De rit van de vier ruiters — Een teken
’En ik zag, en zie! een wit paard, een vuriggekleurd paard, een zwart paard en een vaal paard; en die erop zat, droeg de naam Dood. En Hades volgde hem op de voet.’ — OPENBARING 6:2-8.
1. Wat deed de president van de Watch Tower Bible and Tract Society op het hoofdbureau in Brooklyn voordat hij op 2 oktober 1914 zijn plaats aan de ontbijttafel innam?
HET was vrijdag, de tweede dag van de maand oktober van het jaar 1914. De president van de Watch Tower Bible and Tract Society stapte de eetzaal van het hoofdbureau van dit Genootschap, aan Columbia Heights 124, Brooklyn, New York (VS) binnen. Het was net ongeveer zeven uur in de ochtend. Voordat hij naar zijn plaats aan het hoofd van de tafel in de eetzaal liep, stond hij even stil. Om de onverdeelde aandacht te krijgen van de leden van de Bethelfamilie die aan de eettafels zaten, klapte hij in zijn handen. Met een positieve klank in zijn stem verwees hij vervolgens naar de beginwoorden van het derde couplet van het lied getiteld „Onze Koning rukt voorwaarts!”, zoals dit op de bladzijden 162 en 163 van de destijds gebruikte liederenbundel Hymns of Millennial Dawn (Gezangen van de dageraad van het Millennium) wordt aangetroffen en zei: „De tijden der heidenen zijn geëindigd, want hun koningen hebben hun tijd gehad.” Pas daarna ging hij naar zijn vaste plaats aan tafel, om het dagelijkse religieuze programma aan de ontbijttafel van Bethel te leiden.
2. Hoe lang van tevoren had de president naar dat gekenmerkte jaar vooruitgewezen, en tot ongeveer wanneer tijdens het wereldconflict heeft hij mogen leven?
2 Reeds in het jaar 1876, in een artikel dat hij voor publikatie in The Bible Examiner aanbood, had de president naar 1914 vooruitgewezen als de datum waarop „de tijden der heidenen” zouden eindigen, met ernstige consequenties voor de gehele mensenwereld (Luk. 21:24, Statenvertaling). Het verbazingwekkende feit doet zich voor dat toen de president aan de Bethelfamilie te Brooklyn bekendmaakte dat de tijden der heidenen waren geëindigd, de 66ste dag van de Eerste Wereldoorlog in de gehele menselijke geschiedenis was aangebroken. Tegen die tijd hadden deelnemers aan dat verschrikkelijke onderlinge conflict reeds veertien oorlogsverklaringen gedaan. Voordat die kwaadaardige strijd om de wereldheerschappij en ter verovering van de commerciële markten van de wereld was geëindigd, waren 29 natiën en rijken in dat onvoorstelbare conflict verwikkeld geraakt. De president van het Genootschap, die deze passende woorden uitsprak, stierf voordat zijn eigen land, de Verenigde Staten van Noord-Amerika, op 6 april 1917 in de Eerste Wereldoorlog verwikkeld raakte om als bondgenoot van het Britse Rijk tegen de centrale mogendheden van Europa te strijden.
3. Hoe had de president steeds weer de nadruk gelegd op de belangrijkheid van 1914, en hoe kon hij zich voelen toen hij zei dat ’de tijden der heidenen waren geëindigd’?
3 Sinds 1879 had de president van het Genootschap in de kolommen van de (Engelse) uitgaven van het tijdschrift De Wachttoren steeds weer opnieuw de nadruk gelegd op de grote belangrijkheid van 1914, en dit was vooral het geval in het boek The Time Is at Hand (De tijd is nabij), uitgegeven in 1889. Maar toen 2 oktober 1914 was aangebroken, had hij genoeg gezien van de loop der wereldgebeurtenissen in dat gedenkwaardige jaar, om zich gerustgesteld te voelen met betrekking tot zijn openlijk verklaarde standpunt. Als een ijverige en zorgvuldige onderzoeker van de chronologie of de tijdberekening van de bijbel, op grond waarvan er profetische inlichtingen worden verschaft over Gods tijden en tijdperken, kon hij zich op zijn minst in dit opzicht gerechtvaardigd voelen.
