Opzieners in Christus’ rechterhand
1. Aan welke gemeente moest Johannes eerst schrijven, en welke afscheidswoorden van de apostel Paulus kunnen sommige opzieners in zijn tijd uit eerste hand hebben vernomen?
„SCHRIJF de engel van de gemeente in Efeze: Dit zegt hij die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt, die in het midden der zeven gouden lampestandaarden wandelt” (Openb. 2:1). Johannes gehoorzaamde dit bevel van de verheerlijkte Christus ongetwijfeld en schreef aan de opziener of groep van opzieners over de gemeente in Efeze. Sommigen van deze oudere mannen in Johannes’ tijd konden zich wellicht nog herinneren wat de apostel Paulus jaren tevoren ten afscheid had gezegd, namelijk: „Schenkt aandacht aan u zelf en aan de gehele kudde, waarover de heilige geest u tot opzieners heeft aangesteld, om de gemeente Gods te weiden, welke hij met het bloed van zijn eigen [Zoon] heeft gekocht. Ik weet dat na mijn heengaan onderdrukkende wolven bij u zullen binnenkomen en de kudde niet teder zullen behandelen, en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan en verdraaide dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken. Blijft daarom waakzaam” (Hand. 20:28-31). Johannes bevond zich nu op het strafeiland Patmos, niet zo ver van Efeze gelegen, en hij zou er voor zorgen dat de opzieners van Efeze en de andere genoemde gemeenten in Klein-Azië de gehele Openbaring zouden krijgen met voor elke gemeente een specifieke boodschap.
2. Waaraan herinnerde Jezus de opzieners van Efeze in zijn eerste woorden, en wat beelden de toestanden uit die vroegere gemeenten in deze tijd af?
2 Door de eerste woorden van zijn toespraak herinnerde Jezus Christus die opzieners van Efeze en alle andere gemeenten er aan dat zij in zijn rechterhand waren, in zijn macht, onder zijn toezicht en binnen zijn gunst en bescherming, zeggende: „Niemand zal hen uit mijn hand rukken” (Joh. 10:28). In deze apocalyptische tijden worden de opzieners, en vooral die welke door de geest zijn gezalfd, over de gemeenten van Gods kudde er insgelijks aan herinnerd dat zij in Christus’ hand zijn, dat zij door zijn hand geleid en gebruikt moeten worden en zich er niet tegen moeten verzetten noch er tegen dienen te strijden. Er is thans geen gemeente van Jehovah’s getuigen in Efeze, niet ver van de kust der Aegeïsche zee. De toestand in de gemeente destijds voorschaduwde echter die welke er wellicht heerst in een gemeente of gemeenten van de hedendaagse christelijke getuigen van Jehovah. De toestanden in alle zeven genoemde gemeenten in Klein-Azië beeldden de verschillende toestanden af welke nu hier en daar in de gemeenten van Gods kudde heersen. Het is derhalve juist dat de „sterren” der gemeente, alle gezalfde gemeenteopzieners, bekend zijn met de toestanden welke overeenkomen met die welke in Christus’ boodschappen aan de zeven gemeenten in Klein-Azië werden voorschaduwd. Vervolgens moeten zij als Christus’ rechterhand zijn instructies opvolgen, door zodanig te werken dat de onjuiste toestanden worden verbeterd en alle leden worden geholpen deze oude wereld, thans in haar laatste dagen, te overwinnen.
3. Wat deed de „ster” der gemeente met de boodschap die hij in die tijd door middel van Johannes ontving, en waarmee kunnen we dit in deze tijd vergelijken?
3 Wanneer Christus destijds via Johannes een specifieke boodschap aan een gemeente zond, las de „ster” der gemeente de boodschap daaraan voor. Wanneer de gemeenteopzieners thans mededelingen van het besturende lichaam van de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse ontvangen, lezen zij ze eveneens aan hun respectieve gemeenten voor.
DE LAMPESTANDAARD IN EFEZE
4. Ondanks enkele gunstige eigenschappen maakte Jezus de Efeziërs waarvan een verwijt, en hoe kunnen gemeenten wellicht thans in dit opzicht hulp nodig hebben?
4 Evenals van de gemeente Efeze uit de oudheid zijn er thans gemeenten waarvan wellicht tot hun eer gezegd kan worden dat ze actief zijn, hard werken en een bericht van volharding hebben opgebouwd. Waarschijnlijk hebben zij boze lieden niet verdragen; mannen die beweren apostelen of opvolgers van apostelen te zijn, hebben zij aan de hand van de geïnspireerde Schrift op de proef gesteld en leugenaars bevonden. Zij zijn teruggegaan tot de apostolische leringen en methoden door „onvermoeid te strijden voor het geloof dat eenmaal voor altijd aan de heiligen werd overgeleverd” (Judas 3). Jarenlang hebben zij zich ter wille van Christus’ naam flink gehouden en zijn niet moe geworden. Nu rijst echter de vraag: Hebben zij niet meer de liefde welke zij eerst hadden? Is die door de toenemende wetteloosheid in de christenheid verkoeld? Is iets anders het voorwerp van hun liefde geworden, houden zij nu van de een of andere attractie van deze materialistische oude wereld? Men toont genegenheid voor Christus door zijn schapen te voeden en zijn geestesgesteldheid te bezitten. Zijn zij dit moe geworden? Christus rekent het hun aan wanneer zij niet meer zo’n vurige ijver en onverdeelde liefde bezitten als in het begin. Als zij zover zijn, hebben zij hulp nodig om tot hun oorspronkelijke toestand terug te keren en het verlorene te herwinnen.
5. (a) Wat dient de opziener te doen ten aanzien van hen die hun eerste liefde hebben verloren? (b) Hoe kan zijn lampestandaard verwijderd worden?
