woorden bewaarheid worden: „De gave die God schenkt, is eeuwig leven door Christus Jezus, onze Heer” (Romeinen 6:23). Indien God zijn geliefde, eniggeboren Zoon niet als middel had gebruikt, zou dit voor de menselijke familie niet mogelijk zijn geweest.
34, 35. (a) Wat hopen wij met betrekking tot de „grote schare”, die Jehovah reeds vóór de „grote verdrukking” in witte gewaden in zijn geestelijke tempel diende? (b) Hoe zullen dan zelfs de opgestane „onrechtvaardigen” er met betrekking tot Jehovah’s voorhoven net zo over denken als de zonen van Korach?
34 Hoe bevredigend voor hart en zin zal het dan zijn de God wiens naam Jehovah is, in de aardse voorhoven van zijn geestelijke tempel te aanbidden en te dienen! Reeds aan het begin van het glorierijke millennium gold met betrekking tot de „grote schare” overlevenden van de „grote verdrukking” dat zij „hun lange gewaden gewassen en . . . wit gemaakt [hebben] in het bloed van het Lam. Daarom zijn zij voor de troon van God en zij verrichten dag en nacht heilige dienst voor hem in zijn tempel” (Openbaring 7:9, 14, 15). Het is te hopen dat de leden van deze „grote schare”, die hun lange gewaden gewassen hebben, tot het einde van de duizend jaar en ook tijdens de beproeving op hun absolute rechtschapenheid jegens de Soevereine Heer Jehovah die na afloop van de duizend jaar zal plaatsvinden, in die voorhoven van Gods geestelijke tempel zullen blijven. Allen die tijdens het millennium uit hun graven worden opgewekt, zullen naar de aardse voorhoven van Jehovah’s geestelijke tempel worden gebracht om Jehovah daar te aanbidden en te dienen. Wanneer zij de dienst voor Jehovah daar met de juiste waardering ter hand nemen, zullen zelfs de opgestane „onrechtvaardigen” er net zo over denken als de zonen van de leviet Korach:
35 „Want één dag in uw voorhoven is beter dan duizend elders. Ik heb het staan aan de drempel in het huis van mijn God verkozen boven het rondgaan in de tenten der goddeloosheid. Want Jehovah God is een zon en een schild; gunst en heerlijkheid geeft hij. Jehovah zelf zal niets goeds onthouden aan hen die in onberispelijkheid wandelen.” — Psalm 84: opschrift, 10, 11.
36. Welke waardering voor Gods tempel, zoals door David tot uitdrukking werd gebracht, zullen degenen die vastbesloten zijn hun rechtschapenheid te bewaren, aankweken?
36 Zij die vastbesloten zijn met hun gehele hart hun rechtschapenheid jegens de ene levende en ware God te bewaren, zullen net zo’n waardering voor geestelijke zaken aankweken als door David tot uitdrukking werd gebracht toen hij zei: „Eén ding heb ik van Jehovah gevraagd — dat zal ik zoeken: Dat ik al de dagen van mijn leven in het huis van Jehovah mag wonen, om de aangenaamheid van Jehovah te aanschouwen en met waardering zijn tempel te bezien.” — Psalm 27: opschrift, 4.
37, 38. (a) Tot wat voor natuurlijke staat zal Jehovah’s „voetbank” ten slotte hersteld worden? (b) Zullen de bewoners van zijn „voetbank” zich slechts in een letterlijk paradijs bevinden, en hoe zullen zij gehoor geven aan de oproep die wij in de laatste Psalm aantreffen?
37 De gehele aarde zal dan een plaats zijn waarop haar verheven Schepper aanbeden wordt. Ze is zijn „voetbank”, terwijl de hemel zijn „troon” is (Jesaja 66:1). Zijn hemelse troon is heerlijk; zijn aardse voetbank zal eveneens als geschikte plaats voor zijn voeten heerlijk gemaakt worden. Overal zal de aarde een paradijs zijn, zoals de tuin van Eden, zoals de tuin van Jehovah (Genesis 2:8; 13:10). Ze zal een plaats van vreugde en verrukking zijn, want alle aanbidders van Jehovah — van wie dan niet meer gezegd kan worden dat ’zij de heerlijkheid Gods niet bereiken’ — zullen in ongestoord geluk daarop leven. Alle goddelijke eigenschappen zullen in hen tot volle ontplooiing zijn gekomen en zij verheugen zich in de volheid van een harmonieuze verhouding tot God, zodat zij zich zowel in een geestelijk als in een aards Paradijs bevinden. Wat een hartverwarmende reden om de Grootse Schepper en Gever van al deze onuitsprekelijke goedheid te loven! Met melodieuze stemmen en al hun muzikale talenten, die zij ontwikkeld zullen hebben, zullen zij Hem dankbaar loven. Zij zullen zich voor eeuwig bij de hemelse legerscharen aansluiten door gehoor te geven aan de enthousiaste oproep die wij in de laatste der geïnspireerde Psalmen aantreffen:
38 „Looft Jah! Looft God in zijn heilige plaats. Looft hem in het uitspansel zijner sterkte. Looft hem om zijn machtige werken. Looft hem overeenkomstig de volheid van zijn grootheid. Looft hem met horengeschal. Looft hem met het snaarinstrument en de harp. Looft hem met de tamboerijn en de reidans. Looft hem met snaren en de schalmei. Looft hem met de welluidende cimbalen. Looft hem met de rinkelende cimbalen. Al wat adem heeft, love Jah. Looft Jah!” — Psalm 150:1-6.