4. Van welke rit had de president van het Genootschap vóór zijn dood het begin gezien, en waarvan kon de rit van deze ruiters terecht een „teken” genoemd worden?
4 Voordat de president van het Genootschap op dinsdagnacht, 31 oktober 1916, onverwachts stierf, had hij dus gezien hoe de vier ruiters van de Apocalyps vanaf het jaar waarin de tijden der heidenen volgens de bijbelse chronologie zouden eindigen, met hun rit waren begonnen. De Apocalyps, of de Openbaring, is het laatste boek van de christelijke Griekse Geschriften, gewoonlijk het Nieuwe Testament genoemd. De rit van de vier ruiters is van wereldomvattend belang, aangezien deze rit deel uitmaakt van een „teken” dat te kennen geeft waar het mensengeslacht zich in de stroom des tijds bevindt. Er wordt door te kennen gegeven dat wij ons in het door de discipelen van Jezus genoemde „besluit van het samenstel van dingen” bevinden (Matth. 24:3). Dat het een „teken” is, wordt in het beginvers van de Openbaring verklaard, waar wij lezen: „Een openbaring door Jezus Christus, die God hem gegeven heeft om aan zijn slaven de dingen te tonen die binnenkort gebeuren moeten. En hij heeft zijn engel uitgezonden en haar door bemiddeling van hem in tekenen aan zijn slaaf Johannes meegedeeld.” — Openb. 1:1.
5. Op welke verschillende manieren laten diverse bijbelvertalingen zien dat het boek Openbaring in symbolismen is geschreven, en waar staat de Openbaring, in overeenstemming met de inleiding van dit bijbelboek, vol van?
5 De rit van de vier ruiters staat in Openbaring 6:1-8 opgetekend. Het is interessant op te merken dat terwijl de Nieuwe-Wereldvertaling de uitdrukking „in tekenen meegedeeld” gebruikt — hetgeen overeenkomt met de vertaling door H. Ogilvie („in tekenen geschreven”) — de uitdrukking „aangeduid” wordt gebruikt in Het Nieuwe Testament, bewerkt door H. Bakels. In de Statenvertaling, de Nederlandse Luther-vertaling, de vertaling door prof. Brouwer en de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap staat eenvoudig „te kennen gegeven”. In overeenstemming met die inleidende woorden staat het laatste boek van de bijbel, de Openbaring, vol tekenen of symbolismen die betrekking hebben op dingen welke een veel grotere belangrijkheid in de menselijke geschiedenis hebben. Deze zouden in de toekomst, „binnenkort” plaatsvinden.
De vier paarden en hun ruiters
6. Voor wie is het weggelegd het in Openbaring 1:3 voorzegde geluk te ervaren, en hoe dat zo?
6 Er zijn geen historische ontwikkelingen die erop duiden dat deze dingen gedurende de achttien eeuwen na de dood van de apostel Johannes, omstreeks 98 G.T., zijn verwezenlijkt, en daarom gaat onze aandacht thans uit naar de huidige twintigste eeuw G.T. Als gevolg hiervan wordt het ons duidelijk dat het in deze opwindende eeuw voor ons die nu leven, is weggelegd het geluk te ervaren waarnaar de geïnspireerde apostel vooruitwees toen hij schreef: „Gelukkig is hij die de woorden van deze profetie voorleest en zijn zij die ze horen en die onderhouden al wat daarin geschreven staat; want de bestemde tijd is nabij” (Openb. 1:3). Laten wij, in het belang van ons geluk, „het teken” van de vier paarden en hun berijders onderzoeken. In Openbaring 6:1-8 lezen wij in dit verband:
7. Wat gebeurde er toen het Lam Gods het eerste zegel opende van de boekrol die zich in zijn hand bevond?
7 „En ik zag, toen het Lam [Jezus Christus] een van de zeven zegels [van de boekrol die in zijn hand was] opende, en ik hoorde een van de vier levende schepselen met een stem als van een donderslag zeggen: ’Kom!’ En ik zag, en zie! een wit paard; en die erop zat, had een boog; en hem werd een kroon gegeven, en hij trok er op uit, overwinnende en om zijn overwinning te voltooien.