5 De opziener of „ster” der gemeente is er voor verantwoordelijk dat er licht schijnt op de terugweg, zodat zij wien Christus dit verlies van hun eerste liefde aanrekent, weer terug kunnen komen. Zij dienen stappen te doen om deze oorspronkelijke liefde, welke verdwenen is, weer in hen wakker te roepen. Uit liefde voor Christus’ schapen zullen de opzieners er op uittrekken en trachten degenen die van vergaderingen wegblijven of onachtzaam worden, terug te brengen. Zij zullen trachten het gevaar dat Jezus zag aankomen, te verijdelen, namelijk: „Wegens het toenemen van wetteloosheid zal de liefde van het merendeel verkoelen” (Matth. 24:12). Zij beseffen dat niemand die zijn eerste liefde verliest, ten slotte deel van Gods gemeente kan uitmaken. Het is daarom tijd te bedenken wat men heeft verlaten, vervolgens zijn geest berouwvol te veranderen en weer te gaan doen wat men vroeger deed. Anders zal men niet als een deel van een lampestandaard handelen, dat wil zeggen, men zal zijn licht niet laten schijnen en geen aandeel hebben aan de dienst van een lampestandaard. Indien een opziener zou toelaten dat al zijn schapen liefdeloos worden, wegvallen en ophouden te schijnen, zou Christus in werkelijkheid zijn lampestandaard verwijderen en zou hij gelijk een ster zonder lampestandaard of gemeente zijn. Hij moet er derhalve op toezien dat de lampestandaard-gemeente schijnt en haar deel van de akker, de wereld, verlicht.
6. Jegens wat dienen de opziener en de gemeente een intense haat te blijven koesteren, evenals de gemeente te Efeze die door Paulus hierop gewezen werd, en waarom?
6 Paulus waarschuwde de opzieners in Efeze er in zijn afscheidswoorden voor dat afvallige leraars sekten zouden vormen door te trachten discipelen achter zich aan te trekken. Evenals de gemeente in Efeze dienen de opziener en de gemeente een intense haat te blijven koesteren jegens sektarisme, zoals de „daden van de sekte van Nikolaüs,” omdat Jezus Christus, het Hoofd van één, onverdeeld lichaam, sektarisme, of het volgen van deze of gene mens op aarde, eveneens haat.
7. Waarom dienen we in deze tijd onze oren afgestemd te hebben om te horen wat de geest tot de gemeenten zegt?
7 Wij die met een kandelaar zijn verbonden onder een opziener of „ster” dienen ons oor afgestemd te hebben om te horen wat de geest Gods voor geïnspireerde uitspraken Gods bekendmaakt. Toen Jezus zei, „Wie een oor heeft, hore wat de geest tot de gemeenten zegt,” doelde hij op de zeven gemeenten van Azië, die alle soortgelijke gemeenten in deze tijd afbeeldden. Zelfs in de hemel spreekt Jezus door Gods geest of werkzame kracht, zodat in werkelijkheid God bij monde van Jezus spreekt. Jezus kent aldus meer waarde en autoriteit aan Gods geest toe dan aan zichzelf, ter waarschuwing om niet de doodzonde, de zonde tegen de geest Gods, te bedrijven. Op aarde sprak Jezus onder inwerking van Gods geest en boven in de hemel is dit al niet anders. — Jes. 61:1; Luk. 4:16-21; Hebr. 13:8.
8. Tot welke overwinning moedigt de geest de gemeenteleden aan, en waarom is zulk een overwinning mogelijk?
8 Zij die in zekere opzichten afvallig zijn geworden en zich dienen te herstellen, moeten veel overwinnen (1 Petr. 4:17, 18). Eigenlijk moeten alle leden der gemeente veel overwinnen. Zij moeten tonen dat zij Satans wereld hebben overwonnen. Hun wacht echter een beloning, want de geest Gods moedigt allen aan voorwaarts te gaan met de volgende belofte: „Wie overwint, zal ik geven te eten van de boom des levens in het paradijs Gods” (Openb. 2:7). Voor de door de geest verwekte gemeente is het òf een zaak van dat hemelse leven met God te verwerven òf het eeuwige leven op welke andere plaats ook niet te verwerven. De overwinning is mogelijk. Daarover behoeven wij niet verontrust te zijn. Jezus zei: „Ik heb u dit gezegd opdat gij door mij vrede moogt hebben. In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar schept moed! ik heb de wereld overwonnen.” — Joh. 16:33.
DE LAMPESTANDAARD IN SMYRNA
9. Wat werd tot eer van de gemeente Smyrna gezegd, en wat werd er gezegd tegen de „synagoge van Satan”?
9 Er zijn er tegenwoordig die gelijken op de gemeente Smyrna uit de oudheid. Hun wordt via de opziener of „ster” een aanmoedigende boodschap gegeven. Tot hun eer moet gezegd worden dat zij niet materialistisch zijn zoals deze wereld; hun levenswijze is vrij van de liefde voor geld en zij zijn tevreden met het materiële wat voorhanden is. Christus weet dat zij, evenals hij tijdens zijn omwandeling op aarde, op stoffelijk gebied arm, maar geestelijk rijk zijn. Zij doen niet als degenen die zich ten onrechte joden noemen maar die, omdat zij niet overeenkomstig die naam leven, hierdoor lasteren; zij loven Jehovah niet, zoals Lea, de moeder van Juda (Gen. 29:35). In plaats van Gods gemeente — zoals de joodse natie eens voordat ze Christus de Messias verwierp en doodde — zijn zij een „synagoge van Satan.” Zij zijn materialistisch en hun hart trekt naar de ongeestelijke dingen van Satans wereld.
10. Hoe tonen ware christenen thans dat ze evenals de gemeente Smyrna de „synagoge van Satan” niet nadoen, en wat kan een gemeenteopziener daarom niet zijn?
10 Christenen gelijk de gemeente Smyrna houden zich niet op, zoals zij die tot de synagoge van Satan behoren, met materialisme, zij houden niet vast aan overleveringen in plaats van aan Gods Woord, zij vestigen hun hoop niet op het politieke zionisme van tegenwoordig, waarbij zij Gods opgerichte koninkrijk verwerpen. Wie thans beweert een geestelijke of innerlijke jood te zijn maar niet tot het ware, geestelijke „Israël Gods” behoort, is net als die trouweloze natuurlijke joden een deel van de „synagoge van Satan.” Ware christenen die thans net als de gemeente Smyrna handelen, zijn Jehovah’s gemeente; zij dragen zijn heilige naam en houden die hoog. Om Christus’ woorden tegen het materialisme over te kunnen brengen, kan een „ster” of gemeenteopziener zelf geen materialist zijn, want dan zou hij in strijd handelen met Christus’ woorden en een slecht voorbeeld stellen.