8. Wat zag de apostel Johannes bij de opening van het tweede zegel van de boekrol?
8 En toen hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede levende schepsel zeggen: ’Kom!’ En er kwam een ander te voorschijn, een vuriggekleurd paard; en hem die erop zat, werd gegeven de vrede van de aarde weg te nemen, zodat zij elkaar zouden afslachten; en hem werd een groot zwaard gegeven.
9. Wat zag en hoorde Johannes bij de opening van het derde zegel?
9 En toen hij het derde zegel opende, hoorde ik het derde levende schepsel zeggen: ’Kom!’ En ik zag, en zie! een zwart paard; en die erop zat, had een weegschaal in zijn hand. En ik hoorde een stem die uit het midden van de vier levende schepselen scheen te komen, zeggen: ’Een liter tarwe voor een denarius en drie liter gerst voor een denarius; en breng geen schade toe aan de olijfolie en de wijn.’
10. Wat zag en hoorde Johannes in het visioen toen het vierde zegel werd geopend?
10 En toen hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde levende schepsel zeggen: ’Kom!’ En ik zag, en zie! een vaal paard; en die erop zat, droeg de naam Dood. En Hades volgde hem op de voet. En hun werd autoriteit gegeven over het vierde deel van de aarde, om te doden met een lang zwaard en met voedseltekorten en met dodelijke plagen en door de wilde beesten van de aarde.”
HET WITTE PAARD EN ZIJN BERIJDER
11-13. (a) Wat wordt door het witte paard afgebeeld, en wat voor persoon wordt door de berijder ervan afgebeeld? (b) Met welke ruiter tot wie de psalmist zich richt, komt de ruiter op het witte paard overeen, en op wie brengt Paulus in Hebreeën 1:8, 9, die profetische woorden van toepassing?
11 Het witte paard duidde op een koninklijk vervoermiddel dat door vorstelijke personages wordt gebruikt, een rechtvaardig en zuiver transportmiddel dat zich net als een letterlijk paard snel voortbeweegt. De berijder van dit snelle vervoermiddel beeldde een pas geïnstalleerde koning af, want er werd hem een koninklijke kroon gegeven. Hij was een Koning-Strijder, want hij was gewapend met een boog. Bovendien trok hij er op uit om te overwinnen, totdat de allerlaatste tegenstander van zijn Koninkrijk door hem overwonnen zou zijn. Het zou een volledige overwinning worden! In overeenstemming daarmee werd hem een lang zwaard gegeven, een koninklijk oorlogswapen. Welnu, wie heeft deze rol in onze twintigste eeuw vervuld? Klaarblijkelijk dezelfde persoon als de Koning die Psalm 45 vervult, waar wij lezen:
12 „Mijn hart is geroerd door een aangename zaak. Ik zeg: ’Mijn werken betreffen een koning.’ . . . Gord uw zwaard aan uw dij, o machtige, met uw waardigheid en uw pracht. En ga in uw pracht voort tot succes; rijd voor de zaak van waarheid en ootmoed en rechtvaardigheid, en uw rechterhand zal u onderrichten in vrees inboezemende dingen. Uw pijlen zijn scherp — volken blijven onder u vallen — in het hart van de vijanden van de koning. God is uw troon tot onbepaalde tijd, ja, voor eeuwig; de scepter van uw koningschap is een scepter van rechtschapenheid. Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en gij haat goddeloosheid. Daarom heeft God, uw God, u gezalfd met de olie van uitbundige vreugde, meer dan uw deelgenoten.” — De verzen 45:1-7.
13 In Hebreeën 1:8, 9 haalt de apostel Paulus Psalm 45:6, 7 aan en brengt hij de woorden van toepassing op de Zoon van God, Jezus Christus. Het staat daarom onomstotelijk vast dat de berijder van het witte paard, die er zegevierend op uit trekt, Jezus Christus moet zijn ten tijde van zijn kroning in de hemel aan het einde van de tijden der heidenen in 1914.
14. (a) Wanneer en hoe reed Jezus Jeruzalem binnen alsof hij naar zijn kroning ging, en als vervulling van welke profetie? (b) Welke roemrijke voorvader volgde Jezus na door bij deze gelegenheid op een ezel te rijden?
14 Wij herinneren ons de gelegenheid dat Jezus Christus als de nieuwgekozen koning Jeruzalem binnenreed alsof hij naar zijn kroning in de tempel ging. Hij reed destijds niet op een vurig wit paard. Hij reed schrijlings op een ezel. Dit gebeurde als vervulling van de profetie in Zacharia 9:9, waar staat: „Verblijd u zeer, o dochter van Sion. Juich in triomf, o dochter van Jeruzalem. Zie! Uw koning zelf komt tot u. Hij is rechtvaardig, ja, gered; nederig, en rijdend op een ezel, ja, op een volwassen dier, het manlijke jong van een ezelin.” In overeenstemming met deze profetie reed Jezus op de negende dag van de joodse maand Nisan in het jaar 33 G.T. op een vreedzaam dier Jeruzalem binnen. In deze dramatische intocht kwam Jezus overeen met het paschalam dat de joden op 10 Nisan in hun huis namen om het dier daar dan vervolgens tot de paschaviering van 14 Nisan te houden. Door op een ezel te rijden, volgde Jezus zijn roemrijke voorvader Salomo, de zoon van David, na. Toen David zijn koningschap neerlegde na veertig jaar op de troon van het koninkrijk van Israël gezeten te hebben, liet hij Salomo op een wijfjesmuildier naar zijn kroning rijden. Nadat de hogepriester Zadok hem vervolgens als opvolger van zijn vader had gezalfd, riep de aanwezige schare Israëlieten vervolgens juichend uit: „Leve koning Salomo!” — 1 Kon. 1:33-40.
15. (a) Hoe was de reactie van het volk op Jezus’ intocht in Jeruzalem op de ezelin? (b) Wat voor ontvangst bereidde Jeruzalem hem, en waarom?
15 Welke ontvangst zou Jezus nu worden bereid toen hij, vier dagen vóór het Pascha, op een ezel de Olijfberg af reed naar de stad waar de kroningsplechtigheden plaatsvonden? De scharen die hem begonnen te vergezellen, lieten zich wegens de entourage van wat er gebeurde, meeslepen door de stemming die er bij die gelegenheid heerste en beseften dat hij de beloofde Messiaanse koning van Israël was. Zij zwaaiden met palmtakken. Zij spreidden hun bovenklederen uit om hem erover te laten rijden. „Wat de scharen betreft, zij die vóór hem uitgingen en zij die volgden, bleven uitroepen: ’Red toch de Zoon van David! Gezegend is hij die komt in Jehovah’s naam! Red hem toch in de hoogste hoogten!’” (Matth. 21:1-9) Dit was de reactie van het volk. Maar Jeruzalem zelf stond onder de invloed van de joodse religieuze leiders, die zich niet lieten leiden door de wijze waarop de profetieën voor hun ogen in vervulling gingen. Daarom bereidde Jeruzalem hem geen koninklijke ontvangst.