11. (a) Waarom was Jezus in verband hiermee niet bang om op aarde voor een beginsel te moeten lijden en sterven? (b) Waarvoor moeten wij, zoals hij tegen ons zegt, niet bang voor zijn, en welke beloning reikt de geest de overwinnende volgelingen uit?
11 Omdat een materialist weet dat hij niet alles in het graf kan meenemen, is hij bang om voor een principe te sterven. Het bezorgt hem geen vreugde wanneer men hem, omdat hij getrouw in Christus’ voetspoor treedt, zijn goederen ontrooft. Omdat Christus geen materialist was, was hij niet bang om wegens het vasthouden aan Jehovah’s universele soevereiniteit te moeten sterven. Indien hij niet bang was zichzelf te ontledigen en zijn hemelse heerlijkheid opzij te zetten, zou hij het ook niet erg vinden om van mindere dingen als stoffelijke aardse goederen te scheiden. Hij zegt ons dat wij net als hij moeten doen en niet bevreesd moeten zijn voor het lijden dat zijn volgelingen in deze „tijd van het einde” der wereld moeten ondergaan, vooral nu Satan de Duivel uit de hemel is geworpen en oorlog voert tegen het getrouwe overblijfsel van het zaad van Gods vrouw. Wij weten dat Gog van Magog binnenkort een algehele aanval op het overblijfsel en hun metgezellen zal doen. Hoe passend en goed is daarom wat Jezus tot de gemeente Smyrna zei, namelijk om niet bevreesd te zijn voor die woedende aanval, noch voor hetgeen wij vóór die tijd moeten lijden — gevangenzetting, „verdrukking van tien dagen,” of een gewelddadige dood. Hij zelf is eenmaal gestorven maar door Gods almacht wederom tot leven gekomen en kan niet meer sterven daar hij niet door de „tweede dood” geschaad kan worden. Thans bezit hij alle macht in hemel en op aarde en kan hij de kroon des levens aan zijn getrouwe volgelingen uitreiken. Zijn volgelingen die deze ten ondergang gedoemde wereld overwinnen, zullen in de opstanding evenals hij, de enige Potentaat, „degene die alleen onsterfelijkheid heeft,” niet door de tweede dood worden geschaad (Openb. 2:8-11). Een „ster” of opziener van een gemeente dient het juiste voorbeeld te geven door de wereld te overwinnen.
DE LAMPESTANDAARD IN PERGAMUM
12. Waarom werd er tegen de gemeente Pergamum gezegd dat ze op een plaats was „waar de troon van Satan is”?
12 De stad Pergamum uit de oudheid was voor de heidenen een heilige, religieuze stad. Ze had voor haar hoofdgod, Zeus of Jupiter, een tempel gebouwd, welks altaar vijftien meter hoog was. Deze hoofdstad van de Romeinse provincie Azië uit de oudheid verwierf bekendheid als centrum van aanbidding van de Romeinse keizer en andere heidense erediensten. In haar Romeinse periode werd er op de Acropolis aldaar een tempel gebouwd voor keizer Cesar Augustus, de „goddelijke Augustus.” De stad werd beroemd om haar getrouwheid aan Rome, de hoofdstad der cesars. Wanneer iemand op grond van Jehovah Gods universele soevereiniteit weigerde mee te doen aan de heidense cesar- of keizeraanbidding zou dit er toe kunnen leiden dat hij als martelaar hiervoor de dood onder ogen moest zien. Omdat de Duivel degenen in Pergamum die hem aanbaden, bijzonder sterk in zijn greep scheen te hebben, terwijl er mensen werden vergood en men de keizerlijke macht van mensen aanbad, werd er terecht gezegd dat de gemeente in die stad op een plaats was „waar de troon van Satan is.”
13. Hoe wonen wij, christenen, in deze tijd eveneens op de plaats waar Satans troon is, en hoe kunnen wij toch ondanks dat als de gemeente Pergamum zijn?
13 Nu thans het nationalisme zo’n hoogtij viert, de beelden en symbolen van het nationalisme als heilig worden beschouwd en worden verafgood, het beeld van de Verenigde Naties door meer dan tachtig natiën dezer wereld wordt vereerd en de uit de hemel verbannen Satan de Duivel naar beneden en tot de bewoners der aarde is gekomen en grote toorn heeft, wonen het overblijfsel van Jehovah’s gemeente en hun metgezellen evenals Pergamum in een plaats waar Satans troon is. Kan Christus ons eveneens bij monde van de engel der gemeente prijzen omdat wij vasthouden aan zijn naam en ons geloof in hem als Redder en Koning niet verloochenen, ook al zijn er duizenden onzer christelijke broeders de marteldood gestorven, zoals Antipas, die door Christus „mijn getuige” wordt genoemd, „de getrouwe, die aan uw zijde werd gedood, waar Satan woont”? Indien hij dit kan, zijn wij in dit opzicht gelijk de gemeente in Pergamum.
14. Wie was die Bileam aan wiens leer enkelen in de gemeente Pergamum zich vasthielden, en wie vervloekte Jehovah vanwege Bileam?
14 Wij moeten echter nooit vergeten dat er personen zijn die er verlangend naar zijn ons geestelijk en derhalve eeuwig nadeel te berokkenen. Wie zijn dit? Religieuze personen zoals Bileam en de leraars der sekte van Nikolaüs. Bileam was zo materialistisch dat hij trachtte zijn profetenambt te veranderen in een zaak waarmee hij materieel gewin kon verwerven, ook al moest hij hiervoor Jehovah’s heilige natie Israël vervloeken. Toen Jehovah God dat wat als een vloek bedoeld was in een zegen voor Israël veranderde, trachtte Bileam met de politieke macht dezer wereld, gesymboliseerd door koning Balak, samen te werken. Hij trachtte Israël tot afgoden- of demonenaanbidding te verlokken door middel van heidense meisjes, wier lichamen aan onreine behandeling door aanbidders van de valse god Baäl van Peor waren gewijd. Dit noopte Jehovah er toe niet de gehele natie Israël te vervloeken, maar wel degenen die zwichtten voor de kuiperijen van de op winst beluste profeet Bileam.
15. Hoe dient de gemeenteopziener als de priester Pinehas te handelen, en waarom moet hij zich daarom onderzoeken, en waarvoor dient hij op zijn hoede te zijn?
15 In deze tijd dient de „ster” of opziener van een gemeente te bewijzen gelijk Pinehas te zijn, de zoon van Eleazar, de zoon van Aäron, de hogepriester. Bij die gelegenheid uit de oudheid roeide Pinehas zulke sluwe werken van religieuze leiders als Bileam uit (Num. 22:1 tot 25:15; 2 Petr. 2:15, 16; Judas 11). De hedendaagse opziener dient de gemeente voor te gaan in de reis naar de Nieuwe Wereld. Hij dient niet te trachten onze succesvolle opmars naar onze bestemming aan gene zijde van de strijd van Armageddon te belemmeren noch dient hij toe te laten dat anderen dit trachten. Hij moet zich voortdurend onderzoeken of hij zijn profetenambt, zijn verantwoordelijke en indrukwekkende taak, niet tot een commerciële zaak maakt. Hij moet er voor waken dat wereldse sekseaanbidding er geen plaats in vinden en er geen religieuze sekten worden gevormd.
16. Wat dient iemand die aan bovengenoemde dingen schuldig is, te doen, en wat moeten wij doen willen wij ontkomen aan de tweede dood en eeuwig leven krijgen?
16 Wie zich hieraan schuldig maakt, moet zonder uitstel berouw tonen, want Christus komt spoedig om het goddelijk oordeel te voltrekken. In zijn mond heeft hij de macht van de tweede dood, welke wordt gebracht over allen die zich door deze wereld laten overwinnen. Wij moeten voorzichtig zijn dat wij er niet de oorzaak van zijn dat het terechtstellingszwaard in Christus’ mond tegen ons strijdt, want dan zijn wij zeker van de dood, de „tweede dood,” afgebeeld door Gehenna. De gemeenteopzieners dienen volledig in overeenstemming te blijven handelen met Jehovah’s Engel des verbonds, de Voornaamste Opziener, onder wie zij als sterren staan en die thans in de tempel is om het oordeel te voltrekken. Het is er thans de tijd niet naar om door een wereld overwonnen te worden welke nog wel door Christus is overwonnen. Nu moeten wij evenals hij en met zijn hulp de wereld overwinnen. Gods geest, welke door hem spreekt, belooft ons een grootse beloning, onverderfelijkheid in het hemelse koninkrijk en een nieuwe verhouding tot Jehovah God, hetgeen wordt afgebeeld door het onverderfelijke verborgen manna en een witte steen waarop een nieuwe naam staat geschreven, welke alleen de overwinnaar ter bestemder tijd volledig zal begrijpen. Opzieners dienen deze boodschap getrouw over te brengen. — Openb. 2:12-17.
DE LAMPESTANDAARD IN THYATIRA
17. Wat voor verdiensten had de gemeente Thyatira maar op welke verkeerde gedachte moest ze opmerkzaam gemaakt worden?
17 Toestanden zoals die welke in de gemeente Thyatira uit de oudheid bestonden, hebben de aandacht nodig van de „ster” of opziener die zulke toestanden aan zijn zorg krijgt toevertrouwd. Christus, die als met ogen gelijk een vuurvlam ziet en op onverderfelijke, duurzame voeten gelijk fijn koper loopt, zag dat de gemeente Thyatira zich aanbeval doordat ze meer had gewerkt. Wij moeten nu echter niet denken dat wie een prachtig, opvallend bericht heeft in het fysieke werk van Gods organisatie en er veel tijd in heeft besteed, onachtzaam kan zijn met betrekking tot zijn zedelijke gedrag. Dat hij dit niet kan, moest onder de aandacht worden gebracht van de gemeente Thyatira en er moet in onze tijd eveneens de aandacht op worden gevestigd.
18. Hoe had een Izebel de gemeente van Thyatira kunnen binnensluipen, en hoe heeft Christus haar een bepaalde tijd gegeven en wat zou hij tegen haar ondernemen?
18 Izebel, de dochter van de heidense koning van Sidon, werd in een politiek huwelijk aan koning Achab gegeven. Zij gebruikte haar positie om het koninkrijk Israël grote religieuze schade toe te brengen. Een Izebel, een vrouw of een groep vrouwen met de eigenschappen van koningin Izebel, was de gemeente Thyatira binnengeslopen. De gemeente onder haar „ster” of opziener was echter niet opgetreden om deze vrouwelijke invloed ten aanzien van valse leer, valse aanbidding en religieuze en fysieke immoraliteit tegen te gaan en uit te roeien. Christus gaf de gemeente tijd om ten aanzien hiervan handelend op te treden en gaf de „vrouw Izebel”-klasse aldus tijd om berouw te tonen. Daar de gemeente Thyatira echter onachtzaam was en toestond dat deze onreine, onchristelijke klasse in haar midden werkzaam was, waarschuwde Christus dat hij zelf handelend zou optreden tegen deze onberouwvolle klasse. Hoe dan? Hij zou ze doden met grote verdrukking, als een schouwspel voor de gehele gemeente opdat zij zouden weten dat de Voornaamste Opziener zulk een onberouwvolle klasse niet tolereert.
19. Waarom mag een gemeenteopziener zich niet overgeven aan de Izebelleer en -invloed, en hoe kan de gemeente datgene wat ze heeft, stevig vasthouden totdat Christus komt en het oordeel zal voltrekken?
19 Een gemeenteopziener van thans moet het niet wagen zich over te geven aan de Izebelleer en -invloed. Zij die geestelijke en fysieke hoererij met haar bedrijven, kunnen niet aan de vurige ogen van de Voornaamste Opziener ontkomen maar zullen terechtgesteld worden indien zij geen berouw tonen. Wij hoeven geen hoererij te bedrijven om uit ondervinding te weten wat ze is en aldus „de ’diepten van Satan’” te weten. De Rechter die op grond van beginselen weet wat dit is, waarschuwt ons er voor, en dit dient ons voldoende te zijn. Wij dienen er acht op te slaan, want dan zal Christus ons er niet verantwoordelijk voor stellen en zal de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de slechte toestanden in de gemeente niet op ons rusten. Het zuurdeeg der zonde moet niet onder ons blijven om ten slotte het overgebleven goede ook nog te verderven. Christus’ raad luidt: „Houdt vast wat gij hebt totdat ik kom.” Daarom moeten wij de wereld overwinnen.