16. Hoe behandelden de tempelautoriteiten Jezus, in tegenstelling tot de manier waarop zij de kooplieden behandelden?
16 Toen Jezus naar de tempel ging, zalfde de hogepriester Kajafas hem niet als de Messiaanse koning, die onafhankelijk was van het Romeinse Rijk. De priesters stonden de kooplieden toe het tempelterrein te gebruiken om hun lucratieve handel te drijven, maar Jezus legde de juiste hoedanigheden van een hogepriester aan de dag door hen weg te jagen, terwijl hij degenen die hier bezwaar tegen maakten, bestrafte met de woorden: „Er staat geschreven: ’Mijn huis zal een huis van gebed worden genoemd’, maar gij maakt het tot een rovershol.” Er kwamen in de tempel blinde en lamme joden naar hem toe die door hem werden genezen. Maar de overpriesters en de schriftgeleerden maakten aanmerkingen op hetgeen er gebeurde en weigerden hem als de „Zoon van David” te erkennen en hem als de rechtmatige regeerder over het koninkrijk van Israël te installeren. Toen Jezus hen in de tempel achterliet en naar Bethanië ging, deed hij dit niet als een pas geïnstalleerde koning. — Matth. 21:1-17.
17. Hoe toonde Pontius Pilatus belangstelling voor Jezus’ aanspraak op het koningschap, en hoe gaf hij er blijk van zich niets aan te trekken van de wensen die de overpriesters met betrekking tot Jezus’ koningschap hadden?
17 Vier dagen later, toen Jezus voor de Romeinse bestuurder Pontius Pilatus stond, vroeg deze heiden hem of hij een koning was. Jezus antwoordde dat zijn Koninkrijk geen deel was van deze wereld waartoe Pilatus behoorde. Op instigatie van de overpriesters, die hadden gezegd: „Wij hebben geen andere koning dan caesar”, leverde Pilatus Jezus over om op Golgotha aan de paal genageld te worden. Toch bleef Pilatus erbij dat er geen verandering werd aangebracht in de woorden die op het bord stonden dat boven Jezus’ hoofd aan de martelpaal was aangebracht, namelijk: „Jezus de Nazarener, de Koning der joden.” — Joh. 19:15, 19-22.
18. Op welke belangrijke dag wekte Jehovah zijn Zoon uit de doden op, en met welke woorden nam de uit de doden opgewekte Jezus vóór zijn hemelvaart afscheid van zijn discipelen?
18 Het stond aan de Almachtige God, Jehovah, om zijn Zoon, die de marteldood was gestorven, op 16 Nisan — uitgerekend de dag waarop de joden de eerstelingen van de gerstoogst aan Jehovah in de tempel aanboden — als „de eerstgeborene uit de doden” op te wekken (Openb. 1:5). Daardoor was de toekomstige Koning in staat zich op diezelfde dag aan zijn getrouwe discipelen openbaar te maken. Enkele dagen later, voordat hij naar de hemel terugkeerde, zei hij tot hen: „Alle autoriteit in hemel en op aarde is mij gegeven. Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest.” — Matth. 28:18, 19; Lev. 23:10-12; 1 Kor. 15:20.
Zijn overwinning voltooien
19. Welk profetische beeld kon Jezus aldus te bestemder tijd vervullen, en wat voor soort van koning is hij sindsdien geweest?
19 Aldus werd Jezus Christus ertoe in staat gesteld het profetische beeld te vervullen waarin hij wordt getoond als een op een wit paard gezeten ruiter die er als een gekroonde koning op uit trekt om zijn overwinning te voltooien over al zijn vijanden in hemel en op aarde (Openb. 6:1, 2). Sinds het einde van „de bestemde tijden der natiën” in het jaar 1914 G.T. is hij een Koning-Strijder die als het ware met een boog is gewapend om van verre zijn vijanden met een pijl te doorboren. In werkelijkheid was hij de Koning-Strijder tot wie de profetische woorden van Psalm 45:3-8 waren gericht:
20. Wat moet hij overeenkomstig de door de psalmist tot hem gerichte woorden doen?
20 „Gord uw zwaard aan uw dij, o machtige, met uw waardigheid en uw pracht. En ga in uw pracht voort tot succes; rijd voor de zaak van waarheid en ootmoed en rechtvaardigheid, en uw rechterhand zal u onderrichten in vrees inboezemende dingen. Uw pijlen zijn scherp — volken blijven onder u vallen — in het hart van de vijanden van de koning. God is uw troon tot onbepaalde tijd, ja, voor eeuwig; de scepter van uw koningschap is een scepter van rechtschapenheid. Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad en gij haat goddeloosheid. Daarom heeft God, uw God, u gezalfd met de olie van uitbundige vreugde, meer dan uw deelgenoten. Al uw klederen zijn mirre en aloëhout en kassia; vanuit het grootse ivoren paleis zijn het snaarinstrumenten die u hebben verheugd.”
21. (a) Hoe kunnen wij er zeker van zijn dat de woorden van de psalmist van toepassing zijn op de verheerlijkte Jezus Christus? (b) Hoe wordt de trefzekerheid waarmee hij zijn pijlen op zijn vijanden richt, in Psalm 45:5 beklemtoond?
21 In Hebreeën 1:8, 9 doet de apostel Paulus een aanhaling uit de woorden van Psalm 45:3-8 en brengt hij het citaat op Jezus Christus van toepassing ten einde de aandacht te vestigen op zijn thans zeer verhoogde positie. Dit maakt het zeker dat de „koning” tot wie „de zonen van Korach” zich onder inspiratie richtten, de officieel geïnstalleerde Koning Jezus Christus was. (Zie het opschrift van Psalm 45.) De pijlen uit zijn „boog” zullen met een grotere trefzekerheid op het hart van de tegenstanders van zijn Koninkrijk worden gericht dan die van de oude Parthen, die uitstekende boogschutters te paard waren.
22. (a) In welk andere deel van Openbaring wordt deze rijder op het witte paard afgebeeld, en onder welke naam? (b) Wat „zien” onze gezegende ogen, en hoe reageren wij op dit schitterende visioen?
22 De berijder van het witte paard, die in Openbaring 6:2 wordt beschreven, blijkt dezelfde te zijn als de in Openbaring 19:11-16 afgebeelde berijder van het witte paard. In deze latere verwijzing wordt zijn naam „Het Woord van God” genoemd, terwijl hij op zijn dij de titel „Koning der koningen en Heer der heren” draagt. Hier wordt hij afgebeeld op het grootse hoogtepunt van zijn aanval op zijn tegenstanders, wanneer zijn rit wordt bekroond met de definitieve overwinning in „de oorlog van de grote dag van God de Almachtige” op het slagveld te Har–mágedon, of Berg van Megiddo (Openb. 16:14-16; 19:17-21). Onzichtbaar voor menselijke ogen volgt dan het moment dat Satan de Duivel en zijn demonen worden gebonden om duizend jaar in een afgrond te worden opgesloten (Openb. 20:1-3). Onze ogen des geloofs zijn gezegend dat ze sinds het einde van de tijden der heidenen in 1914 de rit van de gekroonde Koning op het „witte paard” zien. Tot in onze ziel geroerd over de overwinningen die hij tot dusver heeft behaald, roepen wij uit: ’Rijd verder, koninklijke ruiter op het witte paard, naar uw weergaloze overwinning te Har–mágedon, ter rechtvaardiging van de universele soevereiniteit van Jehovah God, de Gever van dit profetische „teken”.’
Hoe zou u de volgende vragen beantwoorden?
□ Wanneer begonnen de ruiters te rijden?
□ Welke verwachting werd toen vervuld?
□ Welke rit heeft de eerste ruiter in het verleden gemaakt, en hoe werd hij ontvangen?
□ Hoe geven Openbaring 6:1, 2;19:11-16 en Psalm 45:3-8 het doel aan van de latere rit van deze ruiter?