20. Welke heerschappij over de natiën zal aan hen die de wereld overwinnen gegeven worden, en wat zullen zij ontvangen in plaats van de gemeentesterren?
20 Aan degene die op aarde deze wereld overwint door weerstand te bieden aan haar lusten, goddeloze doeleinden, methoden en praktijken zal hemelse autoriteit over de natiën worden gegeven. Zij die in navolging van Jezus hun aardse loopbaan getrouw eindigen als overwinnaars der wereld, zullen worden opgewekt om in de hemel met hem te heersen en zij zullen hem vergezellen wanneer hij in de komende „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” de vijandige natiën in stukken slaat. Dan zal in nog een ander opzicht een overwinning op deze wereld zijn behaald. Het zal een overwinning voor Gods nieuwe wereld zijn. Nu worden de symbolische sterren, de getrouwe opzieners, aan de christelijke gemeente gegeven, maar dan, in de opstanding tot leven in de hemel, zal „de morgenster” aan de gemeente worden gegeven, namelijk Jezus Christus de Bruidegom. — Openb. 2:18-29; 22:16.
21. Welke handelwijze dienen vrouwen in de gemeente derhalve aan de dag te leggen, en welk bezit dient de gemeente vast te houden?
21 Laten vrouwen derhalve hun positie in de gemeente juist bezien. Laten zij wanneer dat nodig is een hoofddeksel dragen ten teken van onderworpenheid dat zij zich de positie van de man, hetzij als een „ster” of opziener hetzij als een dienaar in een geestelijk ambt niet trachten toe te eigenen. Laten zij geen enkele broeder er toe bewegen geestelijke of lichamelijke hoererij te bedrijven. Laat de gehele gemeente datgene wat ze heeft, de christelijke zuiverheid van leer en van gedrag en de schat van het Koninkrijksgetuigenis, angstvallig behoeden. Dan zal Christus’ komst als Oordeelsvoltrekker niet met een dodelijke straf maar met Nieuwe-Wereldbeloningen gepaard gaan.
DE LAMPESTANDAARD IN SARDES
22. (a) Wat heeft Christus bij zich als hij de op Sardes gelijkende gemeente toespreekt? (b) Op welke geestelijk stervende toestand die niet kan blijven bestaan wijst de engel der gemeente?
22 Als een kringdienaar of algemene opziener onderzoekt Christus alle soorten van geestelijke toestanden in de gemeenten die aan zijn hoede zijn toevertrouwd, met inbegrip van die te Sardes uit de oudheid. Hij ziet zulke toestanden niet alleen, maar vestigt er beslist de aandacht op: „Dit zegt hij, die de zeven geesten Gods en de zeven sterren heeft.” Hij heeft de volledig verlichtende macht van Gods geest, en hij heeft zowel de gemeentedienaar van Sardes als de engelen of sterren van de zes andere gemeenten in zijn macht en zij staan onder zijn leiding. Het is geen erg prettige boodschap die de engel van de Sardes-soort gemeente van de grote Aartsengel door middel van de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse, de hedendaagse Johannes van de Openbaring, moet bekendmaken. Wat geeft het iemand wanneer hij een vorm van godvruchtige toewijding heeft maar de kracht er van verloochent? Misschien heeft iemand de naam dat hij wat de religie betreft, levend is, maar Jehovah’s Rechter weet dat die persoon dood is gelijk de gemeente Sardes. Hij slaapt ten aanzien van zijn voorrechten en de roep van het uur om ijverige, levendige dienst. Hij neemt niet deel aan alle takken van Gods dienst en aanbidding; die waaraan wel wordt deelgenomen, verkeren in gevaar te zullen uitsterven. Een waakzame opziener, en de Grote Opziener boven hem, kan een dergelijke geestelijk stervende toestand niet laten voortduren.
23. Waaraan dient het naderbij komen van het laatste oordeel over de gemeente ons te doen denken en waartoe te nopen?
23 Het laatste oordeel of de laatste afrekening van hen aan wie de belangen van het koninkrijk Gods zijn toevertrouwd, komt naderbij. Dit dient ons er toe aan te sporen te bedenken dat wij de Koninkrijksboodschap hebben ontvangen en gehoord en wij dienen derhalve te beseffen welke verantwoordelijkheid er op ons rust. Wanneer wij ons dit beter bewust zijn, dienen wij vervolgens wakker te worden en waakzaam te blijven, onze krachtsinspanningen in de dienst, die op het punt stonden uit te sterven, te hernieuwen en onze waarheidskennis en de predikingsgelegenheden — waartoe wij door die kennis in staat worden gesteld — te behouden.
24. (a) Hoe kan de kennis van de gemeente toenemen en hoe kan haar levendigheid gemanifesteerd worden? (b) Welk belangrijk afrekeningsuur staat de gemeenteopziener nog steeds te wachten?
24 Wij moeten onze kennis vergroten. Dit betekent dat wij zelf de bijbel dienen te bestuderen, de gemeentevergaderingen moeten bezoeken en er ons steentje toe bijdragen om deze vergaderingen levendig te maken; wij moeten gelijke tred houden met de voortschrijdende waarheid en die gebruiken door ze binnen en buiten de gemeente aan anderen te vertellen. Om allen hierbij behulpzaam te zijn, zullen de gemeenteopziener en zijn assistenten in een geestelijk ambt regelingen treffen om ieder lid geestelijk wakker te houden en de plaatselijke organisatie niet te laten sterven, want dan zou ze geen goede werken kunnen tonen ten bewijze dat ze geestelijk leeft. Zij zullen er voor werken om meer aanwezigen op de vergaderingen te krijgen. Zij zullen de boodschap „up to date” maken door er, wanneer deze worden onthuld, nieuwe, levendige leerstellingen in te verwerken. Zij zullen er naar streven de gemeenteactiviteit in alle noodzakelijke vormen van dienst te vergroten. Zij zullen zorgen dat er meer en beter getuigenis wordt gegeven. Zij zullen niet toelaten dat de gemeente ten aanzien van genoegens levend maar ten aanzien van de dienst dood wordt. Een dezer dagen zal elke opziener een laatste rekenschap moeten geven aan iemand die hoger is dan het besturende lichaam dat is verbonden met de „Watch Tower Bible & Tract Society.” Dat uur zal als een dief komen. Hoe noodzakelijk is het daarom dat ons geheugen wordt opgefrist en wij allen levend worden gehouden ten aanzien van de werken in verband met het getuigenis!
25. (a) Wie zullen met Christus in het wit wandelen en niet uit zijn omgeving worden verwijderd? (b) Wiens naam zal niet uit het boek des levens geschrapt worden, maar welke erkenning krijgen?
25 Zelfs al is de situatie zoals in Sardes, dan kunnen er toch altijd nog enkelen worden genoemd die onbesmette klederen hebben en onberispelijk zijn in hun christelijke voorkomen. Zij beoefenen de reine, onbesmette religie, hetgeen vereist dat zij zich moreel en religieus onbesmet van deze wereld bewaren. Wanneer zij aldus blijven wandelen, zullen zij waardig worden verklaard om met Christus in het wit te wandelen en niet uit zijn gezelschap worden gebannen. Zijn bruidsklasse zal als in fijn, rein en helder linnen worden getooid, want dit is een symbool van de rechtvaardige daden van Gods heiligen. Welk een wonderbaarlijke dienstactiviteit zullen wij in zijn nieuwe wereld moeten ontplooien! Hoe is de gedachte hieraan al een aansporing om deze wereld te overwinnen! Het wekt gewoon het verlangen naar leven in de nieuwe wereld. Daartoe moet men nu echter geestelijk levend blijven. Wanneer men geestelijk sterft, wordt zijn naam uit het boek des levens gewist. Men zal het dan niet meemaken dat zijn naam voor de hemelse Vader of de engelen die de gemeente getrouw hebben gediend, wordt erkend. — Openb. 3:1-6.
DE LAMPESTANDAARD IN FILADELFIA
26. In welke betekenis heeft Christus de „sleutel Davids,” en welke deur heeft hij sedert 1919 opengedaan, welke de tegenstanders niet hebben kunnen sluiten?
26 Als bezitter van alle Koninkrijksbelangen richt de Voornaamste Opziener zich tot de gemeente Filadelfia, want hij heeft de „sleutel Davids.” Hij gaf deze sleutel niet aan Petrus, maar bezit hem thans zelf. Zoals geïllustreerd wordt door de taak van de sleutelbewaarder gedurende Davids koningschap in Jeruzalem, bestuurt Jezus Christus het huishouden des geloofs en is hij een geestelijke vader voor de inwoners van het geestelijke Israël (Jes. 22:22; Luk. 1:32). Toen hij in 1918 met Jehovah God tot de geestelijke tempel kwam, begon hij met het oordeel bij Gods huisgezin. Hij zag de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse en heeft voor deze klasse sedert 1919 de deur geopend, door al zijn geestelijke belangen op aarde aan haar zorg toe te vertrouwen (Matth. 24:45-47). Hij gaf hun de gelegenheid en de verantwoordelijkheid om Mattheüs 24:14 in vervulling te doen gaan; voordat de wereld te Armageddon eindigt, moet er over de gehele aarde en aan alle natiën getuigenis van het Koninkrijk worden afgelegd. Niemand heeft die deur sindsdien kunnen sluiten, niet zij die aan de 2de Wereldoorlog deelnamen, noch Hitlers nazisme, het fascisme onder Mussolini, de Katholieke actie of het Russische communisme met zijn Stalincultus of andere verering.
27. Voor wie is deze deur gesloten gebleven, en hoe moeten zij wel toegeven dat Christus ons heeft liefgehad?
27 Dit strekt niet óns tot eer, maar Christus, die de deur heeft opengehouden en open zal houden totdat het getuigeniswerk is gedaan (1 Kor. 16:9; Kol. 4:3, 4). De deur tot die voorrechten in de tijd van het Koninkrijk is gesloten voor allen die tot de christenheid en het jodendom behoren, voor allen die tot de „synagoge van Satan” behoren. Zij hebben geen getuigenis afgelegd omtrent het Koninkrijk als zijnde werken waardoor zij kunnen tonen dat zij zich hebben verheugd in deze uiting van Christus’ liefde. Nu moeten zij zich voor ons vernederen en erkennen dat wij de werken hebben; wij hebben het bericht en wij blijven de werken doen. Wij nodigen alle „andere schapen” die nog gevonden moeten worden, uit, om door de geopende deur naar binnen te gaan en ons in het werk te vergezellen.
28, 29. (a) Welke boodschap over volharding moeten wij vasthouden? (b) Hoe worden wij, door ons hieraan te houden, voor vallen behoed in het beproevingsuur dat thans voor de gehele bewoonde aarde heeft geslagen?
28 Gods koninkrijksboodschap vertelt ons dat volharding in zijn aanbidding en dienst van levensbelang is. Die boodschap te prediken, vereist volharding, de soort van volharding waarvan Christus blijk gaf. Wij moeten in dit opzicht op Christus gelijken. Hij hield niet op, hij zwichtte niet voor de vijand, hij gaf de dienst en de geestelijke oorlog niet op. Hij bleef de wil van zijn Vader doen. Hij hield vol tot het bittere einde. Daarom werd hij opgewekt tot een triomferend uur, tot een eeuwigheid van triomf. Het is nuttig dat wij ons in overeenstemming brengen met de boodschap omtrent zijn volharding. Wij worden bewaard voor het uur der beproeving dat thans voor de gehele wereld slaat. Hoe dan?
29 Net als Jezus. Toen hij alle koninkrijken dezer wereld mocht kiezen, verwierp hij Satans koninkrijk en koos het koninkrijk Gods; hij verkoos het Jehovah God te aanbidden en niet de „god dezer wereld,” aan wie die door mensen gecreëerde koninkrijken toebehoorden. Door aan die oorspronkelijke beslissing vast te houden, kon Jezus door de gehele beproeving op zijn rechtschapenheid heen staande blijven en werd hij er voor bewaard om onder de beproeving ineen te storten zoals de joodse wereld was ineengestort. Ook wij hebben voor Gods koninkrijk gekozen. Zo lang wij hierbij blijven door het goede nieuws van het Koninkrijk te prediken, zullen wij er eveneens voor worden bewaard tijdens die beproeving te vallen. Wij zullen nimmer tot Duivelaanbidding worden verlokt door de koninkrijken dezer wereld te kiezen en te dienen. Laat de christenheid maar ten onder gaan in de beproeving van dit uur, laat ze maar struikelen over Gods uitverkoren Steen en vallen, hetgeen haar vernietiging betekent (1 Petr. 2:7, 8). Wij hebben de Theocratie onder Christus gekozen. Wij worden staande gehouden!
30. Wat dienen de gemeenteopzieners daarom te doen, en waarom moeten wij datgene wat we hebben, stevig vasthouden, en hoe kunnen wij dat doen?
30 De „zeven sterren,” de gezalfde opzieners en de „andere schapen” die met hen in het opzienerschap zijn verbonden, moeten al Christus’ schapen helpen dit uur der verzoeking te doorstaan door zelf een juist voorbeeld te stellen en hun alle hulp te bieden. De tijd waarin permanent kronen worden toegewezen, komt snel naderbij. De Bezitter van de „sleutel Davids” zegt: „Blijft vasthouden wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.” Ja, wij zullen wat wij van hem hebben gekregen, vasthouden, door er naar te streven die Koninkrijksbelangen te vermeerderen, door alles wat wij hebben als een kostbaar instrument in de Koninkrijksdienst te gebruiken. Wanneer de gezalfden thans vóór Armageddon de Koninkrijksbelangen verliezen, betekent dit dat zij de hemelse kroon derven. Wanneer zij „andere schapen” het hunne kwijtraken, betekent het dat zij het leven in de Nieuwe Wereld onder het Koninkrijk verspelen.
31. Hoe moeten gezalfde opzieners er blijk van geven dat zij pilaren zijn en in aanmerking blijven komen voor het Nieuwe Jeruzalem, en wat dienen alle opzieners daarom te doen?
31 Gezalfde opzieners moeten er blijk van geven dat zij pilaren in Gods tempelorganisatie zijn, die de tempelaanbidding, waaraan de andere schapen thans deelnemen, hoog houden. Zij moeten in aanmerking blijven komen voor het Nieuwe Jeruzalem door Gods koninkrijk te prediken en zich rein te bewaren als de toekomstige bruid van Gods Lam. Dit is hun plicht indien zij in de verheerlijkte hemelse tempel pilaren willen zijn en de naam van Gods stad willen dragen als hemelse inwoners er van en de naam van de hoog verheven Christus willen delen door zijn liefderijke bruid te zijn. De tempel, het Nieuwe Jeruzalem en Christus’ nieuwe naam in zijn hemelse ambt zijn dingen waarmee de andere schapen eveneens rekening moeten houden. Laten zij thans in overeenstemming met deze uitermate belangrijke realiteiten werkzaam zijn. Al wie niet heilig blijft, geestelijk verachtelijk is en overeenkomstig een leugen leeft, zal uitgesloten worden van het Nieuwe Jeruzalem en van zijn gebied op aarde. Laten daarom alle opzieners, en vooral zij die in aanmerking komen voor een positie in de hemelse tempel, nacht en dag voorgaan in de tempelaanbidding. Dan zullen zij beseffen hoe zegenrijk Christus’ in Openbaring 3:12 opgetekende belofte is.
DE LAMPESTANDAARD IN LAODICEA
32. Hoe richtte Jezus zich tot de gemeente Laodicea, en waarom diende dit de gemeente diep getroffen te hebben?
32 In de dagen van de apostel Paulus was er in Laodicea een gemeente (Kol. 4:15). Toen Johannes de openbaring ontving, was deze gemeente er slecht aan toe. Wanneer Jezus zich door bemiddeling van de gemeente-engel tot haar richt, spreekt hij over zichzelf als de „Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping door God.” Dit diende de gemeente Laodicea diep te hebben getroffen, want ze bevestigde de waarheid niet meer van ganser harte gelijk een amen. Ze was geen getrouwe en waarachtige getuige meer. Ze gaf er geen blijk van een deel van de „nieuwe schepping” te zijn, waarvan Jezus Christus het eerste en voornaamste lid was en is. Hoe behandelt Jezus, die als de voornaamste Opziener het voorbeeld stelt, het geval van de gemeente in Laodicea, zowel destijds als nu?
33. Waarom dreigde Jezus hen uit zijn mond te zullen spuwen, en hoe waren ze gelijk Efraïm?
33 Het Laodicea-soort is noch stimulerend heet noch verfrissend koud. Zij zijn lauw, bah! Daarom moeten zij gelijk lauw water uit de mond gespuwd worden. Christus wenst hen niet als zijn woordvoerders, als „afgezanten in de plaats van Christus,” als dragers van de boodschap of getuigen die hem toebehoren en door hem worden gebruikt. Zij mogen geen aandeel meer hebben aan de vervulling van Mattheüs 24:14, tenzij zij berouw tonen. Zij zijn gelijk Efraïm, de toonaangevende stam van het Israël uit de oudheid. Hoe dat zo? Omdat zij gelijk een platte koek zijn die half is toebereid, een plaatkoek die niet omgekeerd is en derhalve half is gebakken, half om half, dus halfslachtig en weifelend: „Efraïm is geworden als een onnozele duif, zonder verstand. Egypte [niet Jehovah] roepen zij te hulp, naar Assur [niet naar God] trekken zij.” — Hos. 7:8, 11, NBG.
34. Waarom bevonden de Laodiceeërs zich in zulk een lauwe toestand, en wat hebben zij nodig om hun geestelijke ellende weg te nemen?
34 Waarom was dat destijds zo? Omdat de Laodiceeërs Gods koninkrijk en de rechtvaardigheid welke van hem en door bemiddeling van Christus komt, niet eerst bleven zoeken (Matth. 6:33). Uit hun praten valt op te merken dat zij van de veronderstelling uitgingen dat zij, omdat zij aardse materiële rijkdommen bezaten, Gods goedkeuring hadden welke voorspoed meebracht; zij hechtten grotere waarde aan materiële rijkdom dan aan geestelijke, Koninkrijkswaarden, en in het bijzonder de „schat” welke er in bestaat anderen met de Koninkrijkswaarheid van dienst te zijn. Wat hebben de Laodiceeërs nu nodig om hun geestelijke armoede, blindheid en naaktheid weg te nemen? Een goede, oprechte krachtsinspanning om van Christus het goud des geloofs te kopen, dat van een beproefde hoedanigheid is, alsmede de klederen der rechtvaardigheid, die tot in de nieuwe wereld zullen blijven bestaan, en het geestelijke gezichtsvermogen, het vermogen om geestelijk te zien dat het Koninkrijk, waarvan thans in de gehele wereld getuigenis moet worden afgelegd, van het allergrootste belang is.
35. Wat moeten de opzieners daarom ten behoeve van het geestelijke herstel der Laodiceeërs voor hen doen?
35 Hier is dus een taak voor de opzieners: Degenen die van het Laodicea-soort zijn, wederom te doen ontwaken, zodat zij hun geestelijke nooddruft gevoelen en hen vervolgens helpen „rijk in geloof” te worden (Jak. 2:5). Zulk een geloof is rijk aan Koninkrijksvruchten en levend ten aanzien van het getuigeniswerk. Men gaat er niet door op eigen rechtvaardigheid vertrouwen, maar het leidt ons er toe te trachten in Gods ogen rechtvaardig te zijn, terwijl wij alle wereldsgezindheid en zondige naaktheid wegdoen. De opzieners moeten de Laodiceeërs eveneens helpen de geestelijke ogenzalf te gebruiken, dat wil zeggen, Jezus’ onderricht over bepaalde aangelegenheden, zijn raad en voorbeeld te aanvaarden en zijn geestesgesteldheid tot voorbeeld te nemen, en dan dienovereenkomstig te handelen. Dit is een gezondmakend geneesmiddel tegen de „begeerte van het vlees, de begeerte der ogen en het opzichtige geuren met iemands bezittingen” (1 Joh. 2:15-17). Wanneer zij het geestelijke gezichtsvermogen hebben teruggekregen, kunnen zij voor anderen ogen worden, en geen blinde leidslieden der blinden zijn.
36. Wat doet Christus voor hen voor wie hij genegenheid heeft, en wat moeten opzieners daarom doen en hoe dienen de Laodiceeërs hierop te reageren?
36 Christus als Voornaamste Opziener wijst terecht en dient streng onderricht toe, maar doet dit uit genegenheid voor hen die het op zich hebben genomen hem te volgen. De opzieners die onder hem staan, moeten hetzelfde doen. De Laodiceeërs dienen deze moedige, openlijke tentoonspreiding van genegenheid te waarderen en graag berouw te willen tonen of hun geest te veranderen en vervolgens hun levenswijze te veranderen.
37. (a) Waarvoor is het nu de tijd, en welke uitnodiging wordt nu tot de Laodiceeërs gericht? (b) Hoe zullen hedendaagse Laodiceeërs er blijk van geven dat ze niet uit Christus’ mond gespuwd worden?
37 Het is laat. Het is tijd voor de beste maaltijd van de dag, de avondmaaltijd. Jezus heeft op aarde aan veel avondmaaltijden aangezeten, terwijl hij de gastvrijheid van de bewoner beloonde door geestelijk onderricht te geven. Thans nodigt hij ons uit zulk een geestelijk opbouwende maaltijd met hem te nuttigen. Hij staat thans aan de deur van de Laodiceese soort van gemeente en klopt. Laodiceeërs, zult u naar zijn geklop luisteren, uw genegenheid voor Christus doen herleven, hem in uw midden laten en hem u laten onderwijzen in een kostbare gemeenschap met hem? Indien dit zo is, zult u zijn opziener over uw gemeente ontvangen. Uw opziener, de engel der gemeente, de „ster” in Christus’ rechterhand, is bereid en verlangend de deur te openen. Hij heeft ze geopend opdat Christus er kan binnengaan om feest te vieren met hen die berouw hebben. Laodiceeërs, geeft u er allen blijk van dat u niet uit zijn mond zijt gespuwd maar nog steeds leden van zijn gemeente zijt door voor studie en dienst naar alle gemeentevergaderingen te komen, want Jezus heeft beloofd dat hij op een geestelijke maaltijd aanwezig zal zijn ook al zijn er slechts twee of drie vol waardering in zijn naam bijeengekomen. De „andere schapen” laten Christus binnen, zodat hij in het komende oordeel tot hen zal zeggen: „Ik was een vreemdeling en gij hebt mij gastvrij ontvangen” (Matth. 25:35). Deze gastvrije houding betekent leven!
38. Wat moeten wij nu overwinnen, en welke beloning zal de overwinnaars gegeven worden?
38 Laten wij allen gewaarschuwd zijn door de terechtwijzing welke aan de Laodiceeërs werd gegeven. Wij moeten het materialisme dezer wereld in deze „tijd van het einde” overwinnen. Aan een ieder die overwint, belooft Christus, die door de geest Gods spreekt, een verheven beloning: aan zijn gezalfde volgelingen een troon, niet van enig koninkrijk dezer wereld, maar met hem aan de rechterhand van zijn Vader in de hemel. Aan de overwinnende „andere schapen” belooft hij een positie vóór zijn troon, een positie waarin zij liefderijke gunst genieten op de „nieuwe aarde” van Gods nieuwe wereld der rechtvaardigheid.
39. Wat dienen gemeenten en hun „sterren” daarom te doen, en wat zullen wij Christus bidden om aan hen te geven?
39 Opzieners, blijft dan schijnen, als „sterren” in Christus’ rechterhand, terwijl u als zijn engelen voor de gemeenten optreedt. Gemeenten, blijft eveneens schijnen als lampestandaarden die hij op hun plaats laat staan. Moge hij u zijn zorgzame aandacht en bescherming schenken opdat u altijd licht moogt uitstralen om allen die voor eeuwig gered zullen worden, te verlichten.